Sinds de globalisering in de jaren tachtig van de vorige eeuw aan haar opmars begon, is met enige regelmaat het einde van de natiestaat aangekondigd. Zo schreef Jean-Marie Guéhenno in 1993 het veelbesproken La fin de la démocratie. Als gevolg van de toenemende internationale verwevenheid van landen zouden landsgrenzen vervagen en waren nationale staten steeds minder in staat een eigen, democratisch gelegitimeerde koers te varen.
Aanvankelijk leek er van deze verwachtingen weinig uit te komen. De internationale migratie bleef beperkt en landen waren in hoge mate autonoom om hun eigen beleid te voeren. Langzamerhand wordt het beeld van vervagende landsgrenzen echter steeds reëler. Na de omvangrijke stroom van arbeidsmigranten van Oost- naar West-Europa maken we nu de massale instroom van migranten van buiten Europa mee. De pogingen van afzonderlijke lidstaten om hiertegen (letterlijk) barrières op te werpen, illustreert vooral het onvermogen om op dit punt nog een nationaal beleid te voeren. Een land kan de stroom vluchtelingen hooguit tijdelijk ophouden, maar zeker niet indammen.
Tegelijkertijd staat de natiestaat ook op andere manieren onder druk. De ‘klassieke’ oorlog tussen twee natiestaten wordt steeds meer een zeldzaamheid, in plaats daarvan zien we meer gewapende strijd binnen staten. Hoewel we daarvoor nog meestal de term burgeroorlog gebruiken, gaat het steeds vaker om strijd tussen min of meer georganiseerde legers die elkaar de macht over een bepaald grondgebied betwisten. De bestaande staatsgrenzen zijn daarbij vaak irrelevant, zoals de strijd van IS in Syrië en Irak en van de Koerden in Turkije, Syrië en Irak laten zien. Bovendien heeft deze strijd zijn uitlopers naar West-Europa in de vorm van terroristische aanslagen en natuurlijk de vluchtelingenstroom. De uitspraak van Hollande dat de aanslagen in Frankrijk een oorlogsdaad waren sluit aan bij het veranderende karakter van de gewapende strijd.
De stabiliteit van de natiestaten, zoals die deels na de Tweede Wereldoorlog tot stand zijn gekomen, blijkt minder vanzelfsprekend dan we lange tijd hebben aangenomen. De val van de muur leidde in Oost-Europa tot het uiteenvallen van verscheidene landen, soms op vreedzame wijze en soms op uiterst gewelddadige wijze. Zelfs in het ogenschijnlijk zo stabiele West-Europa worden in landen als Spanje en het Verenigd Koninkrijk de grenzen serieus betwist door afscheidingsbewegingen die steeds meer aan populariteit winnen. En dan zwijg ik nog over de mondiale milieu- en klimaatproblematiek, waar de internationale verwevenheid en onderlinge afhankelijkheid inmiddels gelukkig bijna wereldwijd worden onderkend.
De afnemende betekenis van de natiestaat biedt de sociaal-democratie als van oudsher internationaal georiënteerde beweging zeker nieuwe kansen. Voorlopig lijkt eerder het omgekeerde het geval, omdat ze vooral de onmacht van nationale regeringen toont. Op dit kritieke moment dienen sociaal democratische partijen juist hun kracht te tonen door een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de vluchtelingenproblematiek, de bestrijding van terrorisme, de buitenlandse en defensiepolitiek en het klimaatbeleid. Het is een mooi begin als deze thema’s in de nationale verkiezingsprogramma’s met elkaar worden afgestemd, als stap op weg naar een gezamenlijk Europees sociaal-democratisch programma voor de belangrijkste grensoverschrijdende kwesties.