Zijn intellectuelen onder druk van kijkcijfers en internet massaal door de knieën gegaan? In de door Simon Knepper en Johan Kortenray samengestelde bundel Niet te moeilijk graag. De verkleutering van het publieke debat geven achttien gestaalde auteurs antwoord. De titel van het boek is uitgesproken cultuurpessimistisch en verkooptechnisch gezien is dat slim: boekenlezers denken vaker dat het vroeger beter was. En ook de samenstellers van de bundel maakten zich zorgen over het debat van tegenwoordig, dat was de reden waarom ze de essays verzamelden, voor het magazine van het Academisch Medisch Centrum.
Alleen, in hun inleiding relativeren de samenstellers het probleem weer sterk. Ze halen nota bene de Schotse filosoof Hume aan, die reeds schreef dat het al eeuwen mis is met de intellectuelen van tegenwoordig. Dus de cultuurpessimist komt in eerste instantie bedrogen thuis met zijn nieuwe aanwinst. Maar voor meer dan twee vrouwen in de bundel is geen ruimte, laat staan voor een enkel geleerd migrantenkind. Zodat de cultuurpessimist weer uitademt: zie je wel, alleen oude witte mannen mogen iets zeggen over cultuur!
Wellicht. Maar een aantal van die mannen maakt in Niet te moeilijk korte metten met de stelling dat sprake is van ‘infantilisering’. Filosoof Hans Achterhuis laat een fact check los op het werk van Frank Furedi, waarna de auteur van het veelbesproken Waar zijn de intellectuelen gebleven (2004) achterblijft als slechte overschrijver van tweedehands werk. Historicus Henri Beunders beschrijft hoe afkeer van massacultuur een bijproduct van de moderniteit is, hoe literati zich ambtshalve storen aan populair vermaak. Natuurkundige Robbert Dijkgraaf rekent voor dat wanneer heel veel meer mensen nu allemaal net wat minder kennis hebben dan de paar geleerden hadden die er in 1850 waren, je dan niet kunt stellen dat de wereld dommer wordt. En filosoof Ger Groot laat zien dat intellectuelen van oudsher goed zijn voor de ideeën, maar tamelijk zinloze types wanneer het aankomt op democratische besluitvorming.
True to type blijven de publicisten dichter op de tijdgeest dan de academici. Het debat wordt inderdaad platter, beschrijft Xandra Schutte met treffende voorbeelden over het tragische gedrag van moderne televisiehelden. De elite heeft in de jaren zestig besloten dat elitair zijn niet deugt, dat je anderen niet mag vertellen wat het goede leven was. Dat bood in de media een vacuüm, waar John de Mol dankbaar gebruik van maakte. Maar het achterhoedegevecht dat de culturele elite nu voert, biedt volgens Schutte precies de afzondering die weer voor het onderscheid met de massa zorgt. Cultuur vernieuwt zich, ook ten goede. Sjoerd de Jong laat bijvoorbeeld mooi zien hoe het multiculturalismedebat weer op de rails raakte, doordat allerlei lieden die zich ooit tamelijk nationalistisch uitlieten nu de zegeningen van het gematigde relativisme ontdekken.
Ook René Cuperus en Martin Sommer huilen niet mee met de stelling dat het publieke debat verdomt. Volgens Cuperus is de elite eerder te slim dan te dom, te slim in het regelen van allerlei uitzonderingen (goedbetaalde banen, afgeschermde huizen en scholen) die haar stelt een leven los van het volk te leiden. En Sommer ziet zelfs vooruitgang. Dat de wetenschap gezag verliest in de politiek, zoals in het afgelopen decennium, betekent dat er meer ruimte komt voor waardengestuurde afwegingen. Sommer vindt professoren veelal links en dus voorspelbaar. Wanneer politici het onderling uitmaken profiteert de democratie.
Kortom, er lijkt weinig aan de hand. Denkers staren navel zoals apen vlooien – het is gezellig en je vindt nog eens wat. Maar het boek gaat eerder over de jaren die achter ons liggen dan over de jaren die voor ons liggen. Immers, in 2008 brak een crisis uit door de manier waarop banken met geld omsprongen, maar we veronderstellen massaal dat teveel overheidsuitgaven het probleem zijn. De afgelopen weken voltrok zich het zoveelste financiële debacle, dat van de SNS. Is dat nou te wijten aan banken, aan overheden die vergaten om toezicht te houden op banken of aan intellectuelen die vergaten om toezicht te houden op overheden die toezicht zouden moeten houden?
In termen van verkleutering dringt zich toch de vraag op hoeveel rampen nog nodig zijn voordat prominente smaakmakers het overnemen van de vaklui in hun verbazing over het bankgedrag. Nou is het natuurlijk deels toeval dat Ewald Engelen (Groene) of Joris Luyendijk (NRC) of Martin Visser (FD) niet in zo'n boekje staan, maar tegelijkertijd is de afwezigheid van het onderwerp ietwat illustratief voor de overwegende gedweeë houding waarmee de intelligentsia de kolder van het krijtstreep ondergaat. Zo lijkt de bundel onwillekeurig een lompencommentariaat in het leven te roepen, een klasse van auteurs die de strijd mijdt met de mensen die speculeren met andermans huizen, andermans kranten of andermans overheid. Opwinding over dit ‘financiële drama’ ontbreekt in deze bundel, zoals ook elders de maatschappelijke opwinding lijkt te ontbreken die wel heerste rond ‘het multiculturele drama’.
Een decennium of twee was het bon ton om te veronderstellen dat de politiek door globalisering betekenisloos was geworden, dat klagen over de wildgroei aan financiële fratsen zinloos was. Deregulering, minder regels voor het zakenleven, dat was het motto en die praktijk werd, zo zei iedereen, uitgerold op atmosferische hoogte, in mythische domeinen als 'Wall Street' of 'IMF'. Stervelingen als Kok en Balkenende en Rutte konden alleen maar uitvoeren wat van die Olympus verordonneerd werd, laat staan gewone burgers, die moesten natuurlijk sowieso snel 'flexibiliseren' en 'zelfredzaam' worden, want de wereldeconomie, tja, daar had niemand greep op.
In 'Global capitalism. The political economy of American empire' maken de Amerikaanse politicologen Leo Panitch en Sam Gindin empirisch gehakt van het idee van de hulpeloze staat. Het waren overheden die ruim baan voor multinationale ondernemingen creëerden en tegelijkertijd zelf groeiden en bloeiden. Machteloze staat, nou nee, wetgeving gericht op verspreiding van vrije ondernemingsgewijze productie en wetgeving gericht op bestrijding van de economische crises die daar bij horen volgden elkaar de afgelopen decennia in hoog tempo op. De Amerikaanse regering bepaalde het tempo en de verschillende Europese regeringen deden vrolijk mee. Markt en staat raakten de afgelopen zestig jaar meer dan ooit verstrengeld. Met gecontroleerde woede tekenen de auteurs aan dat de overheid nu inderdaad Marx' 'uitvoerend comité van de bourgeoisie' is. De enige weg terug naar een redelijke maatschappij is die, waarbij uit hun kluiten gegroeide financiële instellingen tot nutsbedrijven worden omgebouwd. De maatschappij moet de staat een andere kant op dwingen.
Je hoeft geen historisch materialist te zijn om zo'n standpunt een productievere bijdrage aan het huidige publieke debat te vinden, dan het huidige schoolplein-gekissebis wie verantwoordelijk was voor de fout in de Interventiewet waardoor SNS met belastinggeld gekocht moest. Maar de angst onder intellectuelen voor schreeuwerige economen (die het achteraf gezien meestal fout hebben) is groot, de volgzaamheid van volksvertegenwoordigers zo mogelijk nog groter en een ongelooflijk smalle bandbreedte van de publieke discussie is het gevolg.
En ideeën doen er toe, want 'madmen in authority' hebben niet alleen onveranderlijk slecht begrepen ideeën van grote denkers rondzweven in hun hoofd, ze zien die slecht begrepen ideeën tot overmaat van ramp vaak ook nog als hun drijfveer, zo haalt Daniël Stedman Jones de vermaarde econoom John Maynard Keynes aan. In 'Masters of the Universe. Hayek, Friedman and the birth of neoliberalism' betoogt de Brit Stedman Jones dat het idee dat het marktmechanisme een superieure oplossing is voor alle sociale problemen, zich gedurende de 20e eeuw als een religie vestigde in de hoofden van linkse en rechtse politici. Stedman Jones reconstrueert levendig hoe het werk van liberale denkers als Karl Popper en Friedrich von Hayek langzaam maar zeker omgevormd wordt tot een one size fits all filosofie van markt, markt, markt. Het zou in de grondleggers van het 'neoliberalisme' niet opgekomen zijn dat een ander instituut dan de staat sociale grondrechten zou moeten waarborgen. Ze waren eerst en vooral tégen dictatuur.
Stedman Jones vermoedt misschien iets te veel een samenzwering, maar hij laat mooi zien hoe via Milton Friedman, de Chicago school, rational choice theory, Margaret Thatcher, Ronald Reagan en de Derde Weg het idee zich in de haarvaten van de samenleving nestelde dat via de markt ook alle knelpunten rond huisvesting, onderwijs of zorg konden worden opgelost. Sterker nog, samenleven, dat is in wezen toch ook een stukje vraag en aanbod naar de burger toe? Het leidde tot het ontspoorde individualisme van vandaag, waarin armoede niet alleen een strikt persoonlijk tekort is maar uiteindelijk ook strafbaar, omdat armen anderen op kosten drijven en waarin mensen die veel geld binnenharken zonder dat ze ooit zelf iets oorspronkelijks deden, stomverbaasd opkijken wanneer ze moeten uitleggen waarom ze dat verdienen.
Het is te makkelijk om te roepen dat de markt niet deugt. De armen in China en India zijn rijker geworden door de markt, niet door hulp. Maar wat de twee laatstgenoemde boeken duidelijk agenderen is dat het tijd is om in het publieke debat voorbij het dode punt van het gecalimero over hoge bonussen te komen. Wanneer neemt Bolkestein de fellowtravellers van de Rabobank de maat, bijvoorbeeld vanwege de Liborfraude? Tough on socialism, tough on the causes of socialism, Frits. Voorspellen is moeilijk, erkent CPB-directeur Coen Teulings keer op keer. Voor een leraar of politieman is dat een carrière-beperkende opmerking, maar wanneer een topeconoom spreekt treedt innerlijke migratie op bij ’s lands denkers. Is dat vanwege te grote wederzijdse identificatie? Rijkman Groenink komt immers ook in het Concertgebouw. Is het vanwege te moeilijke sommen? Een vernederende alliteratie à la ‘Halalhuis’ is tenslotte zo verzonnen en een jaarrekening lezen is lastig. Is het angst om Sartre-achtige vergissingen te maken en foute alternatieve systemen de liefde te verklaren? Vragen, vragen - misschien moet het AMC daar ook wat geld voor vrijmaken.
Menno Hurenkamp
Niet te moeilijk graag. De verkleutering van het publieke debat
Simon Knepper, Johan Kortenray (red.) Boom, Amsterdam, 2012
Masters of the Universe:Hayek, Friedman, and the Birth of Neoliberal Politics. Daniel Stedman Jones. Princeton University Press, 2012, 418 p.
The making of global capitalism. The political economy of American Empire. Sam Gindin & Leo Panitch London, Verso, 2012, 456 p.
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad