Mag een wetenschapper uitspraken doen die als discriminerend worden ervaren? De Grondwet zegt niets over academische vrijheid. Daardoor kan het misverstand ontstaan dat deze gewoon valt onder de vrijheid van meningsuiting. Maar wetenschap is meer dan ‘ook maar een mening’.
De vrijheid van meningsuiting staat ter discussie. Dat geldt de laatste jaren in het bijzonder voor de academische vrijheid. Net als bij het betogingsrecht, waar we in het vorige nummer van S&D over schreven, geldt voor academische vrijheid dat de Grondwet deze niet of nauwelijks regelt.
Als er iets is gebleken in de afgelopen jaren, dan is het wel dat overheden graag een beroep doen op wetenschappelijk kennis om met enig of extra gezag tot besluiten te kunnen komen.[1] Tegelijkertijd wordt diezelfde wetenschappelijke kennis dan soms een steen des aanstoots, zoals bleek bij een aantal demonstraties de afgelopen jaren. Denk aan de betogingen tegen het coronabeleid en het stikstofbeleid.
Dat kan vervolgens leiden tot bedreigingen aan het adres van wetenschappers, zeker vanuit sociale media waarop de laatste tijd veel zeer verontrustende uitingen zijn te vinden richting vermeend linkse wetenschappers (Vizier op Links), richting Covid-19-wetenschappers of überhaupt richting wetenschappers.[2] Dit heeft zelfs aanleiding gegeven tot een heus meldpunt: wetenschapveilig.nl.
Wetenschappelijke standaard
Wetenschappelijke kennis wordt gegenereerd binnen de context van academische vrijheid.[3] Deze vrijheid is essentieel voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek en is de aanjager van innovatie, versterkt de capaciteit van academici en studenten om kennis te verwerven en te genereren, en beschermt ook het vermogen van de samenleving tot zelfreflectie.[4] Ook de Nederlandse wetgever acht de academische vrijheid een noodzakelijke voorwaarde voor het bloeien van de wetenschap; daardoor kan zelfstandig en kritisch denken worden ontwikkeld.[5]
Opvallend is dan weer wel dat de academische vrijheid in Nederland alleen op het niveau van de wet, om precies te zijn in artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, is geregeld, en niet in de Grondwet is verankerd. Nu wordt deze vrijheid wel steeds in verband gebracht met teksten van een hoge(re) juridische rangorde zoals artikel 13 van het EU-Handvest voor de grondrechten en artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESC). Meestal wordt echter aansluiting gezocht met teksten die de vrijheid van meningsuiting beschermen, zoals artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 19 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 7 van onze eigen Grondwet (Vrijheid van meningsuiting; censuurverbod).[6]
Dat is op zich begrijpelijk, maar het kan ook tot misverstanden leiden. De vrijheid van meningsuiting komt iedere burger toe, ook de academicus. Academische vrijheid gaat echter over aanmerkelijk meer dan het uiten van meningen. Zoals gezegd gaat het over onderzoeken en onderwijzen naar eigen inzicht, mits wetenschappelijk verantwoord, en om daarover verslag te doen. Academische vrijheid omvat dus meer dan de vrijheid van meningsuiting, maar zij impliceert ook een bijzondere verantwoordelijkheid, namelijk om het werk te doen volgens wetenschappelijke standaarden.
De Leuvense rector Luc Sels heeft dat helder neergezet in zijn rede bij de opening van het academische jaar 2021-2022:[7] professionele normen en waarden moeten worden geëerbiedigd. Daarbij kan in Nederland vooral worden gedacht aan de Gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Van die code is de kern van norm 53 cruciaal: wees helder en eerlijk over de beperkingen van de eigen expertise.
Daarin is meteen ook een belangrijke grens tussen uitoefening van de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting vervat; een academicus mag van alles vinden en uiten, en kan zich in dat verband zelfs breeduit als publieke intellectueel manifesteren, maar mag alleen wetenschappelijke autoriteit aan opvattingen geven als deze gevoed worden door eigen deskundigheid of deskundigheid van andere wetenschappers.
Natuurlijk moeten wetenschappers mee kunnen blijven doen in het publieke debat, onder andere door opiniërende stukken te schrijven, maar het zou goed zijn dat men zich meer rekenschap geeft van de titel waarop dat gebeurt. Als men zich als wetenschapper afficheert en dan vervolgens opvattingen debiteert die niet gebaseerd zijn op de eigen wetenschappelijke deskundigheid, dan is dat ondermijnend voor de geloofwaardigheid van wetenschap en wetenschappers.
Voor het gezag van de wetenschap zou het goed zijn als ook voor de bijdragen van wetenschappers aan het publieke debat vormen van ‘peer review’ en intervisie worden ontwikkeld en toegepast. Dat zou de rol van wetenschappers in het publieke debat enorm kunnen verhelderen; welke conclusies presenteren zij op gezag van de wetenschap (van dat moment) en welke door hen verkondigde opvattingen zijn ‘ook maar een mening’?
Rol van universiteiten
Dat universiteiten geacht worden de academische vrijheid te beschermen blijkt ook uit de formulering van artikel 1.6. WHW: ‘Aan de instellingen wordt de academische vrijheid in acht genomen.’ Dit impliceert dat er alle ruimte moet zijn om standpunten uit te dragen die gebaseerd zijn op wetenschappelijke inzichten en dat de wetenschapper daarin niet alleen extern, in het publieke debat, beschermd wordt,[8] maar zeker en vooral ook binnen de instelling.
Sterker nog, hoogwaardige wetenschapsbeoefening is enorm gebaat bij een voortdurende discussie op basis wetenschappelijke standaarden. Studenten spelen daarbij vanzelfsprekend ook een belangrijke rol. Immers, universiteiten hebben tot taak hun zelfstandige en kritische denken te ontwikkelen en mogen zich dan ook niet schuldig maken aan indoctrinatie.[9] Vervolgens hebben universiteiten ook nog eens op grond van artikel 1.3, lid 5 WHW tot taak te werken aan de persoonlijke ontplooiing van studenten en aan de bevordering van hun maatschappelijke verantwoordelijkheidsbesef.
In dat licht bezien zijn veel van discussies die door de ‘woke-beweging’ zijn aangezwengeld toe te juichen.[10] Bewustzijn en een kritische blik op het gebied van inclusiviteit van onderzoek (Getuigt de vraagstelling van objectiviteit? Hebben we alle relevante doelgroepen in beeld? Zijn er andere verklaringen?) en onderwijs (Komen alle relevante gezichtspunten aan bod?) kunnen zeker bijdragen aan de verdere kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Dat geldt niet alleen in de alfa/gamma-hoek, waar het woke-debat tot dusver vooral lijkt te worden gevoerd,[11] maar zeker ook voor de STEM-wetenschappen (science, technology, engineering en mathematics).[12]
Het is dan wel zaak dat het debat met respect van de academische vrijheid voor iedereen gevoerd wordt, én met inachtneming van wettelijke verankerde bevoegdheden, verantwoordelijkheden en procedures. Een cultuur waarin personen of opvattingen worden geboycot, is niet in lijn met de academische vrijheid en past niet binnen de universiteit.
Vanzelfsprekend heeft ook de overheid een rol te vervullen bij de bescherming van wetenschappelijke kennis. Niet alleen zal de overheid voldoende capaciteit moeten vrijmaken voor de opsporing en vervolging van personen die wetenschappers bedreigen. Ook is het wenselijk dat de context waarbinnen wetenschappelijke kennis wordt ontwikkeld, de academische vrijheid, een grondwettelijke bescherming gaat genieten.
Herziening van de Grondwet: veel commissies, weinig verandering
Grondwetten worden vaak verschillende functies toegedicht. Dat geldt ook voor de Nederlandse Grondwet. Een zeer belangrijke functie is de beschermingsfunctie. De Grondwet beschermt verworvenheden op het gebied van democratie en rechtsstaat, waaronder de bescherming van de grondrechten van burgers. Maar op dat punt is de Grondwet incompleet. Belangrijke elementen van grondrechtenbescherming van Nederlandse burgers zijn niet in de Nederlandse Grondwet te vinden, maar moeten gevonden worden in internationale verdragen.
De Nederlandse Grondwet vervult daardoor maar een zeer beperkte didactische functie,[13] en mede als gevolg daarvan hebben we in Nederland een zwak ontwikkelde constitutionele cultuur. Hierdoor is de Grondwet zelden behulpzaam bij het bespreken en oplossen van politieke en maatschappelijke kwesties.[14] Vanwege die gebreken is de Grondwet ook na de aanpassingen van 1983 op het gebied van de grondrechten geen ‘rustig bezit’ gebleken. Integendeel, in grondwettelijke termen was er sprake van een ‘voorwerp van aanhoudende zorg’.
Naast allerlei andere initiatieven zijn er op zijn minst drie, door de regering ingestelde gewichtige commissies geweest, die met wisselend succes probeerden de Grondwet bij de tijd te brengen. Zo was er de commissie-Franken, die tot oogmerk had de grondrechten aan te passen aan het digitale tijdperk. Zij kwam in 2000 met voorstellen om de formulering van de uitingsvrijheid aanmerkelijk te moderniseren.[15] Afgezien van veel debatten heeft dit niet tot veel veranderingen geleid.
In 2010 was er de staatscommissie-Thomassen. Ook zij kwam met voorstellen om de formulering van de uitingsvrijheid te moderniseren, met name om af te stappen van de gedateerde ‘drukpersvrijheid’, maar de commissie had verder nog geen oog voor de risico’s van de sociale media.[16] Wel kwam deze staatscommissie met een aantal andere belangrijke voorstellen. Zo adviseerde ze in feite ook de uit het internationale recht bekende proportionaliteitstoets bij de beperking van grondrechten op te nemen in de Grondwet alsook om toetsing van formele wetten mogelijk te maken. Gevoegd bij de door de commissie voorgestelde preambule op de Grondwet waarin zou moeten worden verklaard dat Nederland een democratische rechtsstaat is waar menselijke waardigheid, grondrechten en fundamentele rechtsbeginselen worden geëerbiedigd, zou dit zeker de normatieve werking van de Grondwet hebben versterkt.
Vervolgens was er ook nog de staatscommissie-Remkes die in 2018 de invoering van constitutionele toetsing bepleitte.[17] Constitutionele toetsing houdt in dat de rechter toetst (of mag toetsen) of wetten al dan niet in overeenstemming zijn met de Grondwet.
De door de staatscommissie-Thomassen voorgestelde preambule gaat binnenkort een plek krijgen in de Grondwet.[18] De invoering van constitutionele toetsing is nog steeds zeer onzeker en van de invoering van een grondwettelijke proportionaliteitstoets zal, zoals het er nu naar uitziet, voorlopig niets terechtkomen.[19]
Dat brengt ons tot de tamelijk teleurstellende conclusie dat Nederlandse burgers, bestuurders en rechters voor het kennen van de reikwijdte en beperkingsmogelijkheden van uitingsvrijheden nog steeds vooral zijn aangewezen op internationale verdragen, en nauwelijks handvatten vinden in de eigen Grondwet. Het lijkt tijd voor een fundamentele herbezinning op deze situatie.
Om de constitutionele cultuur in Nederland te bevorderen is het gewenst dat Nederlandse burgers hun grondrechten in hun eigen Grondwet kunnen vinden, en dat daarin– ook voor overheden – meer helderheid wordt geboden over de criteria die van toepassing zijn bij het stellen van beperkingen. De hiervoor genoemde voorstellen van de Staatscommissie Thomassen lijken ons daarbij nog steeds een goed uitgangspunt.
Op één punt willen we nog een stap verder gaan. De betekenis van wetenschappelijke kennis staat in het digitale tijdperk onder druk, tegelijkertijd is wetenschappelijke kennis cruciaal voor het maatschappelijke en politieke debat en daarop gebaseerde besluitvorming. Wetenschappelijk gefundeerde uitingen zijn niet ‘ook maar een mening’. Doordat de Grondwet zwijgt over de academische vrijheid, kan gemakkelijk het misverstand ontstaan dat deze gewoon valt onder de vrijheid van meningsuiting. Grondwettelijke erkenning van de academische vrijheid, en de daarbij behorende verantwoordelijkheid, kan helpen om dat misverstand uit de wereld te helpen.
Noten
[1] Kummeling, H. R. B. M., Onafhankelijk onderzoek en openbaar bestuur. In: B-J. van Ettekoven e.a. (red.), Rechtsorde en bestuur, Den Haag: Boom 2018, p. 209 e.v.
[2] VSNU Handreiking Aanpak bedreigde wetenschappers 2021, p. 19; Zie ook de indrukwekkende Leidse Diesrede van de toenmalige president va de KNAW, Ineke Sluiter.
[3] Voor een beperkt deel is deze beschouwing terug te vinden in H. Kummeling, (2022). Academische vrijheid in tijden van wakkerte en cancelcultuur. Nederland Rechtsstaat.
[4] Kinzelbach et al, Putting the Academic Freedom Index into Action, GPPi, Scholars at Risk Network 2021, p. 4.
[5] Aldus de MvT bij de WHW, 16802, nr. 3, p. 49-50.
[6] J.R. Groen, Academische vrijheid. Een juridische verkenning, proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam 2017, p. 245; Van Gestel 2021, p. 336.
[7] Academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting, 27 september 2021.
[8] Zie VSNU Handreiking Aanpak bedreiging wetenschappers 2021, par. 3.3.1.
[9] Zie de eerder vermelde MvT bij de WHW.
[10] De woke-beweging is moeilijk te definiëren. In dit artikel, en wat de bredere consensus lijkt te zijn in het maatschappelijke debat, wordt woke beschouwd als een los bij elkaar geraapte (en daarvoor niet een collectieve of holistische) groep, bestaand uit veelal progressieve ideeën/standpunten/ideologieën. Wat ‘woke’ is, en wat niet, blijkt soms makkelijker te vinden door naar tegenstanders van ‘woke’ te kijken, en wat zij definiëren als woke, dan op zoek te gaan naar zelf identificatie van (politiek gemotiveerde) actoren als woke.
[11] R. Tombs, ‘Wokeness ’and the collapse of intellectual freedom in the West, The Spectator 28 augustus 2021.
[12] J.R. Posselt, Equity in Science. Representation, Culture and the Dynamics of Change in Graduate Education, Stanford University Press 2020.
[13] Voor verschillinde functie van de Grondwet zie L.F.M. Besselink e.a., De Nederlandse Grondwet en de Europese Unie, Groningen: Europa Law Publishing 2002, p. 9 e.v.
[14] Uitvoerig: A. Ellian & B. Rijpkema, Constitutionele cultuur in Nederland, in: Ellian/Rijpkema (red.), Een nieuw commentaar op de Grondwet, Amsterdam: Boom 2022, p.17 e.v.
[15] Commissie Grondrechten in het digitale tijdperk, Den Haag 2000.
[16] Staatscommissie Grondwet, Den Haag 2010, p. 67 e.v.
[17] Eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel, Lage drempels, Hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans, Amsterdam: Boom 2018.
[18] Claes, M., Heringa, A. W., van der Sluis, M., & Stremler, M. (2021). Rechtsvergelijkend onderzoek constitutionele toetsing. Maastricht University.
[19] Staatscommissie Grondwet, Den Haag, November 2010.