Op 15 juli van dit jaar trokken twee hoogleraren en praktiserend specialisten, de heren Klein en Legemate, in de Volkskrant aan de bel. Zij pleitten voor het afschaffen van de 24-uursdiensten voor medisch specialisten. Een 24-uursdienst houdt in dat een arts na zijn gewone werkdag ’s nachts oproepbaar is en de dag daarna weer een gewone werkdag draait. De redenering van Klein en Legemate is volstrekt helder.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat bij lang wakker blijven het reactievermogen daalt, het geheugen slechter wordt en mensen meer fouten maken. Om die reden is voor beroepsgroepen als piloten en vrachtwagenchauffeurs wettelijk geregeld dat zij niet langer dan een x aantal uur aaneengesloten mogen werken. Voor vrachtwagen-chauffeurs is dat 12 uur, voor piloten –inclusief standby- 16 uur. De vraag die Klein en Legemate stellen is: waarom regelen we dit niet ook voor medisch specialisten? Iedere patiënt heeft in hun ogen recht op een ‘fitte arts aan het bed’.
Opmerkelijk is dat hun pleidooi tot nogal zuinige reacties bij een aantal collega’s heeft geleid. De Federatie Medisch Specialisten ziet niets in het afschaffen van de 24-uursdiensten. “Als je genoeg menskracht hebt, kun je het best op die manier inrichten. Maar dat kan niet overal. De zorg moet wel gewoon doorgaan.” Erik Heineman, hoogleraar chirurgie in Groningen en voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde vreest dat chirurgen bij een dienst van maximaal 12 uur te weinig ‘vlieguren’ maken en ervaring verliezen. “Dat zou de patiëntveiligheid juist verslechteren.”
Deze reacties roepen twee vragen op. De eerste is of de personeelsbezetting niet structureel te krap begroot wordt. Daar ziet het wel naar uit. Gedeeltelijk wordt dit veroorzaakt door ontwikkelingen in de medische wetenschap: er kan meer en dus gebeurt er ook meer. Waar een patiënt 20 jaar geleden werd opgegeven zijn nu allerlei ingrepen voorhanden. Dat betekent dat diensten zwaarder zijn geworden. De bezetting houdt daar nog geen gelijke tred mee.
De tweede vraag is waarom de beroepsverenigingen vasthouden aan deze uitputtende werkweken. Het antwoord op deze vraag ligt, denk ik, deels besloten in veranderde maatschappelijke omstandigheden. Van oudsher verkeerden veel medisch specialisten in de situatie dat hun partner de zorg voor het thuisfront op zich nam. Dan is een werkweek van zestig uur of meer makkelijker op te brengen dan wanneer er ook thuis nog inzet gevraagd wordt. Voor de jongere generatie ligt dit anders. Veel specialisten zijn vrouwen met kinderen. En ook mannelijke artsen uit deze groep hebben veelal een partner die een maatschappelijke carrière ambieert. Maar de traditionele cultuur ijlt nog na.
Iedereen die medisch specialist wil worden weet van tevoren dat dit geen 9 tot 5 baan is. Verreweg de meesten hebben er ook geen enkele moeite mee dat zij (veel) meer uren maken dan waarvoor ze zijn aangesteld. Maar dat is iets anders dan dat dit het uitgangspunt is. En dat lijkt het geval. Een standaard contract voor een specialist in opleiding omvat 48 uur per week: 38 uur werk en 10 uur onderwijs. (En iedereen weet dat 38 uur zelden ook 38 uur is.) Afgestudeerde specialisten hebben het eveneens soms zwaar. Uit onderzoek van de TU Twente blijkt dat 1 op de 8 medisch specialisten burn-out klachten heeft.
De hoge werkdruk wordt niet veroorzaakt doordat er onvoldoende specialisten beschikbaar zijn. Ze zijn er wel, maar worden niet ingezet. Voor aankomend specialisten is het lastig om een opleidingsplek te bemachtigen, voor sommige specialisten zijn er op dit moment nauwelijks banen. Zoals een specialist zei: “je bent werkloos of je werkt je drie slagen in de rondte.” Beide groepen zouden gebaat zijn bij een eerlijker verdeling. En de patiënt waarschijnlijk ook.
Lees hier meer 'Onderzoek zorg' blogs van Marijke Linthorst