Niet de lage opkomst bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen was een probleem, maar de ongelijke opkomst. Ook bij allerlei vormen van directe participatie zijn sommige groepen inwoners oververtegenwoordigd en andere afwezig. Deze ongelijkheid rechttrekken lukt vooralsnog niet. Het is daarom vooral aan de volksvertegenwoordigers zelf om op te komen voor alle inwoners.
De laagste opkomst ooit – iets meer dan vijftig procent - bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2022 was aanleiding voor allerlei sombere bespiegelingen over de staat van onze lokale democratie. Mensen zouden zijn afgehaakt en geen vertrouwen meer hebben in politiek en bestuur. In reactie daarop bevatten de nodige coalitieakkoorden afspraken om nog meer in te zetten op allerlei vormen van directe participatie, zoals via burgerberaden en via het uitdaagrecht.
En ook al was de opkomst bij de provinciale en waterschapsverkiezingen in maart 2023 wat hoger - 58,8% - ook daar was het gebrek aan politiek vertrouwen een belangrijk thema. Heel wat coalities in waterschappen en provincies hebben vervolgens afgesproken hun burgers beter te betrekken bij bestuur en beleid. Dat roept als vanzelf de vragen op a) of het daadwerkelijk zo erg is gesteld met de democratische kwaliteit van het decentraal bestuur; b) in hoeverre directe vormen van participatie die kwaliteit kunnen bevorderen en c) welke andere maatregelen daarbij van belang zijn.
Volgens inwoners is lokale democratie niet in verval
De sombere reflecties op de lage opkomst bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen gaven het idee dat de lokale democratie onvermijdelijk in verval is met steeds meer afhakende inwoners die hun vertrouwen verloren hebben in hun gemeentebestuur. Dat idee klopt in ieder geval niet in de ogen van inwoners zelf. Hun interesse in lokale politiek is in de afgelopen veertig jaar namelijk niet gedaald.[i]
Bovendien is politiek cynisme afgenomen. In ieder geval zijn er sinds 1986 nog nooit zo weinig inwoners geweest die vinden dat gemeenteraadsleden zich niets aantrekken van hun mening. Daarnaast zeggen sinds de jaren tachtig ook steeds meer kiezers dat ze zich laten leiden door lokale overwegingen bij gemeenteraadsverkiezingen. Dat betekent dat kiezers gemeentebesturen meer met een lokale boodschap op pad sturen.
Verder is over het algemeen in de afgelopen vijftien jaar meer dan 70% tevreden over het gemeentebestuur. En anno 2022 hadden inwoners eerder geen mening of waren ze positief over het gemeentebestuur, dan dat ze daarover negatief waren. Al met al is in de ogen van inwoners de lokale democratie dus niet in verval.
Voor provincies en waterschappen is zo’n langjarig perspectief niet te geven bij gebrek aan gegevens. Uit het kiezersonderzoek van 2020 bleek wel dat provincies en waterschappen vooral onbekend zijn onder inwoners. Voor zover inwoners wel een mening hadden, bleken ze minder positief over provincies en waterschappen dan over gemeenten.[ii]
Afhakers is geen juiste omschrijving
De lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2022 is vaak gelezen als teken van dalend politiek vertrouwen, maar dat is een veel te beperkte lezing. Het vertrouwen in lokale politieke instellingen is amper gedaald sinds 2016 en is hoger dan in regering en parlement.[iii]
Lokaal niet-stemmen is lang niet altijd een kwestie van afhaken, de term die vaak in dit verband werd gebruikt. Er zijn allerlei inwoners die niet stemmen omdat ze juist tevreden zijn, gewoon geen interesse in lokale politiek hebben of tegen praktische belemmeringen zoals ziekte en vakantie aanlopen.[iv] Verder gaan veel lokale niet-stemmers wel naar de stembus bij de Tweede Kamerverkiezingen. En zo’n 40% van de niet-stemmers besloot naar eigen zeggen pas enkele dagen voor de verkiezingen om niet te gaan stemmen. Zij zaten er helemaal niet zo geharnast in.
Afhaken is dus niet de goede term om de lage(re) opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen te duiden. Bovendien ervoeren allerlei niet-stemmers ‘afhakers’ als een onjuiste omschrijving. Zij kunnen namelijk nog wel maatschappelijk aangehaakt zijn, bijvoorbeeld als vrijwilliger bij de voedselbank.[v]
Vertrouwen varieert
Zoals gezegd: de lagere opkomst is vaak gezien als verminderd politiek vertrouwen. Inwoners die minder vertrouwen hebben in politiek en bestuur, landelijk of lokaal, stemmen inderdaad minder dan inwoners met meer vertrouwen.[vi] Niettemin is het van belang om te onderstrepen dat er ook onder een deel van de stemmers gebrek aan politiek vertrouwen is. Dat maakt het lastig om het opkomstcijfer te gebruiken als indicator van de mate van politiek vertrouwen onder inwoners.
Bovendien hangt politiek vertrouwen ook deels af van het bestuursniveau. Inwoners in meer landelijke gemeenten zijn bijvoorbeeld positiever over de lokale politiek maar negatiever over de nationale politiek dan inwoners in stedelijke gemeenten.[vii] Als mensen al zouden afhaken van de landelijke politiek, dan hoeft dat dus niet op lokaal niveau het geval te zijn.
Politiek vertrouwen varieert in tijd. Het vertrouwen was hoger in het begin van de covid-19-pandemie en lager tijdens de moeizame kabinetsformatie van 2021. De veranderingen in politiek vertrouwen zijn echter niet slechts een reactie op het handelen van politiek en bestuur, maar hangen ook af van andere factoren (zoals opleiding, economische groei en een noodsituatie).
Dat neemt overigens niet weg dat politici en bestuurders vertrouwen kunnen versterken door betrouwbaar op te treden. Dat kunnen ze doen door eerlijk en transparant te handelen (bijvoorbeeld niet de ene bewonersgroep of wijk voortrekken), concrete resultaten te boeken (door een effectieve aanpak van onveiligheid en het gebrek aan betaalbare woningen) en door responsief te zijn.[viii]
Responsief betekent dat decentrale besturen (ambtenaren, volksvertegenwoordigers en bestuurders) zich ook tussen verkiezingen in blijven informeren wat inwoners met hun waterschap, provincie of gemeente willen, en ook terugkoppelen wat ze met de inbreng van die inwoners hebben gedaan. Dat betekent niet domweg volgen wat inwoners willen, maar wel uitleggen hoe ze verschillende belangen en waarden tegen elkaar hebben afgewogen. Ook al is de lagere opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 niet zozeer het resultaat van verminderd politiek vertrouwen, lokale politici en bestuurders kunnen op deze manier wel werken om het lokaal politiek vertrouwen te versterken dat onder een deel van de niet-stemmers én van de stemmers al langer laag is.
Gebrek aan kennis
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 speelden ook nog twee andere, hardnekkige problemen die met alle aandacht voor afhaken en wantrouwen wat zijn ondergesneeuwd. Dat is om te beginnen het gebrek aan kennis over de rechten en plichten als lokaal burger. Bij een deel van de niet-stemmers speelden bijvoorbeeld een gebrek aan kennis of een taalbarrière om de lokale politiek te leren begrijpen mee.
Maar naast niet-stemmers weten ook de nodige stemmers weinig over de lokale politiek, of dat er nu om gaat wie de (kandidaat-)raadsleden zijn, welke standpunten partijen innemen en hoe die van elkaar verschillen of om de vraag waarover gemeenten bevoegd zijn te beslissen. Stemmers lieten zich in 2022, net als in het verleden, eerder leiden door een gevoel van burgerplicht.[ix] Het gebrek aan kennis over provincie en waterschap is nog schrijnender dan op lokaal niveau.[x]
Een lid van een democratische gemeenschap zou toch op zijn minst in staat moeten zijn om een weloverwogen afweging te kunnen maken wel of niet te gaan stemmen, of diegene nu een Scharwoudse makelaar, Indiase expat, Warnsvelder wijkverpleegkundige, Spaanse student, Poolse arbeidsmigrant of Eerselse vuilnisman is? De Onderwijsraad heeft in 2021 al aangegeven het ‘zeer verontrustend’ te vinden hoe weinig jongeren weten over onze democratie en rechtsstaat.[xi] Dat zal bij andere groepen in de maatschappij waarschijnlijk niet veel anders zijn, zeker op decentraal niveau. Het is daarom te hopen dat via versterkt burgerschapsonderwijs, maar ook via allerlei andere kanalen (bibliotheken, lokale kranten, buurthuizen et cetera) alle inwoners uitleg krijgen wat hun rechten en plichten zijn als lid van een gemeente, provincie en waterschap – en dat niet alleen in de week voor de verkiezingen.
Niet de lage opkomst, maar de ongelijke opkomst is het probleem
Een ander probleem dat de verkiezingen van gemeenteraden, Provinciale Staten en waterschappen laten zien is dat bepaalde groepen inwoners structureel minder opkomen, zoals inwoners met een lagere opleiding en jongeren.[xii] Dat kan problematisch zijn omdat niet-stemmers deels andere standpunten hebben over lokale, provinciale en waterschapskwesties dan stemmers. Sommige standpunten van decentrale volksvertegenwoordigers blijken bijvoorbeeld af te wijken van die van de gemiddelde inwoner.[xiii] Gemiddeld genomen wilden in 2020 bijvoorbeeld Statenleden en algemeen bestuursleden meer milieumaatregelen nemen dan inwoners.
Daarnaast kunnen politieke partijen - al dan niet geholpen met digitale tools om hun potentiële kiezers te vinden - hun spaarzame campagnemiddelen vooral gaan richten op de groepen inwoners die meer geneigd zijn om te stemmen. Dat kan een vicieuze cirkel in gang zetten, waarbij niet-stemmende groepen en wijken steeds meer het gevoel krijgen te worden vergeten door politiek en bestuur.[xiv]
In reactie op de lage opkomst bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen zijn er in heel wat gemeenten initiatieven genomen om opkomstbevorderende maatregelen te bestuderen. Wat dat betreft hebben de inwoners die doelbewust een politiek signaal afgaven door niet te gaan stemmen, dan toch eindelijk enig effect gesorteerd: het thema opkomst is niet zoals gebruikelijk vergeten na een aantal bezorgde uitspraken op de verkiezingsavond.
Maatregelen van gemeentebesturen die specifiek gericht zijn op groepen inwoners die minder stemmen, zoals jongeren, praktisch opgeleiden en mensen met een migrantenachtergrond, komen echter vaak niet van de grond, omdat bepaalde zittende politieke partijen vrezen dat dat hun electoraal kan benadelen.[xv] Daarom blijft het vooral bij algemene opkomstbevordering, zoals verkiezingsfestivals. Die vergen echter vaak veel geld en inspanning, maar hebben niet of nauwelijks effect.[xvi]
En in het gefragmenteerde partijlandschap hebben veel zittende partijen te weinig middelen en wervingskracht om die specifieke groepen niet-stemmers aan zich te binden. Als niettemin de inspanningen van gemeentebesturen en partijen de opkomst een paar procentpunt omhoog krikken, dan is de kans nog steeds groot dat ongelijkheid in opkomst blijft bestaan, omdat de bereidheid om te stemmen nu eenmaal groter is onder bepaalde groepen inwoners dan onder andere groepen. Zonder nationale paardenmiddelen zoals een opkomstplicht blijft het dus behelpen om via decentrale verkiezingen tot gelijke vertegenwoordiging via verkiezingen te komen.
Directe participatie is vrijblijvend
Ondertussen klinkt vaak de roep om meer directe participatie als antwoord op de lage opkomst. Dat is op zich logisch. Verkiezingen geven immers een beperkt beeld van wat inwoners willen met hun gemeente, provincie of waterschap. Grofweg de helft van de stemmers komt immers al niet op, en een deel van inwoners die wel opkomt, wil (ook) een signaal aan de nationale politiek geven.
En dan speelt nog het gebrek aan kennis over lokale, provinciale en waterschapskwesties. Veel inwoners kunnen niet eens het belangrijkste probleem noemen dat in hun gemeente (58%), provincie (49%) en waterschap (70%) speelt, zo blijkt uit kiezersonderzoek. Dat zal deels een reflectie zijn van het gebrek aan interesse in decentrale politiek zijn, maar ook van het soms beperkte nieuwsaanbod over lokale, provinciale en waterschapspolitiek.
Directe participatie kan in dit licht goed helpen om alsnog te weten te komen wat inwoners van de aanpak van een bepaalde kwestie vinden. Bovendien kan directe participatie in welke vorm dan ook bijdragen aan de ontwikkeling van burgervaardigheden (zoals het afwegen van belangen) en het creëren van draagvlak voor een specifieke kwestie. Problematisch is echter dat vaak gehoopt wordt dat directe participatie de legitimatie van het hele bestuur versterkt. Dat gebeurt op zich wel, maar dan alleen bij de degenen die meedoen aan de participatie.[xvii] En dat blijft een beperkte groep.
Inwoners die op enigerlei wijze zich laten horen, via petities of inspraakavonden, vormen 24% (gemeenten), 15% (provincies) en 7% (waterschappen) van de bevolking. En daarbij zijn mensen oververtegenwoordigd die zich ook via verkiezingen al hebben laten horen. Directe participatie kan dus snel leiden tot blijvende of zelfs grotere ongelijkheid, waarbij vooral bepaalde groepen inwoners (nog een keer extra) hun stem kunnen laten horen.
Hoe directe participatie van inwoners en andere belanghebbenden tot dusver in (decentraal) Nederland vormt krijgt, is bovendien nogal vrijblijvend. Politiek en bestuur kunnen zelf besluiten bij welke kwesties ze directe participatie inzetten en ze bepalen zelf ook wat met de inbreng van inwoners en andere belanghebbenden wordt gedaan. Dat strookt in zekere zin met wat inwoners zelf ook willen: een krappe meerderheid van 52% wil nog steeds dat de gemeenteraad de uiteindelijke beslissingen neemt, ook als inwoners meepraten over beleid.[xviii]
Niettemin betekent die vrijblijvendheid ook dat ongelijkheid door verkiezingen en directe participatie in stand kan blijven, hoe inspirerend bijvoorbeeld een burgerberaad ook is geweest. Een bindend corrigerend referendum, dus een niet-vrijblijvend referendum op verzoek van inwoners zelf, zou wat dat betreft een welkome aanvulling zijn, zoals ook de staatscommissie parlementair stelsel al heeft bepleit.[xix] Het is immers een instrument dat juist ook onder inwoners die minder politiek vertrouwen hebben, op steun kan rekenen.
De druk op raden, Staten en algemene besturen
Zolang de ongelijkheid die ontstaat via verkiezingen en participatie niet is recht te trekken via een bindend referendum, is het vooral aan de volksvertegenwoordigingen zelf om op te komen voor alle inwoners van gemeenten, provincies en waterschappen. Inwoners geven echter een mager cijfer voor de volksvertegenwoordigende rol van raadsleden (5,5), Statenleden (5,0) en algemeen bestuursleden (5,1).[xx] Hoe zouden decentrale volksvertegenwoordigers hiervan beter invulling kunnen geven?
Ze zouden zich allereerst zichtbaar kunnen laten informeren over wat er speelt onder alle inwoners, door allerlei organisaties en personen heel gericht uit te nodigen, die weten wat er speelt onder de inwoners, juist ook onder hen die zich minder (kunnen) laten horen. Denk daarbij aan huisartsen, leraren op basis-, middelbare en mbo-scholen, wijkverpleegkundigen, leden van dorpsraden en buurthuismedewerkers. Zo’n 30% van de inwoners ziet dat dit soort organisaties en personen lokaal voor hen opkomen; die krijgen bovendien heel wat meer waardering dan de gemeenteraadsleden (gemiddeld een 7,0).[xxi]
Daarnaast zouden de gemeenteraadsleden zich meer kunnen opstellen als democratische procesbewakers, die zich inzetten om de besluitvorming zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de belangen en wensen van betrokken inwoners. Juist lager opgeleiden, die vaak minder politiek vertrouwen hebben, zouden dat waarderen. Op zich zou het kunnen zijn dat decentrale volksvertegenwoordigers nu al alle belangen in beeld krijgen en tegen elkaar afwegen, maar ze zouden dat ook zichtbaar moeten maken in hun gemeente, waterschap of provincie. Dat betekent wel extra werk, terwijl fracties en partijbesturen al vaak niet zo groot zijn.
En het werk van de decentrale volksvertegenwoordiging is ondertussen al zwaarder geworden. Door herindeling, schaalvergroting en bevolkingsgroei hebben de leden van gemeenteraden, Provinciale Staten en algemene besturen van waterschappen per vertegenwoordiger steeds meer inwoners te vertegenwoordigen. Zeker in 200.000+-gemeenten is dat een kwestie, want sinds 1897 (!) is het maximumaantal raadsleden van 45 niet meer verhoogd.
Daarnaast is zeker bij raadsleden het takenpakket aanzienlijk verzwaard door decentralisaties, terwijl het rijk daar gemeenten niet afdoende voor heeft gecompenseerd. Dat maakt(e) van de decentralisaties gelijk een extra ingewikkelde klus. Bovendien is de aansturing van beleidskwesties in het decentraal bestuur bestuurlijk ingewikkelder geworden door het toegenomen aantal spelers met de verzelfstandiging en privatisering van dienstverlening in het decentrale bestuur, de wirwar aan regionale samenwerkingsverbanden en de groei in het aantal Europese en internationale instellingen en verdragen. Dat maakt het moeilijker voor volksvertegenwoordigers om invloed uit te oefenen en de verantwoordelijke speler(s) te kunnen aanspreken.
Er zijn allerlei pleidooien om de raden, Staten en algemene besturen te versterken met rekenkamers, grotere griffies, een uitgebreider kennispunt lokale partijen en zo verder. Hoe nuttig dat soort ondersteuning ook is, er kleven wel drie nadelen aan. Ten eerste kan dergelijke ondersteuning niet een inhoudelijke visie op decentrale beleidskwesties leveren, want dan zou die ondersteuning zich expliciet in de afweging van waarden en belangen moeten begeven – wat nu juist bij uitstek het terrein is van politici en bestuurders.
Evenmin kan via dit soort ondersteuning een politicus strategisch advies krijgen hoe die handig een punt kan binnenhalen. Daar zijn juist politieke partijen het aangewezen gremium voor. In het gefragmenteerde en gelokaliseerde partijlandschap zijn er echter nog weinig denktanks en bestuurdersverenigingen van wezenlijke omvang die visie en strategisch advies kunnen leveren.
Met de hogere omloopsnelheid van decentrale volksvertegenwoordigers en de steeds kleinere fracties zijn er verder minder ervaren politici voorhanden om die nieuwe volksvertegenwoordigers het politieke ambacht te leren en hun instrumenten (zoals schriftelijke vragen, moties et cetera) slim in te zetten. Tegen de continue informatiestroom van het college in, is het dan voor het forse aandeel onervaren volksvertegenwoordigers lastig om zelf nog de inhoudelijke en financiële lijnen te bepalen, het college scherp te houden en zichtbaar voor inwoners op te komen.
Ten tweede hangt de kwaliteit van de democratie er niet alleen vanaf hoe sterk het optreden van volksvertegenwoordigers is, ondersteund of niet. Het is ook de vraag of wethouders, burgemeesters, dagelijks bestuurders, dijk/watergraven, gedeputeerden en Commissarissen van de Koning en ambtenaren zich iets (willen) aantrekken van de gemeenteraden, algemene besturen en Staten. Gek genoeg is over dit cruciale aspect van decentrale democratie nauwelijks inzicht.[xxii]
Bekend is dat het verlenen van ambtelijke bijstand aan raadsleden vaak op problemen stuit.[xxiii] Daarnaast zijn colleges van B&W nog altijd dominant ten opzichte van de raad, en burgemeesters (ook al zijn ze raadsvoorzitters) veranderen daar over het algemeen weinig aan.[xxiv]
Op provinciaal niveau is over de bereidheid van de uitvoerende macht om de Staten in positie te brengen, nauwelijks wat bekend. In de recente studie naar de kwaliteit van de waterschapsdemocratie kwam het onderwerp wel aan bod: dagelijks bestuurders wezen op de moeite die algemene bestuursleden hebben om greep te krijgen op de soms complexe materie, waardoor dagelijks bestuursleden, als ze zouden willen, een tijd lang hun eigen gang zouden kunnen gaan. Ambtenaren met expertise snapten daarnaast niet altijd wat de toegevoegde waarde van algemene besturen is.[xxv]
Meer inzicht in de manier waarop de uitvoerende macht zich wat aantrekt van de inwoners en hun vertegenwoordigers in raden, Staten en algemene besturen is dus gevraagd. Daarbij is niet alleen van belang om colleges en ambtenaren in beeld te brengen, maar ook al die andere spelers die een (grote) rol spelen in de uitvoering van decentraal beleid, zoals jeugdzorginstellingen, vastgoedondernemers en landschapsorganisaties. Trekken die zich wat aan wat inwoners en hun vertegenwoordigers willen? Om op die vraag een positief antwoord te krijgen, zal niet alleen een betere ondersteuning van volksvertegenwoordigingen nodig zijn.
Er is nog een derde reden waarom meer ondersteuning aan volksvertegenwoordiging niet afdoende is om de democratische kwaliteit van het decentraal bestuur te versterken. En die reden betreft het rijk. In de rapporten van de Raad van State[xxvi] over de interbestuurlijke verhoudingen wordt keer op keer duidelijk dat allerlei vakdepartementen zich bij het laten uitvoeren van taken op decentraal niveau (in RES-regio’s, veiligheidsregio’s et cetera) er weinig aan gelegen laten liggen of de democratie in gemeenten, provincies en waterschappen daarmee gediend is.[xxvii] Of decentrale volksvertegenwoordigers ook daadwerkelijk effectief voor alle inwoners kunnen opkomen, is zo ook een grote verantwoordelijkheid voor de decentrale uitvoerende macht en het rijk.
De bal ligt bij politiek en bestuur
De lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen was aanleiding voor allerlei sombere bespiegelingen over het vertrouwen van inwoners in de lokale democratie. Ook de provinciale en waterschapsverkiezingen vormden daar reden toe. De beschikbare gegevens relativeren dat gesomber. Inwoners hebben zich op een aantal wezenlijke punten in de afgelopen veertig jaar niet negatiever opgesteld ten opzichte van lokale democratie. Lokale niet-stemmers zijn bovendien lang niet altijd afhakers.
Niettemin zijn er wel nadrukkelijk zorgen over de democratische kwaliteit van het decentraal bestuur. Allereerst koestert een deel van de stemmers en niet-stemmers weinig vertrouwen in het (decentrale) bestuur. Zoals aangegeven is versterking van vertrouwen een zaak van het gehele decentrale bestuur. Alle politici, bestuurders en ambtenaren zijn immers nodig om rechtvaardig, resultaatgericht en responsief te handelen. Daarnaast weten veel niet-stemmers én stemmers weinig over hun rechten en plichten als lokaal, provinciaal en waterschapsburger. Dat vergt niet alleen inzet van het decentrale bestuur, maar ook van het rijk, onderwijs, bibliotheken en buurtwerk.
Een grote zorg is tot slot de ongelijke opkomst, waardoor de stemmen van bepaalde groepen inwoners beter door kunnen klinken dan van andere. Dat kan tot ongelijke vertegenwoordiging leiden. Allerlei vormen van directe participatie kan dat nu niet goed verhelpen, mede vanwege hun weinig representatieve en vrijblijvende karakter. Het zal dus vooral van de decentrale volksvertegenwoordigingen moeten komen om zichtbaar en effectief voor alle inwoners op te komen. Juist omdat De leden van gemeenteraden, Staten en algemene besturen hun democratisch ambt naast (vrijwilligers)werk, mantelzorg of studie vervullen, rust er een grote verantwoordelijkheid bij de regering en het parlement, en de uitvoerende macht in provincies, waterschappen en gemeenten, om decentrale volksvertegenwoordiging in staat te stellen effectief op te komen voor alle inwoners.
De democratische kwaliteit van het decentraal bestuur
Gebrek aan invloed van burgers tussen verkiezingen in, en dalende opkomsten bij gemeenteraadsverkiezingen, vormden belangrijke aanleidingen voor allerlei initiatieven sinds de jaren zestig van de vorige eeuw om burgers nauwer te betrekken bij beleid en bestuur, bijvoorbeeld via inspraak, interactieve beleidsvorming en referenda.[xxviii] Naar dat soort initiatieven op gemeentelijk niveau zijn de nodige studies verricht, maar analyses van gemeentelijke democratie in de volle breedte bleven beperkt.
Daar is recent mede met steun van het ministerie van Binnenlandse Zaken verandering in gekomen, met de lancering van kiezersonderzoeken op lokaal (sinds 2016) en provinciaal en waterschapsniveau (sinds 2020) en met enquêtes onder de bestuurders en volksvertegenwoordigers in de drie decentrale besturen (de zogeheten Basismonitor Politieke Ambtsdragers, sinds 2019).
Aangevuld met studies over het functioneren van gemeenteraden, Provinciale Staten en algemene besturen van waterschappen kunnen zo de eerste onderbouwde indrukken van de democratische kwaliteit van het decentrale bestuur worden gegeven.[xxix]
Noten
[i] G. Jansen en H. Vollaard (2023). ‘De staat van de lokale democratie in de ogen van inwoners’, in H. Vollaard en G. Jansen (red.), Democratie in de gemeente: Lokaal Kiezersonderzoek 2022. 51-67.
[ii] H. Binnema en H. Vollaard (2021). ‘Onbekend maakt onbemind?’, in H. Vollaard et al. (red.), Meer zicht op het democratisch middenbestuur: Het kiezersonderzoek in provincies en waterschappen van 2020. 11-23.
[iii] L. de Blok, J. den Ridder en M. Boogers (2022). ‘Bijzondere omstandigheden in 2022?’, in H. Vollaard et al. (red.), De lokale niet-stemmer: Een analyse van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022. 52-68.
[iv] De Blok et al (2022); M. van Bochove en H. Moors (2022). ‘Kwalitatief onderzoek naar motieven van niet-stemmers’, in Vollaard et al. (red.), De lokale niet-stemmer. 69-77.
[v] Van Bochove en Moors (2022).
[vi] M. Boogers en L. de Blok (2022). ‘Gebruikelijke verklaringen voor niet-stemmen en de gemeenteraadsverkiezingen van 2022’, in Vollaard et al. (red.), De lokale niet-stemmer. 29-40.
[vii] T. Huijsmans (2022). ‘Geografische verschillen in opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen’, in H. Vollaard et al. (red.), De lokale niet-stemmer. 47-49.
[viii] J. den Ridder, E. Miltenburg, S. Kunst, L. van ’t Hul en A. van den Broek (2022). Burgerperspectieven 1/2022. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
[ix] De Blok et al., (2022).
[x] Binnema en Vollaard (2021). 'Onbekend maakt onbemind?’
[xi] Onderwijsraad (2021), Grenzen stellen, ruimte laten: artikel 23 van de Grondwet in het licht van de democratische rechtsstaat.
[xii] Boogers en De Blok (2022).
[xiii] B. Denters en G. Jansen (2021). ‘Vertegenwoordiging en representativiteit: Opvattingen van kiesgerechtigden, kiezers en politieke ambtsdragers’, in Vollaard et al. (red.), Meer zicht op het democratisch middenbestuur. 36-52.
[xiv] M. van Bochove et al., (nog te verschijnen), Opkomst en vertegenwoordiging van Rotterdammers: Een kwalitatief onderzoek naar de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022. Den Haag: EMMA.
[xv] J. van Ostaaijen (2022). ‘Het antwoord op een lage opkomst: Naar een grotere betrokkenheid van politici en kiezers’, in H. Vollaard et al. (red.), De lokale niet-stemmer. 82-87; F. Vermeulen et al., (2022), Lage lokale betrokkenheid en grote ongelijkheid: Onderzoek naar de opkomst bij Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen.
[xvi] Van Ostaaijen (2022).
[xvii] A. Michels (2011). ‘De democratische waarde van burgerparticipatie: Interactief bestuur en deliberatieve fora’, Bestuurskunde, 2, 75-84.
[xviii] J. den Ridder en P. Dekker (2022). ‘Lokale betrokkenheid en participatie(bereidheid)’, in Vollaard en Jansen (red.), Democratie in de gemeente. 31-45.
[xix] Staatscommissie Parlementair Stelsel (2018). Lage drempels, hoge dijken. Boom. Amsterdam.
[xx] Jansen en Vollaard (2023), ‘Democratie in de ogen van inwoners’; Binnema en Vollaard (2021), ‘Onbekend maakt onbemind?’
[xxi] B. Denters, H. Vollaard, H. van de Bovenkamp en F. Meijerink, (2019). ‘Gekozen en niet-gekozen vertegenwoordigers op lokaal niveau’, in G. Jansen en B. Denters (red.), Democratie dichterbij: Lokaal Kiezersonderzoek 2018. 18-27.
[xxii] K. Peters en P. Castenmiller (2020). 'Kaderstellen en controleren door de gemeenteraad: een zware opgave', Bestuurswetenschappen 74(2), 10-33.
[xxiii] Vgl. J. Hessels (2018). Raad zonder raadgevers? Ambtelijke bijstand en fractieondersteuning na invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur (diss.). Nijmegen: RUN.
[xxiv] M. Boogers et al. (2021). Teveel van het van goede? De staat van het burgemeestersambt anno 2020; Castenmiller en Peters, 2020).
[xxv] H. Vollaard en W. Wensink (2023). ‘De democratische kwaliteit van het algemeen bestuur’, in Vollaard en Binnema (red.), Waterschappen. 163-206.
[xxvi] Zie o.m. Raad van State (2016), Vierde periodieke beschouwing over interbestuurlijke verhoudingen na de decentralisaties in het sociale en fysieke domein. Den Haag: Raad van State.
[xxvii] Zie ook K. Peters (2021). ‘De verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor de positie van de gemeenteraad’, in Impuls voor een sterke lokale democratie? Reflecties na vier jaar Democratie in Actie. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 18-27.
[xxviii] Michels, A. (2018). ‘Burgerparticipatie in het beleid, bewonersinitiatieven en de rol van de gemeenteraad’, in H. Vollaard et al. (red.), De gemeenteraad: Ontstaan en ontwikkeling van de lokale democratie. Amsterdam: Boom. 191-206.
[xxix] Zie B. Denters en M. Boogers (2016). ‘Lokale democratie doorgelicht: een inleiding’, Bestuurswetenschappen, 4, 18-26; H. Vollaard et al., (red.) (2018), De gemeenteraad: Ontstaan en ontwikkeling van de lokale democratie. Amsterdam: Boom; H. Binnema en H. Vollaard (red.) (2019), Provinciale politiek: De provincies democratisch getoetst. Amsterdam: Boom; H. Vollaard en H. Binnema (2023), Waterschappen: Democratie in een onbekend bestuur. Amsterdam: Boom.