De commotie over het plan van Capgemini om oudere werknemers minder te gaan betalen, maakt duidelijk hoe gevoelig de positie van ouderen op de arbeidsmarkt ligt. De vele, vaak heftige en tegenstrijdige reacties laten ook zien hoeveel stereotypes en misverstanden er leven over oudere en jongere werknemers. Zonder schroom worden generaliserende uitspraken gedaan over verschillende leeftijdscategorieën, zonder dat men de moeite neemt deze aan de feiten te toetsen. Dat belemmert een vruchtbare discussie. Ten minste vier constateringen die veelvuldig in discussiebijdragen als vanzelfsprekend worden aangenomen, berusten op een misvatting.
Misverstand 1: Het loon stijgt automatisch met de leeftijd. Bijna iedereen die zich in het debat mengt, meent te weten dat oudere werknemers ieder jaar automatisch in loon omhoog gaan. Het klopt dat de meeste cao’s jaarlijkse periodieken kennen, al zijn die in steeds meer cao’s voorwaardelijk op het goed functioneren van de werknemer. Maar die periodieken gelden alleen binnen een loonschaal, die meestal tien tot twaalf treden omvat. Na tien of twaalf jaarlijkse periodieken houdt het op en gaat een werknemer er niet meer automatisch op vooruit. Wie bijvoorbeeld rond z’n veertigste in een bepaalde schaal terechtkomt, zal kort na het vijftigste jaar zijn top bereiken, tenzij de werkgever hem promoveert naar een hogere schaal. Maar waarom zou de werkgever dat doen als hij verwacht dat de productiviteit van de werknemer gaat dalen? Een werknemer die tot aan zijn pensioen automatische periodieken krijgt, is blijkbaar in de laatste tien jaar door zijn werkgever nog in een hogere schaal geplaatst.
Misverstand 2: De lonen van ouderen zijn in Nederland hoger dan van jongeren. Uit zogenaamde loon-leeftijdprofielen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) zou blijken dat oudere werknemers in Nederland relatief veel verdienen. Dergelijke loonprofielen vergelijken het huidige loon van werknemers van 55-64 jaar met het huidige loon van werknemers in jongere leeftijdscategorieën. Dat zegt echter weinig over de loonontwikkeling van individuele werknemers over de tijd. Het is aannemelijk dat hoog productieve werknemers, die gemiddeld meer verdienen, langer doorwerken dan minder productieve werknemers. Maar als de werknemers met het laagste loon het eerst stoppen met werken, wordt het gemiddelde loon van de resterende werknemers vanzelf hoger, zonder dat het loon van individuele werknemers per se stijgt. Uit een stijgend loonprofiel op één moment vallen dan ook geen conclusies te trekken over de individuele loonontwikkeling over de tijd.
Misverstand 3: De productiviteit van oudere werknemers daalt. De individuele productiviteit van werknemers is een van de lastigst te meten economische grootheden. Er is vrijwel geen betrouwbaar onderzoek dat de productiviteit van oudere werknemers vergelijkt met die van jongeren. Natuurlijk weten we dat bepaalde vaardigheden en capaciteiten afnemen met het ouder worden, zoals fysieke kracht, vingervlugheid en reactievermogen. Maar andere vermogens, zoals sociale intelligentie, het herkennen van situaties en natuurlijk de ervaring, nemen tot op hoge leeftijd toe. Het hangt af van de functie die men vervult, welke vaardigheden het belangrijkst zijn en dus of de productiviteit met de leeftijd toe- of afneemt. Het gemak waarmee in veel discussiebijdragen wordt gesteld dat ouderen minder productief zijn dan jongeren, berust dan ook niet op feiten, maar op vooringenomenheid.
Misverstand 4: Oudere werknemers kosten meer dan zij opbrengen. Als het loon van ouderen niet automatisch stijgt en de productiviteit niet automatisch daalt, is het allerminst vanzelfsprekend dat ouderen meer kosten dan zij voor hun bedrijf opbrengen. Dat was het argument voor Capgemini om de lonen van ouderen te verlagen, zonder er echter bij te vermelden hoe zij dit hebben vastgesteld. Werknemers van wie het loon daadwerkelijk blijft stijgen als zij ouder worden zonder dat dit, zoals onder misverstand 1 is betoogd, een automatisme is, worden blijkbaar door hun werkgever voldoende gewaardeerd om hen meer te betalen. Omdat individuele productiviteit zo moeilijk is te meten, gaan economen er meestal van uit dat het loon van werknemers een indicatie vormt voor hun productiviteit. Zo stellen zij bijvoorbeeld vast dat hoog opgeleiden productiever zijn dan laag opgeleiden. Merkwaardig genoeg volgen zij bij ouderen juist de omgekeerde redenering en concluderen uit het feit dat ouderen meer verdienen dat zij te duur zijn. Die redenering heeft meer van doen met ideologie dan met objectieve wetenschap.
In het licht van de vergrijzing van de bevolking en de toekomstige krimp van het arbeidspotentieel, is een discussie over de arbeidsmarktpositie van ouderen en hun beloning zeer welkom. Maar die discussie dient dan wel te worden gevoerd op basis van feiten en niet op basis van ongefundeerde veronderstellingen en vooroordelen. Daarmee is uiteindelijk niemand gediend, de werkgever net zo min als de oudere werknemer.
Dit artikel verscheen eerder in het Financieel Dagblad (FD).
Paul de Beer is Henri Polak hoogleraar voor arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging en co-directeur van het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS).