De kans dat de wereld een nieuwe oorlog ‘instruikelt’ is bepaald niet ondenkbaar. Internationale verhoudingen zijn scheef gegroeid en de spanningen lopen op. Maar het is niet waarschijnlijk dat Oekraïne de vonk in het kruitvat van een nieuwe wereldoorlog zal zijn.
In de afgelopen jaren is in de media regelmatig melding gemaakt over de komst van een nieuwe Koude Oorlog. De spanningen tussen China en de Verenigde Staten worden dan vergeleken met die tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog. Voor militaire denkers voelt dat in eerste instantie als een bevrijdende terugkeer naar bekend gebied. Komt er na drie decennia een einde aan de verwarrende situatie waarin niet staten, maar allerlei ongrijpbare terroristische groeperingen en nationalistische en religieuze fanatici de internationale verhoudingen op scherp zetten?
Een belangrijke overeenkomst tussen de huidige situatie en die tussen 1945 en 1989 is het enorme militaire overwicht van de Verenigde Staten – waarbij natuurlijk altijd de vraag gesteld kan worden of het overwicht ook nuttig gebruikt kan worden. In 2021 bedroegen de militaire uitgaven van de Verenigde Staten $ 801 mrd. Dat is ruim meer dan de militaire uitgaven van China ($ 293 mrd), India ($ 77 mrd), het Verenigd Koninkrijk ($ 68 mrd), Rusland ($ 66 mrd), Frankrijk ($ 57 mrd), Duitsland ($ 56 mrd), Saoedi-Arabië ($ 56 mrd), Japan ($ 54 mrd) en Zuid-Korea ($ 50 mrd) bij elkaar (cijfers SIPRI).
Wat in bovenstaande opsomming meteen opvalt, is dat de militaire uitgaven van China in 2021 meer dan viermaal zo groot waren als die van Rusland. Waar communistisch China tijdens de Koude Oorlog nog een soort junior partner was voor de Sovjet-Unie, zijn de rollen nu omgekeerd. Dat geldt niet voor de verhoudingen aan Westerse zijde. Europa blijft een junior partner van de Verenigde Staten.
Toch is er ook aan Westerse kant wel iets veranderd. Door de economische en militaire opkomst van China heeft het simpele gegeven dat de Verenigde Staten niet alleen aan de Noord-Atlantische Oceaan maar ook aan de Stille Oceaan liggen, een grotere militaire betekenis gekregen dan zeventig jaar geleden. De potentiële bedreiging door Rusland na de ineenstorting van de Sovjet-Unie is in de jaren negentig verschrompeld. De aanval op Oekraïne heeft de Russische dreiging weliswaar weer wat kleur op de wangen gegeven, maar voor de VS blijft China nu een belangrijkere opponent. De druk op Europa om meer aan de eigen verdediging te doen is dan ook onverminderd hoog. Uit bovenstaande cijfers blijkt overigens ook dat alleen al Frankrijk en Duitsland samen hogere militaire uitgaven hebben dan Rusland.
Tijdens de Koude Oorlog werden de tegenstellingen op twee manieren omschreven. In termen van economische systemen: kapitalisme tegen communisme. En in termen van politieke systemen: democratie tegen dictatuur. Dat is nu anders. Er zijn in feite geen communistische landen meer, alleen nog maar kapitalistische landen. Nergens is meer sprake van een door de staat geleide planeconomie. De huidige tegenstellingen worden ideologisch eigenlijk alleen nog maar in termen van democratie versus dictatuur geschilderd.
De aanloop naar de Eerste Wereldoorlog
Een conflict dat ideologisch gekleurd is in termen van democratie tegen dictatuur, dat hadden we al eens. Het herinnert aan de Eerste Wereldoorlog, waarin President Wilson het Amerikaanse Congres opriep om in te stemmen met een oorlogsverklaring tegen Duitsland om de wereld ‘safe for democracy’ te maken. In vele opzichten lijkt de situatie van nu minder op die van na de Tweede Wereldoorlog en meer op die van vóór de Eerste Wereldoorlog.
Ook toen stonden er uitsluitend kapitalistische landen tegenover elkaar met zeer uiteenlopen politieke systemen: het opkomende Japanse keizerrijk, het Russische tsarenrijk, het Duitse keizerrijk, de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, het Britse Rijk, het Ottomaanse rijk. Net als nu was er toen sprake van een langdurige periode van globalisering, waarin internationale handelsstromen sterk waren gegroeid, koloniën gesticht en invloedssferen afgebakend.
Net als nu waren sommige landen niet tevreden met de wijze waarop invloedssferen en toegang tot allerlei belangrijke hulpbronnen verdeeld waren. Net als nu werden verschillende landen geleid door staatshoofden die hun ego, hun macht en hun eigen belangen lieten prevaleren boven het gezond verstand en het algemeen belang.
Er zijn talloze boeken geschreven over de vraag wie er schuld had aan de Eerste Wereldoorlog. De Britse politicus Lloyd George zei achteraf dat Europa er min of meer ‘instruikelde’. Vaak wordt de moordaanslag op Oostenrijks troonopvolger Aartshertog Franz Ferdinand in Sarajevo (28 juni 1914) als aanleiding genoemd voor de Eerste Wereldoorlog. Meer dan een aanleiding was het natuurlijk niet. De geradicaliseerde anarchist Princip kon niet vermoeden dat hij met zijn aanslag heel Europa in brand zou zetten – evenmin als de vliegtuigkapers van 11 september 2001 konden vermoeden dat als gevolg van hun actie vele tienduizenden Afghanen zouden sterven. Kleine groepjes en zelfs individuen kunnen incidenten veroorzaken, die wellicht later worden gezien als de lont in het kruitvat.
Het is heel onwaarschijnlijk dat botsende economische belangen zullen leiden tot een direct militair conflict tussen de Verenigde Staten en China. In dat opzicht zal de nucleaire afschrikking ook hier zijn werk doen. Maar de economische en militaire macht van China is veel groter dan die van Rusland ooit was tijdens de Koude Oorlog. Misrekeningen zijn altijd mogelijk.
Als de Oeigoeren in China zich onder druk van culturele repressie tot gewapende terroristen ontwikkelen, zullen de ‘democraten’ in het Westen dat niet zo gauw veroordelen. Wat gebeurt er wanneer die terroristen blijken te beschikken over Amerikaanse drones? Het gevaar van een nieuwe oorlog zit niet zozeer in een dreigende nucleaire apocalyps, ook al is die dreiging nooit nul. Het gevaar zit hem veel meer in uit de hand lopende incidenten, misrekeningen, overmatig vertrouwen in technologie, misplaatst zelfvertrouwen en eigendunk in de hoogste regeringskringen, racistische karikaturen van de tegenstander en angst voor gezichtsverlies.
Klimaat en instabiliteit
Wanneer we de huidige situatie in de wereld vergelijken met die van vóór de Eerste Wereldoorlog, springen twee belangrijke verschillen in het oog: er is sprake van een wereldwijde klimaatcrisis en de militaire technologieën van tegenwoordig verschillen radicaal van die van toen. Er is nog een derde verschil: de koloniale rijken zijn verdwenen en de koloniën zijn zelfstandige staten geworden. De overgrote meerderheid van deze staten in Zuid-Amerika, Afrika en Azië is echter nog steeds relatief arm, economisch afhankelijk en militair onbeduidend. In dat opzicht is er weinig veranderd.
Voedsel- en watertekorten ten gevolge van klimaatverandering veroorzaken schokgolven die over de hele wereld gaan.[1] De zomer van 2010 was de heetste die tot dan toe in Rusland was gemeten. Overal in het land braken natuurbranden uit. Op 5 augustus stelde de toenmalige Eerste Minister Poetin een embargo in op alle exporten van graan en graanproducten. Tegelijkertijd waren er ook elders problemen met de oogst door overmatige regenval (Canada, Pakistan) of aanhoudende droogte (Australië, China). Als gevolg daarvan schoten de prijzen op de wereldvoedselmarkten omhoog. In december ontketenden protesten tegen de hoge voedselprijzen in Tunesië een reeks van opstanden in de Arabische wereld. Deze ‘Arabische lente’ betekende het einde voor verschillende regimes in de regio. In Libië verdween Khadaffi van het toneel, in Egypte Moebarak, in Syrië begon de opstand tegen Assad, die het land in chaos en totale vernietiging stortte. Terreurgroepen zagen kans zich in verschillende landen te vestigen. Enorme vluchtelingenstromen kwamen op gang. Het is onomstreden dat klimaatverandering bij al deze gebeurtenissen een rol speelde.
Van een andere orde zijn spanningen tussen de grootmachten ten gevolge van klimaatverandering. Door het smelten van het ijs op de Noordpool krijgt de wereld er een nieuwe oceaan bij, de Arctische Oceaan, waar slechts vijf staten aan liggen: Rusland, Noorwegen, Groenland (Denemarken), Canada en de Verenigde Staten (Alaska). Door het wegsmelten van de ijskap worden ook allerlei minerale grondstoffen toegankelijk. Niet alleen over het eigendom van die grondstoffen, maar ook over de toegang tot de noordelijke vaarroutes wordt gestreden.
Begin 2018 heeft ook China aangekondigd wetenschappelijk onderzoek te willen doen in het gebied. Tegelijkertijd beschreef China zichzelf in een officieel document als een ‘bijna-Arctische staat’ en wees het op de mogelijkheden van een ‘polaire zijderoute’.[2] Begin 2019 eiste de Amerikaanse marine het recht op om met haar schepen over de noordelijke zeeroute te varen. Dat zien de Russen uiteraard als een veiligheidsrisico. In het verleden dacht men dat conflicten in het hoge Noorden een afgeleide zouden zijn van conflicten in Europa. Nu zouden conflicten daar ook kunnen starten.
Verontrustend zijn ook de gevolgen van het krimpen van de gletsjers in de Himalaya. De grote rivieren die van het gebergte afstromen zijn onmisbaar voor drinkwater en irrigatie. De Brahmapoetra stroomt eerst door China en daarna door India en Bangladesh. De langlopende conflicten tussen China en India over het verloop van de grens in Noordoost-India zullen bij een verhoogd watergebruik in China een extra dimensie krijgen. Wanneer een militair conflict daar zou uitlopen op een catastrofale nederlaag voor India (het tegenovergestelde wordt niet verwacht), zouden de Verenigde Staten zich genoodzaakt kunnen zien om in te grijpen.
Nieuwe militaire technologie
Een belangrijk verschil tussen 1914 en nu is natuurlijk het bestaan van nucleaire wapens. Op de inzet van deze wapens is in de afgelopen zeventig jaar een dermate groot taboe gaan rusten, dat gehoopt mag worden dat geen enkel land die als eerste zal gebruiken. De afschrikkingstheorie leert ons dat het niet geloofwaardig is wanneer een partij zich in een alles of niets situatie manoeuvreert. Dreigen met een aanval met Amerikaanse atoomraketten op Moskou in reactie op een grensoverschrijding van de Russen in Estland, is niet erg geloofwaardig. Daarom worden er tussenliggende, conventionele escalatiestappen bedacht en Europa doet er goed aan om die serieus te nemen.
Onder de nucleaire paraplu is de ontwikkeling van conventionele bewapening onverminderd verder gegaan. Het ‘geautomatiseerde slagveld’ wordt beheerst door drones, GPS-gestuurde raketten en de daarbij behorende geïntegreerde systemen voor ‘command, control, communications, computers, intelligence, surveillance & reconnaissance’ (C4I/SR).
De oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan in 2020 over Nagorno-Karabach liet zien dat de inzet van drones doorslaggevend kan zijn wanneer slechts één van beide partijen (in dit geval Azerbeidzjan met steun van Turkije) daarover beschikt. De oorlog in Oekraïne toont aan dat drones ook een rol kunnen spelen in een oorlog waarin beide partijen over drones beschikken. In deze oorlog lijken gewapende drones en artillerie ondersteund door drones en satellieten (GPS) in belangrijke mate de rol van vliegtuigen over te nemen. Dat maakt nogal wat uit, want vliegtuigen zijn peperduur vergeleken met drones en bovendien veel moeilijker te bedienen.
Oorlog gaat steeds meer lijken op een computerspelletje. Voor de mensen die achter de console van een drone zitten, voelt het doden van echte mensen niet anders aan dan het doden van tegenstanders in een spel. De volgende stap is dat command en control op basis van kunstmatige intelligentie volledig geautomatiseerd worden. Feitelijk worden beslissingen om een voertuig of een gebouw te beschieten nu al genomen op basis van door computers bewerkte en geanalyseerde beelden. Er zijn autonome drones in ontwikkeling, die boven het slagveld hangen en hun eigen doelen uitzoeken. Ethisch is het natuurlijk problematisch wanneer beslissingen over leven en dood door een algoritme worden genomen, maar een voordeel is dat deze drones geen last hebben van afweersystemen die proberen het signaal waarmee ze bestuurd worden, te verstoren.[3]
De keerzijde van deze capaciteit om op grote afstand vrijwel zonder risico voor de eigen mensen oorlog te voeren is dat de drempel om militair geweld te gebruiken wordt verlaagd. Een voorbeeld is de moordaanslag op de Iraanse generaal Qassem Soleimani op 3 januari 2020. De generaal werd dichtbij de luchthaven van Bagdad gedood met een raket afkomstig van een Amerikaanse drone. Hij was op weg voor een bezoek aan de Eerste Minister van Irak. Het was een indrukwekkende combinatie van inlichtingenwerk, observatietechnologie en precisiegeleide wapens, maar het internationaal recht staat natuurlijk niet toe dat een generaal van een land waarmee men formeel niet in oorlog is, wordt gedood op het grondgebied van een land waarmee men formeel verbonden is.
Op 8 januari vuurde Iran in reactie op de moord een aantal raketten af op Amerikaanse bases in Irak. Diezelfde dag werd een Boeing 737 van Ukraine Airlines kort na vertrek uit Teheran per ongeluk door een Iraanse raket neergeschoten, waarbij alle 167 passagiers en de negenkoppige bemanning om het leven kwamen. Na deze blamage voor de regering van Teheran bleef verder escalatie in het conflict over de moord op Soleimani achterwege.
Oekraïne
Er zullen altijd meer dan genoeg aanleidingen zijn voor gewapende conflicten. Die zullen ook niet altijd voorkomen kunnen worden. Grootste zorg is dat een ogenschijnlijk simpele aanleiding voor een militaire interventie door één van de grootmachten het startpunt wordt voor een oorlog waarbij de hele wereld betrokken raakt.
Kan de huidige oorlog in Oekraïne zo’n startpunt zijn? Op dit moment lijkt dat niet aan de orde. Zelfs als Rusland tactische kernwapens zou inzetten, valt niet te verwachten dat daarop gereageerd wordt met kernwapens. Waar zouden die moeten worden ingezet? Oekraïne zal er geen voorstander van zijn om op het eigen grondgebied zulke wapens in te zetten; inzetten tegen doelen in Rusland zou een verregaande escalatie zijn zonder duidelijk doel.
De oorlog in Oekraïne kan vergeleken worden met de oorlog in Vietnam: soldaten van één grootmacht vechten tegen de soldaten van een regering die door andere grootmachten wordt gesteund en bewapend. Doel van die steun is te verhinderen dat de grootmacht zijn strategische doelen bereikt. In Afghanistan gebeurde in de jaren tachtig iets vergelijkbaars toen de moedjahedien met Amerikaanse wapens de Russen verdreven.
Het strategische doel van Rusland in Oekraïne lijkt te zijn verschoven van omverwerping van de regering naar annexatie van een deel van het land. Beide zijn niet acceptabel voor Oekraïne en zijn bondgenoten. Robert Serry, voormalig ambassadeur van Nederland in Oekraïne, betoogde onlangs dat vrede voorlopig niet in zicht is, maar dat er wel moet worden nagedacht over de termen waarop een wapenstilstand met internationale garanties kan worden gesloten.[4] Want wat betekent winst voor Oekraïne? Terugkeer naar de situatie van vóór 24 februari 2022? Terugkeer naar de situatie vóór de annexatie van de Krim in 2014? Zelfs de eerste bescheiden doelstelling zou een enorme nederlaag zijn voor Rusland.
De Amerikaanse minister van Defensie Austin ging in april nog een stap verder door te verklaren dat Rusland zodanig verzwakt moet worden dat het niet meer in staat is om zo’n aanval als op Oekraïne te ondernemen. Dat is een doelstelling die veel verder reikt dan het verhinderen dat Oekraïne gebied moet afstaan en het is de vraag of de belangen van Oekraïne daarmee gediend zijn.
Een systeemoorlog voorkomen
De situatie zou volledig anders worden wanneer China zou besluiten van de internationale onrust gebruik te maken door Taiwan met militaire middelen in te lijven. Het is zeer waarschijnlijk dat Chinese en Amerikaanse militairen in dat geval direct met elkaar in gevecht zouden raken. De mogelijkheid dat de oorlogen in Oekraïne en Taiwan met elkaar vermengd zouden raken in een wereldbrand is dan verre van denkbeeldig.
De Nederlandse auteur Ingo Piepers betoogt in zijn boek met de omineuze titel De Onvermijdelijkheid van een Nieuwe Wereldoorlog dat oorlogen waarbij alle grootmachten direct betrokken zijn, altijd systeemoorlogen zijn.[5] Dat wil zeggen dat die oorlogen de aanzet vormen voor een aanpassing van het systeem van internationale verhoudingen, die blijkbaar op geen enkele andere manier bereikt kon worden.
Systeemoorlogen waren bijvoorbeeld de Dertigjarige Oorlog, de Napoleontische oorlogen en de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Wie in dat perspectief naar het huidige systeem kijkt, ziet dat er onmiskenbaar behoefte is aan verandering. Het is onomstreden dat de instituties en spelregels die zijn gecreëerd na de Tweede Wereldoorlog geen recht doen aan de enorme politiek-economische veranderingen die sindsdien hebben plaatsgevonden. Verschillende naoorlogse instituties lijden aan verlammingsverschijnselen omdat één of twee grootmachten vinden dat ze er te weinig te vertellen hebben.
Inmiddels heeft China met de New Development Bank een soort alternatief voor de Wereldbank en het IMF opgericht. De Verenigde Staten blokkeren de benoeming van nieuwe rechters bij de Wereldhandelsorganisatie WTO, waardoor er geen uitspraken meer gedaan kunnen worden in handelsconflicten. Onder president Trump beëindigden de VS hun financiële bijdrage aan de Wereldgezondheidsorganisatie WHO, iets wat door president Biden weer ongedaan is gemaakt. Het doel van al deze organisaties is dat staten in gesprek blijven over problemen en gezamenlijk naar oplossingen zoeken. Hoe minder er gesproken wordt, des te groter de kans op misverstanden over interpretaties en intenties, die kunnen ontaarden in een gewapend conflict.
In plaats van te berusten in de onvermijdelijkheid van een nieuwe ‘systeemoorlog’ om de internationale instituties aan te passen aan de nieuwe verhoudingen, verdient het natuurlijk de voorkeur om op vreedzame wijze dergelijke aanpassingen te realiseren. Het is tijd voor nieuwe wereldwijde afspraken over veiligheid. De rol die Europa daarbij kan spelen, moet niet overschat worden, maar ook niet onderschat. De Europese Unie is geen militaire grootmacht, maar de militaire middelen waarover de Europese staten beschikken zijn aanzienlijk. Belangrijker is dat de Europese Unie een economische wereldmacht is. Initiatieven die uit Europa komen, hebben gewicht.
De Europese Unie zou formeel moeten erkennen dat de huidige instituties van de internationale orde niet meer passen in de eenentwintigste eeuw. Er moeten realistische voorstellen voor al die instituties ontwikkeld worden. Neem de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Het was na de Tweede Wereldoorlog begrijpelijk, maar nu moeilijk uit te leggen, waarom Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk wel en Japan en Duitsland geen permanente leden van de Veiligheidsraad zijn. Het is ook niet eenvoudig uit te leggen waarom staten als India en Brazilië een dergelijke status ontberen.
Het zou logisch zijn dat de EU een permanente zetel krijgt ten koste van Frankrijk en Groot-Brittannië. India, Brazilië en uit Afrika bijvoorbeeld Nigeria zouden ook permanente leden kunnen worden. Tegelijkertijd zou het vetorecht van permanente leden afgezwakt kunnen worden, bijvoorbeeld doordat het veto van een enkel permanent lid ongedaan gemaakt kan worden door een gekwalificeerde meerderheid van de Algemene Vergadering.
Als Europa het internationale gesprek langs dit soort lijnen initieert, kunnen grote struikelpartijen wellicht voorkomen worden. Wanneer perspectief ontstaat op een wezenlijke aanpassing van de internationale instituties, zou China wellicht ook geïnteresseerd kunnen zijn in de rol van bemiddelaar in het conflict tussen Rusland en Oekraïne. Het is daarvoor veel geschikter dan Turkije, omdat Rusland de steun van China nodig heeft. Europa kan in dit spel dan hopelijk enige terughoudendheid bij de haviken in de VS bewerkstelligen, die het liefst een totale vernedering van Rusland zouden zien, al was het maar om hun eigen vernedering van 2021 in Afghanistan te doen vergeten.
Een dergelijk optreden van Europa betekent wel dat het streven naar ‘strategische autonomie’, dat de Europese Unie op haar vaandel heeft geschreven[6], een substantiële industriepolitieke[7] én militaire[8] invulling moet krijgen. Hoewel het op dit moment even anders lijkt, ligt het zwaartepunt van de huidige spanningen toch echt in het Verre Oosten. Dat heeft gevolgen voor de mate waarin Europa kan rekenen op militaire, politieke en economische steun van de Verenigde Staten. Dit risico van verhoogde kwetsbaarheid kan ook gezien worden als een kans voor Europa om een zelfstandige positie te ontwikkelen in de nieuwe Koude Oorlog, die dan wellicht wat minder bipolair wordt dan de eerste.
Noten
[1] Michael T. Klare (2019). All Hell Breaking Loose. The Pentagon’s Perspective on Climate Change, New York: Metropolitan Books.
[2] The State Council Information Office of the People’s Republic of China (2018). China’s Arctic Policy.
[3] In de Duitse Bondsdag is uitgebreid gediscussieerd over de juridische en ethische aspecten van de inzet van bewapende drones. Verteidigungsausschuss 5 oktober 2020.
[4] Robert Serry (2022). Vrede is een illusie. Een eind aan de oorlog niet. NRC, 22 oktober.
[5] Ingo Piepers (2020). De onvermijdelijkheid van een nieuwe wereldoorlog. Amsterdam: Prometheus.
[6] Europese Unie (2016). Shared Vision, Common Action: A Stronger Europe. A Global Strategy for the European Union’s Foreign and Security Policy. Sindsdien is mede op aandringen van Nederland het adjectief ‘open’ toegevoegd aan strategische autonomie om te benadrukken, dat Europa geen isolement zoekt: Europese Commissie COM (2021). 66 final, Trade Policy Review - An Open, Sustainable and Assertive Trade Policy.
[7] Adviesraad Internationale Vraagstukken AIV (2022). AIV-advies 120.
[8] Council of the European Union (2022). A Strategic Compass for Security and Defence, 21 maart; Co Colijn (2022). Praat juist nu over Europese veiligheidsstrategie, NRC 8 juli. Bij het nadenken over Europese defensie kan teruggegrepen worden op conventionele alternatieven die aan het einde van de Koude Oorlog ontwikkeld werden: Dankbaar (1984). Alternative Defense Policies and the Peace Movement, Journal of Peace Research, Vol. 21, No 2, pp. 141-155.