Nederland heeft een nieuwe staatsvorm. Eentje waarin niet langer democratisch bestuur op basis van constitutionele bepalingen het leidende principe is, maar ‘de kracht van de samenleving’. Binnen dit politieke concept is een hoofdrol weggelegd voor gemeenten. Met behulp van een ratjetoe aan participatie-opties (van ‘right to challenge’ tot ‘e-democracy’) kunnen deze overheden tegenwoordig elk hun eigen variant van de democratische en sociale rechtsstaat creëren.
Het is goed mogelijk dat u nog niet wist dat ons land van Goes tot Groningen een nieuwe democratie heeft. Voorpaginanieuws is het namelijk nooit geweest en de grondwet is op dit punt nog niet gewijzigd. Mediagenieke populisten en een machtig D66 waren voor de introductie van het nieuwe bestel bovendien niet nodig: eind 2012 stemde vrijwel de voltallige Tweede Kamer per motie voor ‘overdracht’ van zeggenschap aan burgers.
In hetzelfde jaar hadden diverse adviesorganen van de regering, van WRR tot ROB, rapporten afgeleverd waarin stond dat de overheid de samenleving ‘los’ moest laten. Dankzij een gestegen opleidingsniveau, internet als eindeloze bron van informatie en het massale gebruik van Facebook en WhatsApp kon de verantwoordelijkheid voor de lokale publieke zaak voortaan in belangrijke mate worden toevertrouwd aan reeds ‘actieve burgers’ alsmede aan nog te activeren inwoners.
Geïnspireerd door het parlement en de genoemde adviesraden meldde PvdA-minister Ronald Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2013: ‘Naast het stelsel van representatieve democratie (voor het nemen van gelegitimeerde besluiten) is een tweede domein van collectieve besluitvorming (zelfsturing in gemeenschappen en co-productie in netwerken) ontstaan. Zo is er een meervoudige democratie aan het ontstaan.’
Aansluitend riep Plasterk enthousiast de ‘doe-democratie’ uit, zeg maar de verheerlijking van zogeheten burgerinitiatieven in de wijk, het dorp, de stad. Waarna hij in 2015 ook het pad effende voor rechtstreekse deelname van burgers aan lokale beleids- en besluitvorming. Wetten oprekken en beproefde werkwijzen wegtoveren: rechtsstatelijk gegoochel is in vele gemeenten sindsdien aan de orde van de dag.
Ondertussen kiest het huidige kabinet voor het bestendigen van deze praktijken. Van alle officieel betrokkenen bij het lokale bestuur wordt verwacht dat zij nauw gaan ‘samenwerken’ met willekeurige (groepjes) burgers. ‘Een sterke lokale democratie vraagt om een sterke representatieve democratie (gemeenteraad), met aanvullend een sterke participatieve, deliberatieve en directe democratie, én een sterke verbinding daartussen’, schreef D66- minister Kajsa Ollongren van BZK in juli 2018 aan de Tweede Kamer. De grote vraag is echter hoe we ons een dergelijke ‘verbinding’ precies voor moeten stellen — dat maakte tot dusver niemand duidelijk.
Andere grote vraag: wat betekent het aanjagen van ‘meervoudige democratie’ voor de instituties waarop onze vrije samenleving berust? Binnen de wereld van politiek en overheid kwam tot nu toe alleen de Raad van State — in april 2017 — met een antwoord. Ondoordachte vermenging van indirecte en directe democratie, zo waarschuwde Piet Hein Donner in zijn voorlaatste jaarverslag, zal leiden tot ‘het geleidelijk disfunctioneren van de vertegenwoordigende organen’. Die wijze woorden hebben helaas geen zier geholpen. Vooralsnog regeert de staatsrechtelijke flodderigheid.