Met een beter idee over werk en arbeidsmarktbeleid zal de PvdA het beter doen. En met meer gevoel voor het verlangen naar vooruitgang in het algemeen zal de sociaal-democratie het ook beter doen.
‘De sociaal-democratie is terug bij af ’ is een markante conclusie in het onlangs verschenen boek Waar is Arbeid gebleven? van Leen Hoffman. In zijn rol als fellow van de Wiardi Beckman Stichting onderzocht hij de verhouding van de sociaal-democratie tot het thema arbeid in de periode 1914-2014. Het is een gedegen analyse van de plaats van arbeid in de politieke opstelling en in studies en programma’s van de SDAP en haar opvolger de PvdA. Hoffman was in een ver verleden hoofdredacteur van het weekblad Economisch Statistische Berichten en vervulde aansluitend functies op het terrein van werk- gelegenheid en arbeidsvoorziening. De verkenning biedt een onthullend beeld van de Werdegang van de sociaal-democratie rond het vraagstuk van arbeid. Daarnaast worden aan het slot actuele aanbevelingen gedaan voor sociaal en economisch beleid.
Dit jaar is ook The Retreat of Western Liberalism van Edward Luce verschenen, een intrigerende analyse van de vertrouwenscrisis in de westerse democratie. Luce, in het dagelijks leven chief commentator voor de Financial Times in Washington, schetste in een eerder boek (Time to Start Thinking uit 2012) een schokkend beeld van het verlies aan invloed en betekenis van de Verenigde Staten. In zijn laatste boek werkt hij dit thema verder uit. Technologie en globalisering – vooral in onderlinge samenhang en dynamiek – vormen de drijvende krachten voor werk en kansen in deze tijd. Met grote gevolgen voor bestaanszekerheid voor grote massa’s mensen en de belangrijkste voedingsbodem voor hedendaags populisme.
Hoffman begint zijn onderzoek aan het begin van de vorige eeuw en volgt nauwgezet de ontwikkelingen op een tijdlijn. Hij analyseert studies, congressen, programma’s en optredens in de volksvertegenwoordiging uit de afgelopen eeuw. Het biedt een interessant inzicht in de totstandkoming van de essentie van sociaal-democratische politiek. In de eerste halve eeuw krijgt de gedachtevorming over economische ordening en werkgelegenheid vooral vorm in ‘plannen’, grote en markante plannen. Het begint met het Socialisatievraagstuk (1920), gevolgd door Bedrijfsorganisatie en medezeggenschap (1923) en Nieuwe organen (1931). En dan komt het grote werk met het Plan van de Arbeid (1935). De essentie is de idee van een doelbewuste vermaatschappelijking van de voortbrenging van goederen en diensten. Dat is de geleidelijke weg naar socialisatie, de kern van de identiteit van de SDAP.
Na de Tweede Wereldoorlog worden er nog twee belangrijke werkstukken aan toegevoegd. De weg naar vrijheid (1951) en Om de kwaliteit van het bestaan (1963). In het laatste plan wordt een verbinding gezocht tussen economie, werkgelegenheid, onderwijs, socia- le zekerheid en cultuur. Het vormt de opmaat naar wat later is aangeduid als de verzorgingsmaatschappij. In de eerste plannen ligt een sterke oriëntatie op de publiekrechtelijke inrichting van de economische orde. De productie moet tot stand komen in bedrijfschappen, gecoördineerd door de gemeenschap en met medewerking van ondernemers en werknemers. Daarmee werd een belangrijke bouwsteen gelegd voor de naoorlogse overlegeconomie. Inclusief de institutionele aanzetten voor wat later vorm kreeg in de Sociaal Economische Raad, het Centraal Planbureau en het Centraal Bureau voor Statistiek.
In het Plan van de Arbeid wordt voor het eerst een pleidooi gevoerd voor conjunctuurpolitiek: openbare werken in een macro-economisch plan. Keynes wordt binnengehaald. En ook in dit plan speelt de functionele decentralisatie een belangrijke rol. Vanaf het begin was de heersende opvatting in de SDAP dat noch de factor kapitaal noch arbeid mocht overheersen. Het ene leidt tot kapitalisme, het andere tot syndicalisme. Beide monden uit in groeps- en niet in gemeenschapsbelang. Maatregelen moeten de werknemer beschermen. Deze moet zich onbelemmerd kunnen ontplooien en deel hebben aan een rechtvaardige inkomensverdeling, gebaseerd op prestatie en behoefte.
Hoffman signaleert vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw – buiten de bekende paragrafen van de PvdA-verkiezingsprogramma’s – geen nieuwe conceptuele plannen meer voor economie en werkgelegenheid. Den Uyl geeft in 1982, als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog een aanzet voor een werkgelegenheidsplan, maar dat komt door gebrek aan geld en politieke invloed niet van de grond. Veel later, in 2013, verschijnt het rapport De bakens verzetten van de commissie-Melkert. Een sterke analyse, maar de keuzes die gemaakt worden verzetten volgens Hoffman geen bakens.
Uit zijn studie blijkt dat de betekenis van honderd jaar sociaal en economisch beleid van de sociaal-democratie vooral zichtbaar is in de institutionele sfeer, de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en de bevordering van de overlegeconomie. En belangrijke punten van het Plan van de Arbeid hebben zeker ook een rol gespeeld bij de wederopbouw van Neder- land na de oorlog. Het gedachtegoed van de sociaal-democratie heeft vooral doorgewerkt in de aanbodkant van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in programma’s voor aanvullende werken, scholing en arbeidsbemiddeling: het arbeidsvoorzieningenbeleid dus.
De vraagkant van de arbeidsmarkt is echter gaandeweg aan de markt overgelaten. In die marktoriëntatie is de sturing van de economie in handen gekomen van de monetaire autoriteiten. Economisch beleid is daarmee monetair beleid geworden en bestaat in hoofdzaak uit het vergroten of verkleinen van de geldhoeveelheid en het wijzigen van de rente. De directe verantwoordelijkheid van de politiek voor het werkgelegenheidsbeleid is steeds verder uitgehold. Men praat er wel over maar gaat er niet over. En de PvdA is in de laatste decennia steeds meer opgeschoven in de richting van een neoliberale markteconomie, met een kleinere overheid en beperking van arbeidskosten en fiscale lasten.
Het Stabiliteits- en Groeipact van de Europese Unie wordt in hoofdzaak onderschreven, zij het dat de PvdA daarvan wel de beperkingen ziet en daarom een criterium wil toevoegen met betrekking tot de werkloosheid – de zogenaamde vijfprocentdoelstelling. Alles overziend komt Hoffman tot de conclusie dat de sociaal-democratie op het terrein van economie en werkgelegenheid flinke stappen heeft teruggezet: van socialisatie naar privatisering, van een sterk arbeidsvoorzieningenbeleid naar afstoten en verzelfstandigen. De werkgelegenheid wordt overgelaten aan de markt. We zijn volgens Hoffman terug bij af.
Een harde conclusie en wat Hoffman betreft moet het roer om. De politiek moet haar verantwoordelijkheid weer nemen, de PvdA voorop. Hij sluit af met een ambitieus tienpuntenplan, waarmee arbeid terug kan worden gevonden. Een greep uit de voorstellen:
- Arbeid is meer dan een productiefactor, zij is van waarde, niet alleen voor de econo- mie, maar ook voor een zinvolle levensvervulling en ontplooiing. Voor het creëren en in stand houden van voldoende banen moet een macro-economisch beleid gevoerd worden waarbij de overheid als hoeder van gemeenschappelijke belangen een voorwaardenscheppende rol vervult. In dit beleid is de overheid nevengeschikt aan de marktsector.
- De overheid laat de verantwoordelijkheid voor het werkgelegenheidsbeleid niet over aan het monetaire beleid. Dit houdt tevens in dat het huidige Stabiliteits- en Groeipact van de Europese Unie moet worden vervangen.
- De bedrijven moeten zelf de scholing van hun mensen voor hun rekening nemen.
- Het arbeidsvoorzieningenbeleid moet worden samengebracht met de sociale zekerheid, waarbij er ruimte komt voor mede-verantwoordelijkheid van de sociale partners. Meer baanzekerheid en beperking van flex.
- Op de internationale arbeidsmarkt moet een gelijk speelveld komen om een eind te maken aan de race to the bottom, met slechte arbeidsvoorwaarden en omstandigheden. Handelsbeperkingen moeten niet worden uitgesloten.
Hoffman voert dit pleidooi met een verwijzing naar de grote uitdagingen van deze tijd: globalisering en technologie. Het zijn die drijvende krachten die de toekomst van arbeid in hoge mate gaan bepalen en daarom van de politiek inzicht en een stevige stellingname vragen. Hier raakt Hoffman aan Luce.
In zijn boek analyseert Luce de factoren die de grote vertrouwenscrisis in de westerse democratie veroorzaken. Ook hij kiest als vertrekpunt de kracht en dynamiek van de ontwikkelingen op het terrein van technologie en wereldwijde toepassingen hiervan. De productieketen kan moeiteloos over de continenten worden opgedeeld. En dit proces van productiedeling leidt tot een gefragmenteerde wereld. Een proces dat wordt versterkt door remote intelligence, het op afstand besturen van de productie van goederen en diensten. Daarmee raken de controle en zekerheid steeds meer uit het zicht. Luce stelt vast dat de huidige technologische revolutie fundamenteel verschilt van de vorige. Geen enkele baan is immuun.
Wereldwijd is er een enorme verschuiving van macht en geld gaande. Binnen enkele decennia is de Volksrepubliek China de leidende macht. In de Verenigde Staten leidt dat tot een fundamentele crisis en verlies van internationaal aanzien. De ‘hegemoon’ verliest zijn greep op de wereld. Het vertrouwen dat de VS in de wereld alles kan regelen en dat een iedere burger zich op eigen kracht kan opwerken, de American Dream, is verdwenen. Het gevolg is angst voor de toekomst, en die angst treft in het bijzonder de squeezed middle. Plutocraten proberen het politieke systeem naar hun hand te zetten.
De voortekenen op lange termijn voor de westerse levensstandaard zien er niet goed uit. Een economie die stagneert heeft vernietigende effecten en raakt het perspectief van de middenklasse. Wanneer mensen minder vertrouwen in de toekomst hebben, investeren ze minder in het heden. Onze democratie, die in hoge mate berust op een combinatie van progressieve waarden als vrijheid en emancipatie, wordt in sterke mate bijeengehouden door de groei van de economie.
Een inclusieve samenleving is de essentie van het westerse sociale contract. Aan het begin van de twintigste eeuw – de opkomst van de industriële samenleving – was de verlichte elite bereid om een prijs te betalen voor de emancipatie van de arbeidersklasse. Niet louter uit altruïsme, want de elite behield op deze wijze ook steun voor haar eigen zakelijke belangen. Maar welke prijs wil de elite nu betalen? Welk perspectief is er nu voor jonge mensen? Go west, young man, was in de 19de eeuw het beste carrière-advies. Vandaag is dat: haal je diploma’s. Maar loont dit nog wanneer een groot deel van de afgestudeerden in hun sector geen werk kan vinden en genoegen moet nemen met een baantje in de horeca of als uitzendkracht? In de grote stedelijke agglomeraties slaat de sociale apartheid toe. De armen raken letterlijk uit het zicht. De fysieke segregatie loopt parallel aan de splitsing op de arbeidsmarkt. Rijk en arm leven niet meer naast elkaar en de middenklasse wordt uitgehold.
Luce signaleert een beweging waarbij westerse regeringen sinds de jaren zeventig risico’s hebben geprivatiseerd. Zekerheden weg, banen opgedeeld, pensioenen geïndividualiseerd, nulurencontracten. De mensen die het betreft zitten aan de verkeerde kant van de economie. En de grootste ergernis is gebrek aan respect. Bedrijven nemen in toenemende mate geen verantwoordelijkheid meer voor hun werknemers. Het primaire doel is opvoeren van de winst per werknemer. De schil van tijdelijke krachten kun je geruisloos afvoeren. Als mensen het vertrouwen verliezen dat ze goed worden behandeld, groeit het wantrouwen. Een klimaat waarin het geloof in de democratie verzwakt en steun voor de sterke leider toeneemt.
De twee sporen, nationale democratie en globale economie, zijn niet duurzaam verenigbaar. Hoe meer er wordt overgedragen aan internationale organen, hoe sterker het verzet tegen globalisering. Internationale handelsverdragen ondervinden steeds meer tegenstand. De remedie tegen slecht functioneren van de Europese Unie is meer Europa. Daarmee hebben elites in de wereld uitgelokt wat zij het meest vreesden: een populistisch verzet tegen globalisering.
Vroeger of later gaan de gevestigde partijen een prijs betalen voor het brandmerken van een deel van het electoraat als onredelijk en onverdraagzaam. Racisme is volgens Luce niet de echte oorzaak van de opkomst van het westerse populisme. We kunnen denken dat onze democratie op waarden berust, maar zonder economisch groeiperspectief ontstaat er ruimte voor populistische groeperingen. Er is in deze tijd een splijtzwam ontstaan tussen de wil van het volk en de heerschappij van de experts, de tirannie van de meerderheid tegenover de club van zichzelf bedienende insiders: het Verenigd Koninkrijk versus Brussel, het land tegen Den Haag. De Britten en de Amerikanen hebben hun soevereiniteit opnieuw geclaimd.
Volgens Luce kunnen we op twee manieren reageren op de mantra take back control. We kunnen het wegzetten als een vorm van bigotterie van mensen die de klok willen terugzet- ten. Of we kunnen gaan luisteren naar wat deze mensen te zeggen hebben. Sommige van hun zorgen zijn cultureel bepaald, andere grieven hebben een economische herkomst. De opponenten van Trump moeten dus een onderscheid maken tussen de man en de mensen die hem verkozen hebben. Als we een groot deel van de samenleving afschrijven, dan verspelen we hun aandacht. We brengen daarmee op termijn de democratie in gevaar.
Beide boeken reflecteren op de grote vragen van deze tijd. Voor de sociaal-democratie een uitdaging. Voorwaarde is wel dat we een gematigd vooruitgangsoptimisme herwinnen. Want als een cultuur ophoudt naar de toekomst te kijken, verliest zij haar vitale kracht. De impact van globalisering en technologie krijgt zonder twijfel enorme gevolgen. We gaan een periode in waarin miljoenen mensen moeten vechten voor hun bestaan. Het is de historische opdracht aan de sociaal- democratie om aan hun kant te staan.