Europa wordt geteisterd door crises, maar het geloof van het publiek dat er oplossingen vandaan kunnen komen is klein. Het antwoord van de PvdA zou moeten zijn: in woord en gebaar laten zien wat je bedoelt met eerlijk delen.
2016 was een ongekend politiek rampjaar, dat altijd nog door 2017 kan worden overtroffen. Het jaar bracht een volksopstand tegen de (neo)liberale postcommunistische, zo niet democratische naoorlogse orde. Europa — hét grote vredesproject van de leidende politieke klasse na 1945 als antwoord op twee vernietigende wereldoorlogen — is sinds de millenniumwisseling bij grote delen van de bevolking toenemend in diskrediet geraakt. In Nederland bracht 2016 het bestuurdersdebacle van het Oekraïnereferendum. Bij onze grootste economische geestverwant Groot-Brittannië leidde een volgend referendum tot de zege voor het Brexitkamp. Een derde referendum in Italië betekende de nederlaag van de hervormingsplannen van Renzi en daarmee het politieke einde van de premier zelf. En in de Verenigde Staten was er de, door weinig politici of commentatoren voorziene, zege van Donald Trump als opvolger van zijn absolute tegenpool, de eerste ‘zwarte’ president Barack Obama, wiens regenboogcoalitie van ‘niet-deplorabelen’ met Hillary Clinton voor altijd de toekomst dacht te hebben.
De zeven plagen van Europa
Dat 2017 niet minder dramatisch dreigt te worden, komt bovenal samen in Europa, waarmee nog steeds maar weinig burgers zich kunnen identificeren. Europa lijkt in het aanzicht van nog de veel grotere opgaven die nu op haar afkomen amper handelingsbekwaam, nu het met minstens zeven plagen tegelijk te kampen heeft. Tel maar op:
- De vluchtelingencrisis, die Europa weer steeds meer in Oost en West verdeelt: landen zonder koloniaal verleden en met een vrij grote culturele homogeniteit tegenover landen waarvoor het omgekeerde geldt. Schengen is in gevaar. En binnenlands leidt elke nieuwe terreuraanslag of seksuele ontsporing van migranten tot de steeds luidere roep om een onvoorwaardelijk ‘grenzen dicht’, hoezeer ook met alle internationale verdragen en Europese principes in strijd.
- De Eurocrisis, die Europa steeds meer in Noord en Zuid verdeelt: vrijhandel tegen- over protectionisme, monetair fetisjisme versus financiële rekkelijkheid. Elke keer als men in Brussel net de zaakjes eindelijk op orde denkt te hebben, duikt er weer een nieuwe bancaire demon aan de horizon op, de jongste nu in Italië in de vorm van de alleroudste bank ter wereld, de Monte Paschi di Siena.
- De democratische crisis: het in vrijwel alle lidstaten tanende gezag van de elite, leidend tot die zojuist al gememoreerde spectaculaire groei van rechtspopulistische, nationalistische, anti-Europese partijen; de met zowel de sociaal-culturele gevolgen van massamigratie als met het neoliberale sociaaleconomische beleid samenhangende kloof tussen een vrijemarktgezinde bovenklasse en een verzorgingsstaatgezinde bevolking. Concreet: open grenzen bij minder sociale regelgeving betekent dat de directeur een schitterende internationale carrière tegemoet gaat en onder verwijzing naar Amerikaanse concurrentie een hoger salaris kan vragen, om tegelijk de monteur onder verwijzing naar Albanese concurrentie mee te delen dat die het voortaan met minder moet doen of anders zijn werk verliest.
- De nationalistische crisis: toenemend nationaal egoïsme als gevolg van de drie crises van zojuist, resulterend in een streven naar hoge hekken en muren, plus talloze bestuurlijke opt-outs, zowel tussen de lidstaten, als daarbinnen afzonderlijk. Geen land wil meer dokken voor een ander — ook Nederland niet, dat met de zegen van Den Haag als vooraanstaand belastingzwendelparadijs armere EU-lidstaten van hun legitieme fiscale inkomsten berooft. En als de Britten straks dankzij het demografische overwicht van Little England inderdaad uit de EU stappen, verlaten de Schotten en Noord-Ieren — die daar juist in meerderheid tegen zijn – misschien op hun beurt weer het Verenigd Koninkrijk. Alsof we al niet genoeg aan onze kop hebben.
- De rechtstatelijke crisis. Ik noem Polen en Hongarije als het om mediavrijheid en onafhankelijke justitie gaat, Frankrijk vanwege het antiterreurbeleid, Denemarken en Griekenland inzake humanitaire asielzoekersopvang. En dan is er nog Turkije, NAVO- partner en officieel nog steeds EU- lidmaatschapskandidaat. De knieval van ruim een jaar geleden — u mag alles en wij kijken bij alles weg, mits u maar de grenzen sluit — was al niet bevorderlijk voor Erdogans secure omgang met de Kopenhagencriteria. Na de knullige mislukte julicoup – door de AKP met een beroep op de staatsveiligheid voor massale arrestaties uitgebuit zoals Hitler dat ooit met de Rijksdagbrand deed — zijn in Ankara de remmen echter pas goed losgegooid.
- De geopolitieke crisis: Rusland versus Oekraïne, met een vleugje Krim en MH-17. Volgens de doortastende werkgeversgoeroe Hans de Boer mag niets handeldrijven in de weg staan, dus ook dit niet — Den Haag als Moskou’s gasrotonde. Met Trump zijn ook in Washington de bakens fors ten gunste van het mega-zakendoen verschoven. Poetin vindt intussen in Erdogan steeds meer een geestverwant, waarbij het Kremlin ook binnen Europa, al dan niet in ruil voor liquide middelen, op steeds meer sympathie kan rekenen. De Vijfde Colonne — Orbán, Marine le Pen, Norbert Hofer, Thierry Baudet — vindt men ditmaal uiterst rechts. Dat Europa daardoor steeds zwakker tegenover Rusland komt te staan, laat Poetins nuttige idioten koud.
- En dan: het Midden-Oosten, dat steeds verder implodeert. Trefwoorden: Syrië, Irak, de toenemende confrontatie tussen de sharia- staten Iran en Saoedi-Arabië, IS en haar terroristische filialen van deels eigen Europese makelij. De aantrekkingskracht van IS valt niet los te zien van het isolement van veel moslims hier, dat — bij alle interne culturele voeding die er ook is — versterkt wordt door de giftige xenofobie van het populisme.
Deze opsomming van alle vraagstukken die in het nieuwe jaar (opnieuw) in volle omvang op ons afkomen, maakt geen aanspraak op volledigheid. Maar wat was nu in 2016 gedurende het eerste halfjaar de inzet van toenmalig Europees voorzitter Nederland? De voorzitter van die voorzitter, de Nederlandse premier, meende: een visie is niet nodig, we kunnen met het pragmatisch aanpakken van enkele probleempjes volstaan. Het is veelzeggend voor de conceptuele armoede van de huidige kaste van politici. Desondanks lopen Nederland en Europa het grote risico dat het premierschap van de huidige functionaris na 15 maart wordt gecontinueerd.
Een Europese revolutie
‘Is Europa immuun voor revoluties?’ Aldus de kernvraag van een stuk van mijn hand in de Volkskrant van 4 juni 2011, met het oog op de toen nog als ‘Arabische Lente’ betitelde opstanden in Tunesië en Egypte, de Occupy-beweging, en het Zuid-Europese verzet tegen de Brusselse begrotings- en bezuinigingsdictatuur. ‘Kijk om je heen, die revolutie is begonnen’, zo luidde de titel boven een stuk van oorlogsverslaggever Arnold Karskens in de NRC van 30 mei vorig jaar, nog vóór de Brexit. ‘Het ancien régime zag de revolutie ook niet aankomen’, zo historicus Eelco Runia in dezelfde krant op 17 december, nadat we inmiddels ook al Trump te verwerken hadden gekregen.
Mijn argumenten toen hebben aan geldig- heid niets verloren: ze betreffen de hierboven onder crisis nummer 2 (en 3) genoemde punten. Van alle overige crises hadden we toen nog niet (of hooguit amper) weet. Maar de kern van de sociaaleconomische onvrede over de gevolgen van dertig jaar neoliberalisme is sindsdien onveranderd gebleven en zelfs toegenomen: de groeiende bedreiging van de bestaanszekerheid van velen door flexibilisering van de arbeidsmarkt in samenhang met de groeiende inkomstenverschillen. Dat geldt ook voor de TINA-argumentatie (there is no al- ternative) van de nationale en Europese beleidsmakers, waarmee die neoliberale maatregelen tegen de zin van de bevolking doorgedrukt worden, en voor het feit dat zij die de met de- regulering en flexibilisering samenhangende globalisering propageren, ook degenen zijn die zelf het meest zichtbaar van open grenzen plus vrijhandel profiteren. Links heeft daarbij de moed verloren om out-of-the-box te denken, en zich zo dat rechtse denken te veel eigen gemaakt. In het gat dat viel, zijn de rechtspopulisten gesprongen, door een links economisch programma in een rechts nationaal jasje te steken. Daarmee komen zij op voor de in de steek gelaten verzorgingsstaat, zij het dat deze alleen tot de uit nationaal oogpunt juiste ons- soort-mensen is beperkt.
De prijs van dat TINA-denken wordt niet in de villawijken, maar in de volkswijken betaald. De woede daarover bij de lagere middenklasse, die zich door die ontwikkeling steeds vaker bedreigd weet, wordt vergroot door de graaicultuur. Deze is, in de meer dan vijf jaar die sinds mijn stuk verstreken zijn, ook nog steeds niet wezenlijk veranderd. In dat opzicht heeft, zoals Jeroen Dijsselbloem opmerkte, de financiële sector een belangrijke bijdrage aan de opkomst van het populisme geleverd: de belastingbetalende burger mocht voor de schade opdraaien, zonder dat dat in de afgelopen jaren in bancaire kring tot enige wezenlijke mentaliteitsverandering heeft geleid. Het besef dat men fundamenteel fout zat, ontbreekt nog steeds. Daaraan heeft overigens Dijsselbloem zelf ook bijgedragen, door indertijd die zelfverrijking slechts als ‘onverstandig’ te betitelen, in plaats van als ‘moreel verwerpelijk’ — een essentieel verschil.
Hoe onbeleerbaar men in deze sector is, blijkt wel uit het feit dat op de Volkskrant-lijst van veelverdieners in het bedrijfsleven van augustus vorig jaar ook — met zeven ton — Carel van Eykelenburg prijkt, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Bank Nederlandse Gemeenten. Dat is een semi-overheidsbedrijf waarvan de leiding geen enkel persoonlijk financieel risico loopt. De Raad van Commissarissen achtte het niet nodig om bij Van Eykelenburg op vrijwillige matiging aan te dringen; Van Eykelenburg had er namelijk formeel recht op. Dat is de kern: het juridische legitimisme dekt niet meer het gevoel dat in de samenleving over morele legitimiteit bestaat. Waar wat juridisch legaal is langdurig botst op wat moreel als legitiem wordt beschouwd, ontstaat brandstof voor een volksopstand — via de stembus of via de straat. En die zien wij nu. Dat zij die voor de kredietcrisis van 2008 verantwoordelijk zijn, vrijuit gaan, wordt als ten diepste onrechtvaardig beschouwd.
Daartegen helpt het verwijt dat ‘het volk’ slechts de irrationele sentimenten van de eigen onderbuik volgt dan niet, zoals we dat ook recent weer in de Volkskrant konden vernemen in een artikel over de Top 200. Daartegen helpt dan ook geen enkel abstract betoog over cijfers, internationale afspraken in Brussel of elders inzake begrotingstekorten en migratie-quota, die nu eenmaal verplichtingen met zich meebrengen waaraan men zich niet eventjes op een achternamiddag kan onttrekken. Daarover schreef ik in 2011 dit — en dat heeft alleen maar aan urgentie gewonnen: ‘Ook in het verleden is het namelijk weleens voorgekomen dat de bevolking het uitgestippelde legale beleid heeft verstoord door zich niet aan de bestaande wet te houden en de wet terzijde te schuiven. Zoiets noemen we een revolutie. Die is illegaal en geheel in strijd met de regels, en vast ook met het gezonde economische verstand. Helaas: noch in het Frankrijk van 1789, noch in het Europa van 1848 of het Rusland van 1917 hield iedereen zich aan de adviezen van het IMF. De financiële verplichtingen die het vorige bewind op wettige wijze was aangegaan, werden eenvoudig terzijde geschoven. De revolutie vond toen niet alleen gewoon plaats, maar hield ook nog eens stand, waaruit men dus moet concluderen dat dat wat legale beleidsmakers als verstandig beschouwen en onderling afgesproken hebben, niet ook steeds gebeurt. Dat komt doordat het sociale aspect voor het politieke handelen altijd doorslaggevender is dan het economische, en wel, omdat financieringstekort en betalingsbalans ongrijpbare abstracties zijn, en honger, kou en dakloosheid niet.’
Dat houdt dus een essentiële waarschuwing in voor 2017. Als door het opnieuw negeren van de voortekenen straks Marine Le Pen triomfantelijk het Élysée binnentrekt, en Frauke Petry Angela Merkel vloert, dan is dat voor de Europese Unie einde verhaal. De goedverdienende Top 200 uit de Volkskrant zal — terecht — voor de overgrote meerderheid de redding van een werkbare EU als essentieel voor de toekomst van Nederland beschouwen, en er op wijzen dat zulks in deze moeilijke tijden offers verlangt. Daartoe is die Top 200 zeker bereid. Dat zij bereid is anderen daarvoor forse materiële offers te laten brengen, hebben we de afgelopen decennia inderdaad afdoende gezien. Maar de cruciale vraag is, in hoeverre zij bereid is ook zelf forse materiële offers te brengen. En van die bereidheid hebben we, gezien de onuitroeibare bonuscultuur in de top van het bedrijfsleven, juist nog bitter weinig gezien. Dat is voor haar geloofwaardigheid wel essentieel. Zoals Yoeri Albrecht, directeur van debatcentrum De Balie, in datzelfde Volkskrant-stuk opmerkte: ‘Veel mensen in de elite incasseren alle voordelen van hun positie, maar geven er weinig voor terug. Als ze dat meer hadden gedaan, bijvoorbeeld hun eigen salarissen matigen, was de maatschappelijke onrust nu minder groot geweest.’ Daar ligt dus ook voor iemand als Van Eykelenburg een schone, verantwoordelijke taak.
Er zijn drie zaken waarin Europa, om electoraal te kunnen overleven, grondig moet veranderen. Dat dient zich in ieder geval bij komende de verkiezingen te vertalen in een scherpere strijd tussen botsende opvattingen over de rechtvaardige samenleving, en minder inleverbereidheid omwille van de regeerbaarheid daarna: meer politiek debat en minder technocratisch bestuur. Niet toevallig wacht de PvdA, die dat in 2012 weer veel te snel vergeten was en zo in een ongeloofwaardige coalitie stapte, op 15 maart vermoedelijk een desastreus verkiezingsresultaat. De verbintenis met de onbeleerbaar neoliberale VVD is niet voor herhaling vatbaar.
Drie noodzakelijke veranderingen
Want wat nodig is, is een streep onder de ongeremde globalisering, zoals die zich vertaalt in internationale handelsverdragen die met bijvoeglijke bepalingen het bedrijfsleven oppermachtig dreigen te maken en met de politiek de burgers buiten spel zetten. De staat, en niet de markt, dient de koers te bepalen. Het TTIP is van de baan, maar het wel goedgekeurde CETA lijdt nog sterk aan dat euvel. Daar is, om een herhaling van het Oekraïnedebakel te voorkomen, ook voor de Haagse politiek werk aan de winkel: minder luisteren naar de wensen van Hans de Boer en meer naar de angsten van de visboer. In dat opzicht heeft Trump het iets beter begrepen, al belooft zijn miljardairs-kabinet voor de belangen van de verarmde kiezers die hem aan zijn zege hebben geholpen weinig goeds.
Daarmee samenhangend, ten tweede: niet alleen een einde aan de verdere tendens tot privatisering en vermarkting van collectieve instituties, zoals openbare nutsbedrijven, die in vrijwel elk geval slechts tot hogere managersalarissen, meer bureaucratie en slechtere prestaties hebben geleid. Ook dient aan het bezuinigingsdogma en de belastingconcurrentie, waarbij de neoliberalen door afbraak van collectieve financieringsbronnen doelbewust de staat als vertegenwoordiger van de burger machteloos en het bedrijfsleven almachtig hebben gemaakt, een einde te komen. Met die gevaarlijke tendens heeft, onder de verleidelijke lokroep van ‘grote persoonlijke vrijheid’, ook de sociaal-democratie te makkelijk ingestemd.
Tegen de achtergrond van een mondiale machtsverschuiving, waarbij China en India — puur op grond van hun massa — op termijn hun oude plaats van millennia op de economische wereldranglijst zullen hernemen, zullen er in het Westen zeker niet meteen weer bomen tot in de hemel gaan groeien. Daarom is de opbouw van een nieuw mechanisme voor grondige herverdeling nodig. Dat is precies dat wat na 1945 uit angst voor het revolutiegevaar is gebeurd — zelfbeperking van de elite — en na 1989, toen met de val van de Muur de angst voor het revolutiegevaar was geweken, weer werd afgebroken. Dat heeft er mede toe geleid dat de honderd rijkste mensen op aarde inmiddels evenveel bezitten als de armste drie-en-een-half-miljard, dus de helft van de hele wereldbevolking. Dus juist geen vlaktaks, zoals het CDA bepleit, maar een veel scherper oplopende inkomens- en vermogensbelasting, zoals vroeger bestond.
Dat betekent aanpassing van wetten die momenteel juist het tegendeel stimuleren, omdat landen elkaar fiscaal zijn gaan beconcurreren. Dat heeft tot vermeende onbetaalbaarheid, en dus afbraak van de verzorgingsstaat, geleid. Blijft de elite zich daartegen met hand en tand verzetten, dan moet men op een verdere implosie van de door haar gekoesterde Europese orde voorbereid zijn. Nogmaals stelt zich hier uitdrukkelijk de vraag: in hoeverre is de elite die zozeer aan Europa zegt te hechten bereid niet alleen anderen, maar ook zichzelf daarvoor te laten bloeden?
Dat brengt mij op het laatste punt: het belang van waardengeoriënteerde politiek, zoals al eerder in het WBS-rapport Van Waarde uit 2013 is bepleit. Dat tot leidraad te nemen is niet makkelijk, als je te maken hebt met een coalitiegenoot die elk probleem tot een technische kwestie reduceert, omdat zij de relevantie van ideologie en visie voor politiek stelselmatig ontkent. Of liever gezegd: überhaupt niet vermag in te zien hoezeer het eigen, als objectief gepresenteerde, wereldbeeld ook op (alleen niet expliciet geformuleerde) aannames berust die alleszins voor discussie vatbaar zijn.
Persoonlijke toewijding
Het feit dat de nieuwe PvdA-partijleider Lodewijk Asscher de morele aspecten van elk politiek handelen benadrukt, biedt enige hoop voor de toekomst. Maar the proof of the pudding is in the eating. En de PvdA kampt hier met een geloofwaardigheidsprobleem, zoals haar jongste verpulvering leert. Dat betekent dat zij niet opnieuw bezwijken moet voor de ‘noodzaak het land regeerbaar te houden’ door tot een coalitie toe te treden waarin de resterende kiezers zich met geen mogelijkheid kunnen herkennen. Je kunt niet elke keer over links de verkiezingen winnen om dan over rechts te gaan regeren.
Dergelijke morele vragen hebben ook een persoonlijke loopbaancomponent. Zowel de nationale als de Europese elite heeft niet alleen enorm aan moreel gezag ingeboet, door eigen inhaligheid te laten samengaan met de opdracht aan minder royaal door Mammon bedoelden om de broekriem aan te trekken. Ook is als gevolg van het neoliberale denken, dat van collectieve instituties verlangt dat zij zich als winstgevende bedrijven organiseren, de hele opvatting van de publieke zaak gedevalueerd. Dat leidt ook in de publieke sector regelmatig in bestuurskring tot onaanvaard-baar financieel-egoïstisch wangedrag, bij woningbouwverenigingen, ziekenhuizen, scholen en universiteiten, en onlangs nog bij de nationale politie, waar de bloemetjes wel erg royaal werden buitengezet. Maar ook het structurele gebrek aan enige bescheidenheid bij het door Buma tot belangrijkste ‘nationale waarde’ opgeblazen koningshuis, zoals dat recent in de geplande studiebeurs van ander-half-miljoen voor een achttienjarige kroon-prinses tot uiting komt, is symbolisch voor een elite die de staats- en gemeenschapskas op gezette tijden als een soort zelfbedieningswinkel beschouwt.
Waar bovendien bestuurders en politici zich vroeger voor het overgrote merendeel levenslang aan die publieke zaak committeerden, zien te veel hunner dit nu slechts als een tijdelijke betrekking in dienst van de eigen carrièreperspectieven: het publieke ambt als opstapje naar een nog veel profijtelijker baan in het grote bedrijfsleven, zodat zij te vaak voor het grote geld lijken te gaan. Daaronder bevinden zich helaas ook teveel gewezen sociaal-democratische coryfeeën, zoals Tony Blair, Gerhard Schröder en ook Wim Kok, die zo medeverantwoordelijk worden voor immoreel gedrag bij dat bedrijf waarvan zij zich verre zouden moeten houden.
Dat werpt een smet op hun premier- of ministerschap. Juist in Europa zien wij die de- valuatie in alle hevigheid. Menig eurocommissaris vindt na afloop van de termijn wel zeer goed bezoldigd onderdak, of weet — zoals Neelie Kroes — al een leven lang bij beroepsmatige bezigheden niet tussen persoonlijk mijn en publiek dijn te scheiden. Het absolute dieptepunt levert uiteraard Junckers voorganger Barroso, die meende van alle banken die er bestaan juist net naar Goldman Sachs te moeten overstappen: een van de hoofdschuldigen aan de kredietcrisis. Barroso’s stap getuigt van een extremes Mass an Instinktlosigkeit, om de woorden van wijlen Willy Brandt na Kohls beruchte vergelijking van Gorbatsjov met Goebbels kort na Gorbatsjovs aantreden te citeren. Willy Brandt: voor hem zou een carrière-switch na afloop van het eigen premierschap als die van Schröder, Blair of Kok ondenkbaar zijn geweest. Hetzelfde geldt voor tijdgenoten als Harold Wilson of Joop den Uyl, om van Willem Drees, Kurt Schumacher, Clement Attlee — of nog eerder Troelstra en Friedrich Ebert — te zwijgen. Als het al als mogelijkheid in hun hoofd opgekomen was, beseften zij voldoende dat een politieke functie ook morele verplichtingen voor ná de politieke loopbaan met zich meebrengt.
Juist voor sociaal-democraten is de etalering van een dergelijke zelfzuchtigheid funest. Het wordt hoog tijd dat dit ook in de vorm van duidelijke afspraken over het post-Haagse leven in de selectie van aankomende politici wordt verdisconteerd. Dat begint met een — ook bij de PvdA te weinig aanwezig — besef van het fundamentele verschil tussen particulier en publiek belang, en dus met een beëindiging van het zo sterk op het behalen van persoonlijk profijtelijke targets gerichte bedrijfsmatige denken bij de overheid. Alleen zo kan de ‘gevestigde’ politiek, en zeker de sociaal-democratie, het vertrouwen herwinnen van burgers die met veel minder moeten rondkomen, maar tegelijk zien hoe anderen schaamteloos uit de gemeenschappelijke vleespotten blijven snoepen.