De Nederlandse arbeidsmarkt functioneert goed, zeker in vergelijking met andere Europese landen, en in vergelijking met enkele decennia terug. Paul de Beer concludeert hieruit dat we er voorlopig goed aan doen niet al te rigoureuze veranderingen aan te brengen in het beleid. ‘De tijd van grote hervormingen lijkt voorbij.’ Handen af dus, van het ontslagrecht, het arbeidsvoorwaardenrecht of het minimumloon.
Over de arbeidsmarkt wordt in Nederland meestal in zorgelijke termen gesproken. We stoppen te vroeg met werken, onder vrouwen heerst een deeltijdcultuur, te veel mensen staan aan de kant en doen een beroep op een sociale uitkering, de arbeidsmarkt is te star.
Arbeidsmarktdeskundigen houden ons graag het voorbeeld voor van landen die beter zouden presteren, zoals Denemarken en Zweden of - waarom ook niet? - Amerika.
Wie echter de statistieken raadpleegt kan niet anders dan concluderen dat Nederland uitstekend presteert. Op de meeste ranglijstjes staat Nederland in de top-drie van de EU en de lijst van de arbeidsparticipatie wordt zelfs door Nederland aangevoerd. Dit is des te opmerkelijker omdat nog pas een kwart eeuw geleden - in het midden van de jaren tachtig - Nederland als het zorgenkindje van Europa gold. Toen bungelden we op veel lijstjes (die destijds overigens nog maar vijftien eu-lidstaten omvatten) juist achteraan. Er is dan ook geen land dat de afgelopen decennia zo’n grote vooruitgang heeft geboekt op het terrein van de arbeidsmarkt als Nederland. Voorwaar een reden om trots te zijn, zou je denken. Maar van trots valt in Nederland weinig te merken.
Tabel 1 geeft een overzicht van de top-drie van een aantal ranglijsten van verschillende indicatoren voor de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij zowel om de (netto) participatiegraad -
het percentage werkenden in de desbetreffende bevolkingsgroep - als om het werkloosheidspercentage - dat wordt gerelateerd aan de relevante groep in de beroepsbevolking. Hoewel beide samenhangen, zijn ze niet complementair. Zo is het mogelijk de werkloosheid te verminderen door het arbeidsaanbod (oftewel de beroepsbevolking) te beperken en daarmee ook de netto participatie te verlagen. Het
omgekeerde kan ook voorkomen: Denemarken scoort na Nederland het hoogste op de netto arbeidsparticipatie, maar de werkloosheid is in Denemarken momenteel beduidend hoger. Dat Nederland op beide indicatoren als een van de beste presteert, geeft dan ook des te meer kleur aan de Nederlandse prestaties.
Het gehele artikel is in de bijlage te lezen.