Lang blijven dralen bij de wederom dramatische verkiezingsuitslag voor de Partij van de Arbeid lijkt zinloos. Maar het beest in de bek kijken is wel nodig om zinvol verder te kunnen gaan, bij het overwegen van regeringsdeelname of uitzetten van een oppositiestrategie. Een analyse via drie hypothesen, en enkele do’s en don’ts.
Door: Menno Hurenkamp
Politicoloog verbonden aan de UvH en aan de UvA
Een bevriende partijgenoot appte de avond van de verkiezingen: ‘Liliane verloor 29 zetels minder dan Lodewijk!’ En er was meer goed nieuws. Iederéén was plots voor linkse samenwerking, allerlei partijgenoten lieten me weten dat ze dat idee overigens altijd al gesteund hadden. Job Cohen liet het zelfs de krant weten.
Ironie schept dragelijke afstand, maar zonder nabijheid geen analyse. Onderstaande benoemt ten eerste wat pijnlijke feiten, ten tweede de onmogelijkheid daar lang bij stil te staan. Ten derde de weg vooruit die daaruit volgt, die niet aantrekkelijk is maar wel logisch.
Eerst de pijnlijke feiten. Ik noem er twee: geen aantrekkingskracht onder de jeugd en verlies van de macht. Onder de 18- tot 24-jarigen was de opkomst bij deze Tweede Kamerverkiezingen ongeëvenaard hoog, wat nou Politikverdrossenheit? Maar met alleen die groep jongeren als electoraat, zou de PvdA slechts drie zetels halen. Dat zijn eigenlijk alleen de kinderen van ouders die iets doen of deden voor de sociaal-democratie.
Fietsen of zwemmen verleer je niet, maar sociaal-democratisch stemmen wel. De ervaring van het PvdA stemmen verdwijnt met rap tempo uit het spiergeheugen van de kiezer. Men weet dadelijk gewoon niet meer hoe het moet. Frans Timmermans boekte nog een overwinning tijdens de Europese verkiezingen van 2019. Dat klinkt mooi, maar de opkomst was precies de helft van 2021, 40% om 80%. Tel de veelal jeugdige thuisblijvers bij de Europese opkomst van 2019, en dan blijft van het toenmalig feestelijk effect weinig over.
Dan het verlies aan macht. Journalisten, academici en opiniemakers die lang de PvdA als een belangrijk brandpunt van politieke discussie zagen, hebben hun belangstelling allang verlegd. Idem de maatschappelijke bewegingen van vakbond tot milieuactivisten. Natuurlijk schuift men straks aan de vergadertafel aan, zodra er een sociaal-democratisch minister of volksvertegenwoordiger belt. Het staat immers vast dat de PvdA nog een tijdje op allerlei manieren bestuurt, in de stad of in het land. En het kan bij volgende verkiezingen zomaar weer meezitten. Maar vanzelfsprekende loyaliteit tussen sociaal-democratie en samenleving is er niet meer, omdat het aanbod van hervormingsmacht niet meer op tafel ligt.
Onderzoek
Dan de onmogelijkheid lang stil te staan bij dit alles. Wie de vraag stelt hoe jeugd en macht teloorgingen, krijgt als antwoord: ‘geen commissies alsjeblieft, geen rapporten, geen zelfonderzoek’. Niet krabben. Want onder de korst ligt de onmogelijkheid om oppositie te voeren ten tijde van de coronacrisis. En daaronder ligt de nederlaag van 2017. Wie weet hoeveel lemma’s in het PvdA-archief van het IISG inmiddels gewijd zijn aan evaluatie en vernieuwing, snapt dat de verzuchting terecht is.
Wel is het zinnig drie hypothesen te benoemen die zo’n onderzoek geïnspireerd zouden kunnen hebben, als een soort routekaartje door de landmijnen. Een vraag die nog altijd rondzingt in de PvdA is: wie heeft baat gehad bij de harde ingrepen in de verzorgingsstaat tussen 2012 en 2017, behalve natuurlijk de drie keer modaal verdieners die nooit van plan waren PvdA te stemmen?
Dat zou hypothese 1 zijn voor nader onderzoek: de teloorgang komt door de minderheidspositie in het kabinet VVD-PvdA. Er zijn mensen die nog altijd trots zijn op deze recent door de PvdA gedragen verantwoordelijkheid, ze wijzen op de veerkracht van de economie, op de financiële buffers die voor de coronacrisis beschikbaar zijn. Maar ook nogal wat mensen die toen tekenden voor de decentralisatie van welzijn en zorg of de hervorming van het beschut werk, hebben daar nu al hardop spijt van. En de PvdA heeft in de lokale politiek – haar traditionele machtsbasis – niet deze nieuwe lokale macht (of onmacht) tot politieke issue gemaakt en naar zich toegetrokken. Hoe komt dat? Hoe belangrijk deze vraag ook is, het antwoord kan onmogelijk het structurele verlies van zeteltallen verklaren.
Een tweede vraag die sterk in het verlengde van de eerste ligt luidt ongeveer: zijn de gewone mensen sinds het Verdrag van Maastricht (1993), de euro (1999-2002) en de ‘paarse coalities’ (1994-2002) verraden voor een neoliberale agenda? Is het controleren van het kapitalisme niet jammerlijk uit handen gegeven door het pleidooi voor vrijhandel en beperking van overheidstekorten, waarbij het verhitte en nog altijd voort tetterende debat over het zogenaamde multiculturele drama verhulde dat armoede door culturele tegenstellingen heen snijdt? De suggestie is dat ‘progressief patriotisme’ en ‘activerend arbeidsmarktbeleid’ nooit meer werden dan pogingen om andere narratieven te kopiëren, het nationalistisch-populistische verhaal en het deregulerings- en marktwerkingsverhaal.
In het onderzoek dat niet komt, zou dit hypothese 2 kunnen zijn: de teloorgang komt doordat de sociaal-democratie de verkeerde middelen koos om haar doelen te bereiken. Alle goede bedoelingen ten spijt – het beginselprogramma van 2006, de Van Waarde-exercitie van de WBS uit 2014 – wordt de voor de sociaal-democratie noodzakelijke coalitie tussen arbeiders en middenklasse bijna onvermijdelijk gespleten door politisering van nieuwe, veelal cultureel bepaalde tegenstellingen.
Onder meer Philip van Praag en Sarah de Lange beschreven dat de afgelopen jaren heel helder in dit blad. Misschien had de Duits-Engelse socioloog Ralf Dahrendorf gewoon gelijk, toen hij al in 1983 stelde dat de sociaal-democratie zichzelf succesvol overbodig heeft gemaakt. De voorbeelden in ettelijke van onze buurlanden wijzen wel in die richting.
Daarmee overlapt een derde vraag, die opkomt omdat in de structureel dalende trend van verkiezingsuitslagen de oplevingen (2012, 2003, 1998) vooral verklaard worden door het leiderschap, en hoe dat geframed werd door de media, door de samenleving, door de partij zelf. Maar hoe om te gaan met dat leiderschap? Zette de leiderschapsstrijd tussen Asscher en Samsom in 2016 mogelijk de toon voor het friendly fire waarmee een paar onnozelaars ook Asscher in 2021 weer ten val brachten, vlak voor de verkiezingen?
En heeft dat soort interne verkiezingen eigenlijk nog iets met verschil van maatschappijopvattingen te maken? Daar zou hypothese 3 van het niet uit te voeren onderzoek rond gebouwd kunnen worden: de PvdA heeft als vereniging aan soortelijk gewicht ingeboet waardoor ongelukken waarschijnlijker worden. Typische grapjes over de PvdA als ‘goed voor de mensheid, slecht voor de eigen mensen’ of ‘wel lid, geen sympathisant’ klinken inmiddels behoorlijk wrang.
Geen onderzoek dus, want wie zit er nu nog op nog meer werk van een commissie te wachten? Maar wel drie vragen die je ook met het gezicht richting toekomst kunt beantwoorden: onder welke condities ga je regeren, hoe verenig je het electoraat op linkse thema’s en wat is een politieke partij eigenlijk nog, dezer dagen?
Progressief
Niet alles is verloren. Nederland is van oudsher altijd een rechts land geweest dat (soms) graag naar links luistert. We zijn een conservatief volkje dat van achter de geraniums vertederd naar de gayparade staart. Het kan zijn dat deze nationale karaktertrek de afgelopen tien jaar wezenlijk veranderd is, dat de boze burgerman in onszelf de overhand heeft gekregen. De groeiende aanhang van partijen rechts van de VVD suggereert dat wel. De oorverdovende stilte tijdens en na de verkiezingen rond de Toeslagenaffaire onderstreepte het nog eens. Er is een gevaar dat het oer-Hollandse cultuurgoed, van Cobra tot Provo tot krakers tot antikernwapenhollanditis tot de Dance-industry, het loodje legt onder het bloemkolen-juk van Fred Teeven en Joost Eerdmans.
Toch zijn er nog altijd ook grote groepen onder het electoraat die steun uitspreken voor ruimhartige sociale zekerheid, collectieve volkshuisvesting, een actief klimaatbeleid en internationale samenwerking. D66 won deze verkiezingen acht zetels van de VVD. PvdA’er Herman Tjeenk Willink als misschien wel de meest prominente criticus van marktgericht denken binnen de overheid werd informateur. De democratische rechtsstaat en de verzorgingsstaat zijn dus niet verloren, integendeel. Zo belangrijk vinden mensen deze verworvenheden, dat ze massaal naar de stembus kwamen en er ook allerlei nieuwe partijen voor oprichtten.
Aan de kiezers of aan de ideeën ligt het echt niet. Loyaliteit met een partij kun je in dat perspectief ook interpreteren als vroeg twintigste-eeuwse hondentrouw, horig gedrag een modern burger onwaardig. Zo gek is het ook weer niet dat de Partij voor de Dieren, BIJ1, of DENK ontstonden en succes hebben. Wie bereid is uit te zoomen van het in toenemende mate myopische sociaal-democratisch perspectief, ziet veel engagement. Dus onvermijdelijk is de ondergang niet.
Regeringsdeelname, tja. Zo’n regeerakkoord zou maar beter gewijd zijn aan ‘de verdediging van de beschaving’ door middel van ‘fatsoenlijk beleid’. Dat zijn geen triviale thema’s. In de wereld van Rutte, Wilders en Baudet is de beschaving wit, christelijk. Ze zeggen: wat op Urk gebeurt, blijft op Urk. En wie over de Holocaust of het kolonialisme als onderdeel van de westerse beschaving begint, wordt weggehoond. Het rechts-conservatieve idee van beschaving heeft geen mensbeeld, enkel het spiegelbeeld van de leider. Fatsoen, ach. Zo erg is het nu ook weer niet dat de Belastingdienst een ‘afpakjesdag’ lanceert onder ontvangers van toeslagen. Want waar rook is is vuur, ja toch?
Het progressieve alternatief is een beschaving die bestaat doordat burgers haar dag in dag uit zelf maken, zelf kúnnen maken, omdat ze daartoe in staat gesteld zijn, door onderwijs, werk, huisvesting. Een beschaving die trots is op haar harde ondergrens: geen vernedering. En waarin een mensbeeld gekoesterd wordt, voorbij de employability, voorbij de verlies- en winstrekening. Het is de beschaving die architecten van de verzorgingsstaat als Beveridge en TH Marshall voor ogen hadden, waar mensen in mogen delen door economische zelfstandigheid en sociale waardigheid. En het is het fatsoen van Avishai Margalits fatsoenlijke samenleving, die overigens ook al een rol speelde in het laatste beginselprogramma van de PvdA. De strekking is dat niet iedereen precies eender behandeld kan worden, maar niemand bij voorbaat in een hoek gezet mag worden.
Vernedering, ontmenselijking en grofheid zijn allang niet meer het exclusieve voorrecht van extreemrechts. Bijstandstrekkers als labbekakken, Suriname als mislukte staat, Nederlanders die moeten oprotten omdat ze klappen voor Erdogan, asielzoekers die heten te worden aangetrokken door gratis borstvergrotingen - dat soort opvattingen kan men tegenwoordig halen bij de partij die de premier levert.
Wie terugkijkt hoe ver we de afgelopen jaren afgedwaald zijn van pogingen om waardering en respect te organiseren – in de uitvoering van de sociale zekerheid, in de publieke omgangsvormen, in de manier hoe we over nieuwkomers praten – realiseert zich dat er wat te winnen is.
Zo’n verlangd regeerakkoord kan als punten hebben, bijvoorbeeld, (spoiler alert: niks schokkends):
- de bestrijding van de groeiende sociaaleconomische ongelijkheid, via serieuze volkshuisvesting, een hoger minimumloon en bijstand op menselijke maat;
- collectieve verantwoording in ziekenhuizen, universiteiten en andere publieke voorzieningen, in plaats van marktwerking;
- klimaatbeleid en zeggenschap voor burgers vormgegeven via industriepolitiek en landbouwpolitiek, dus op de plekken en in de bedrijven waar het ertoe doet, in plaats van via zonnepaneeltjes of onduidelijke burgerfora of referenda;
- cultuurbeleid dat makers vrijhoudt met een salaris in plaats van als vrijwilligers manipuleert;
- et cetera.
Als die ondergrens van de beschaving via zo’n akkoord niet binnen bereik is, en regeringsdeelname dus enkel ‘in het landsbelang’ gebeurt, dan lijkt een congres logisch, gewijd aan de vraag waar de PvdA het voor doet. Gaat twaalf zetels in het parlement over drie jaar gevierd worden als winst, en gaat dus het zoeken naar hervormingsmacht voorgoed overboord?
Narcisme van het kleine verschil
Wat je in de oppositie kunt bereiken heeft Geert Wilders inmiddels wel laten zien. Verstandiger is daarom in de oppositie zoeken naar overeenstemming met gelijkgestemden, om tot een schaduwkabinet te komen, een links akkoord op hoofdlijnen, een regenboogcoalitie – noem het wat je wil.
Links leed lang aan ‘het narcisme van het kleine verschil’, de beroemde omschrijving van Sigmund Freud waarmee hij schetste dat mensen hun identiteit en zelfrespect definiëren aan de hand van subtiel onderscheid met directe naasten, omdat daar de grootste bedreiging vandaan lijkt te komen. Freud trachtte daar onder meer het Europese antisemitisme mee te verklaren: zo dichtbij, zo gelijk en juist daarom gehaat. Maar het kost niet veel moeite datzelfde mechanisme te ontdekken in de interactie tussen de linkse partijen. Tegen de achtergrond van overweldigende overeenkomsten, zagen we het scherpst waar we onszelf socialer, slimmer, groener, vinden. (Van de Vlaamse sociaal-democraat Steve Steveart stamt overigens de overtreffende trap van Freuds mechanisme. Hij zei: in de politiek heb je tegenstanders. Die zitten bij andere partijen. Je hebt er ook vijanden. Die zitten bij je eigen partij).
De zelfdefinitie via het contrast met nabije naasten verliest steeds meer vanzelfsprekendheid bij de afnemende aantallen volksvertegenwoordigers. Men kan een drama maken van het kakkineuze karakter van de Volt-mensen, de onverbeterlijke trotskistische neigingen van SP’ers of de pedanterie waar GroenLinksers schijnbaar mee geboren worden. Of het potentiële electoraat dat soort emoties deelt, staat te bezien. Collectief investeren om duurzaamheid te bereiken, een redelijk inkomen voor alle werkenden, woningen in de binnensteden voor modaalverdieners, overtuigde samenwerking in internationale fora, dat zijn gedeelde maatschappelijke verlangens. Peter Kanne beschreef het ook al een recent nummer van dit blad.
Natuurlijk zal zo’n politieke partij een coalitie zijn, met vleugels waarin men elkaar lang niet altijd vertrouwt en waar soms forse meningsverschillen bestaan. Voor de orde, maar dat was altijd het hele het idee achter een partij. Hier of daar is daarom vast nog een verzachtende ‘functie elders’ nodig, voor een lijsttrekker of ministeriabele die op deze manier zijn of haar claim to fame ziet verdampen. Hoe meer direct ruim baan geboden wordt aan alle nieuwe linkse volksvertegenwoordigers, hoe minder dat soort gefnuikte ambities in de weg zullen staan. En eerst maar eens onder ogen zien dat met het land een stuk minder mis is dan met de PvdA. Nog wel.