In de negenentwintigste Den Uyl-lezing illustreert Cody Hochstenbach de diepte van de wooncrisis met de schaamte van zijn moeder voor het achterstallige onderhoud aan haar huurwoning. Hochstenbach pleit voor collectieve en systemische oplossingen. Die zijn alleen mogelijk als we de macht van de bezittende klasse durven uit te dagen.
Je kunt de Den Uyl-lezing door Cody Hochstenbach ook terugkijken op Youtube.
Eind jaren zeventig. Aan de oostrand van Maastricht wordt begonnen met de bouw van een nieuwe wijk. De boomgaarden van het landgoed Eyll moeten plaatsmaken voor een buurtje geheel ontworpen naar de maatstaven van die tijd. Er zou een typische bloemkoolwijk verrijzen, een wijk zoals je er zoveel in Nederland ziet. Eenvormige bakstenen rijtjeshuizen met smalle voor- en achtertuinen gepland aan rustige woonerven waar de auto slechts te gast is. De voetganger zou het ritme en de snelheid van het buurtleven gaan bepalen. Het zou bovenal een betaalbare wijk worden, met sociale huurhuizen voor zowel middengroepen als mensen met een laag inkomen.
Het moet sociaal-democraten als muziek in de oren klinken: een privaat landgoed werd opgeofferd om op diezelfde plek een sociale huurwijk uit de grond te stampen. De buurt kreeg de naam Eyldergaard mee, een herinnering aan de boomgaard die moest wijken.
Nadat de bomen waren gekapt en het zand was opgespoten, begon de lokale woningbouwvereniging Servatius met de bouw van deze sociaal-democratische droom. Begin jaren tachtig worden de eerste huizen opgeleverd en nemen de eerste huurders hun intrek in de buurt.
Het is 1997. Ik ben op dat moment acht jaar oud en verhuis met mijn moeder naar een van de vele sociale huurhuizen in de wijk. De woning is met voorrang aan ons toegewezen. Mijn moeder is net gescheiden van mijn vader en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Als alleenstaande moeder moet zij zich zien te redden met enkel een schamele uitkering, en ook nog eens mij zien op te voeden. De rijtjeswoning in de Eyldergaard kan zij betalen dankzij een aanvullende huursubsidie die zij van de toch al lage huur af kan trekken.
Tot mijn achttiende blijf ik er wonen. Ik herinner me het als een normale, maar vooral doodsaaie arbeidersbuurt. In de Eyldergaard gebeurt nooit iets noemenswaardig, de tijd staat er ogenschijnlijk stil. Maar als ik er nu weer eens kom, ik woon inmiddels alweer ruim vijftien jaar in Amsterdam maar mijn moeder woont nog steeds op dezelfde plek, dan zie ik wel degelijk veranderingen. In mijn boek Uitgewoond schrijf ik er het volgende over:
‘Iedere keer als ik bij mijn moeder op bezoek ben verbaas ik mij over het achterstallige onderhoud. De verf bladdert van de kozijnen af, de schimmelvlekken in de douche worden almaar groter, de tuindeur sluit niet meer goed en de keuken is al minstens vijfentwintig jaar oud.’[i]
Toen mijn moeder deze passage uit mijn boek las, was ze boos. Ze belde me op. Waarom moest ik zo nodig de vuile was buiten hangen? Ze schaamde zich voor deze gebreken: voor de schimmelvlekken, de afbladderende kozijnen en de nauwelijks sluitende deur. Ze hield ze daarom liever verborgen. Nu had ik het voor de hele buitenwereld opgeschreven, in een publieksboek nog wel. Ik gaf een ongewenst inkijkje in haar leven.
Ik moet toegeven: ik had hier totaal niet bij stilgestaan. Het ging wat mij betreft namelijk niet om haar individuele verhaal, maar om een verhaal dat exemplarisch is voor een veel grotere aftakeling van de volkshuisvesting.
Wat was er gebeurd? De woningcorporatie, Servatius, had zich vergaloppeerd aan een prestigieuze studentencampus die uiteindelijk nooit gebouwd zou worden. Wat wel overbleef was tientallen miljoenen euro’s schade. Al die miljoenen moesten worden terugverdiend met de grootschalige uitverkoop van sociale huurwoningen.[ii]
In 2014 verkocht Servatius mijn moeders sociale huurhuis aan LaSalle - een institutionele belegger uit Duitsland. De belegger heeft vervolgens het onderhoud teruggeschroefd tot het strikt noodzakelijke minimum. Uitgebreide servicecontracten zijn stopgezet en als er iets stukgaat wordt het halfslachtig gerepareerd.
LaSalle kocht honderden sociale huurhuizen op in Maastricht, waaronder veel woningen in de Eyldergaard. De belegger heeft vervolgens niet alleen het onderhoud teruggeschroefd maar als de kans zich voordoet verhoogt deze ook de huren. Als er een huurder vertrekt en een woning vrijkomt, dan gaat de huur in één klap met honderden euro’s omhoog.
Wat in Maastricht gebeurde, is in heel Nederland gebeurd. Woningcorporaties hebben sinds 2009 in totaal ongeveer een kwart miljoen woningen verkocht. Aan grote buitenlandse beleggers, maar ook aan kleine particulieren en gewone woningzoekenden.[iii]
Nu lijkt de schaamte die mijn moeder ervoer misschien klein bier in vergelijking met de uitverkoop van een kwart miljoen sociale huurwoningen. Maar nadat zij mij boos had opgebeld ging ik erover nadenken en realiseerde ik mij dat haar schaamte eigenlijk cruciaal is om onze wooncrisis beter te begrijpen.
We hebben het namelijk zelden over deze geleefde ervaring van de wooncrisis. Over gevoelens van schaamte omdat je woning niet voldoet aan het geromantiseerde ideaalbeeld. Over gevoelens van minderwaardigheid omdat iedereen in je omgeving wél een luxe kookeiland heeft en jij het moet doen met een Bruynzeelkeukentje dat van ellende uit elkaar valt. Over gevoelens van angst of stress omdat je niet weet of je de huur volgende maand wel kan betalen, of omdat je weet dat dat je huurcontract afloopt en je huisbaas staat te popelen om de huur te verhogen. Over gevoelens van frustratie en wanhoop omdat je al maanden, nee jaren op zoek bent naar een betaalbare woning. Zonder succes.
Het is eigenlijk heel gek dat we zulke gevoelens zelden bespreken, laat staan te lezen krijgen in kranten of beleidsnota’s. Zulke gevoelens lijken zelden ons beleid te beïnvloeden. Het is gek, want de alledaagse beleving van wonen is cruciaal. En als dat niet op orde is, dan beheerst het ons leven, maakt het ons kapot.
We hebben een kunstmatig onderscheid aangebracht tussen de geleefde persoonlijke ervaring enerzijds en de abstracte politieke besluitvorming anderzijds. We hebben de schaamte, stress, angst en frustratie geïnternaliseerd en geïndividualiseerd. Alsof het een uitsluitend persoonlijke ervaring is die losstaat van de politieke keuzes die ten grondslag liggen aan de huidige wooncrisis.
Ten onrechte. Het persoonlijke is immers politiek – zoals de gevleugelde uitspraak uit het feminisme van de tweede golf luidt. Of, vrij naar de Franse schrijver Édouard Louis: politiek is een kwestie van leven of dood.[iv] Dat geldt zeker als we het hebben over wonen. De woningmarkt hangt van politieke keuzes aan elkaar en die politieke keuzes kunnen persoonlijke levens maken of breken.
Ideologie van onze woonpolitiek
Op de woningmarkt heeft de politiek onze levens geïndividualiseerd en gefragmenteerd. En dat heeft zij in de eerste plaats gedaan door woningbezit gigantisch aan te moedigen. Een eigen koopwoning werd het ideaal. Het zou mensen gevoelens van trots, eigenwaarde, zelfstandigheid, burgerschap en welvaart geven. Mijn collega Richard Ronald noemt het de ideologie van eigenwoningbezit.[v]
Zoveel mogelijk mensen moesten hun eigen huis gaan kopen. De VVD geloofde dat dit financieel welvarende en onafhankelijke burgers zou opleveren die geen verzorgingsstaat meer nodig zouden hebben. Het CDA geloofde dat woningbezit mensen tot goede burgers met oog voor conservatieve familiewaarden zou maken. En de Partij van de Arbeid geloofde dat woningbezit de arbeider zou emanciperen. Het zou voor hen het ticket naar de middenklasse zijn.
Als we het hebben over de woningmarkt dan zijn we gewend te praten in dagkoersen – over huizenprijzen die stijgen of dalen, rentestanden, starters die wel of geen woning meer kunnen kopen. Waar ik het over heb, is veel structureler, en de effecten zijn uiteindelijk veel groter. Het gaat over de manier waarop ons denken, onze hele mindset, is veranderd.
Al in 1974 schreef Michael van der Vlis – destijds namens de PvdA raadslid in Amsterdam en later wethouder – een brief aan Jan Schaefer, op dat moment staatssecretaris Volkshuisvesting in de regering-Den Uyl. Van der Vlis was kritisch over het voornemen om woningbezit te stimuleren en stak zijn kritiek niet onder stoelen of banken. Hij sloot zijn brief af met het volgende citaat:
‘Tenslotte moet eigen-woning-bezit-voor-iedereen verworpen worden omdat daarmee kapitalistjes gekweekt worden. En dat is een mensentype dat erg slecht past in mijn eigen gedachten over een rechtvaardige en sympathieke maatschappij.’[vi]
Het was, en is nog steeds, een lopende discussie binnen de sociaal-democratie. Moet de arbeidersklasse mee kunnen profiteren van woningbezit of moeten er tegenwicht geboden worden aan dit marktdenken in de vorm van collectieve, volkshuisvestelijke oplossingen. Van der Vlis koos voor dat laatste. Hij was ervan overtuigd dat private rijkdom niet zou leiden tot collectief welzijn.[vii]
Woningbezitters blijken inderdaad individualistischer. Ze zijn minder geneigd tot de herverdeling van welvaart en rijkdom. Ze staan vijandiger ten opzichte van collectieve voorzieningen. Ze zien zichzelf meer als individuele consumenten die hun vrijheid hebben verworven via de markt, en minder als burgers die onderdeel zijn van een maatschappij. Het is dan ook geen verrassing dat woningbezit rechtsere stemmers kweekt.[viii]
Veel huizenbezitters leven in de veronderstelling dat zij hun prettige en comfortabele koopwoning met forse overwaarde zelf hebben verdiend. Ze hebben er immers hard voor gewerkt. Zij belichamen daarmee het inmiddels diepgewortelde geloof in de meritocratie – de stellige overtuiging dat eenieder de architect is van zijn eigen succes.
Deze meritocratische gedachte vormt een van de hoekstenen van het hedendaagse liberale project, maar berust op een mythe. Sterker nog, de bedenker van de term, Michael Young, bedoelde het vooral als waarschuwing – een waarschuwing voor een nieuwe rigide klassenscheiding tussen de succesvollen en de succeslozen.[ix]
Stigmatisering van huurders
Waar woningbezit wordt gevierd als individueel succes, daar komen degenen die niet kunnen kopen op almaar grotere achterstand te staan. Collectieve oplossingen zijn verdacht gemaakt. De volkshuisvesting is verdacht gemaakt. Dit punt is niet alleen van toepassing op de woningmarkt. Over de hele breedte van onze samenleving is het geloof in collectieve voorzieningen effectief ondermijnd. We moeten onze rijkdom en welzijn als strategisch calculerende individuen zien veilig te stellen.
De afgelopen decennia, maar zeker de afgelopen tien jaar, zijn allerlei maatregelen doorgevoerd om de sociale huursector te beperken en bestraffen. Woningcorporaties moesten bezuinigen en versoberen. Het heeft gezorgd voor minder woningen, slechter onderhoud en hogere huren.[x]
Nu gaat het niet alleen om een fysieke afbraak van de Nederlandse volkshuisvesting maar ook om een symbolische afbraak. Waar de sociale huursector voorheen plek bood aan een brede waaier van de bevolking, gelden nu strenge inkomensgrenzen. Alleen lage inkomens maken nog kans op een sociale woning. Iedereen die ook maar iets meer verdient moet zich als individu invechten op de vrije markt, of wordt anders als asociale scheefwoner afgeserveerd.
Het aandeel huurders dat leeft rond het absolute bestaansminimum is gestaag toegenomen. Net als het aandeel huurders met fysieke of mentale gezondheidsklachten, huurders die het niet op zichzelf kunnen redden. De beslissing om de toegang tot de sociale sector te beperken tot de laagste inkomens is rampzalig geweest. Een van de grondleggers van de naoorlogse Britse verzorgingsstaat, Richard Titmuss, zei ooit: ‘Services for the poor are poor services.’ Wie voorzieningen voor arme mensen creëert, krijgt er armoedige voorzieningen voor terug.
Doordat de politiek de sociale huursector heeft versmald tot een laatste redmiddel voor wie niet anders kan, zien we deze niet langer als een collectieve oplossing maar als individuele schandvlek. Het heeft bijgedragen aan het hardnekkige beeld dat huurders – en zeker sociale huurders – wel een vlekje moeten hebben. Zij voldoen niet aan het beeld van de volwaardige burger, die vecht zich namelijk als individu in op de vrije woningmarkt.
Sociale huurders zouden afhankelijk zijn van anderen en van de staat. Alsof huisvesting voor hen geen recht is, maar een gunst. De middenklasse wil niet langer geassocieerd worden met sociale huur. Dat is iets voor arme mensen. Een paar jaar geleden stelde een D66-politicus dat sociale huur in beginsel zelfs asociaal zou zijn.[xi] Zijn redenering was dat sociale huur feitelijk alleen maar voor lage inkomens bedoeld was en daarmee de belangrijke middengroepen uitsloot. Asociaal dus.
En ook sociale huurders internaliseren die boodschap. Zij voelen zich tweederangsburgers in een systeem waar kopers allerlei privileges genieten en huurders blij zouden moeten zijn met de restjes die overblijven. De belofte van woningbezit was dat we allemaal welvarende, trotse en bezittende burgers zouden worden. Het is een valse belofte gebleken.[xii] De koopwoningmarkt is juist een vliegwiel van ongelijkheid gebleken. Het heeft de bezittende klasse bevoordeeld en huurders op almaar grotere achterstand gezet – financieel, maar ook mentaal en qua gezondheid.
Schaamte als gemene deler van armoede
De schaamte die mijn moeder ervoer, moeten we in dat kader zien. Het ging niet zozeer om de fysieke aftakeling van haar woning als wel om de symbolische aftakeling van de volkshuisvesting als geheel. De groeiende kloof met degenen die wel meetellen. De wooncrisis is een belangrijke bron van sociale schaamte – voor mijn moeder maar ook voor zoveel anderen.
Waar armoede is, is namelijk schaamte. Zo laat grootschalig internationaal onderzoek zien dat armoede veel uiteenlopende verschijningsvormen kent, maar dat schaamte een gemene deler is.[xiii] Overal ter wereld zijn armoede en schaamte nauw met elkaar verbonden.[xiv] Armoede is niet alleen een vorm van materiële schaarste, een gebrekkige toegang tot hulpmiddelen, maar bovenal een dagelijkse ervaring.[xv] Het is een dagelijkse ervaring van vernedering, vervreemding en verslagenheid.
Idealiter moet je huis een thuis zijn, een veilige plek waar je ongedwongen jezelf kan zijn en waar je je zorgen voor even achter je kunt laten. Je thuis is heel persoonlijk, en juist daarom schaam je je als dat thuis niet voldoet aan het ideaalbeeld. Als het geen droomkasteel is, maar een plek vol gebreken, onzekerheid en zorgen.
Schaamte is niet alleen een pijnlijke emotie, maar werkt bovendien onderdrukkend en verlammend.[xvi] Uit angst voor het negatieve oordeel van anderen blijven mensen die zich schamen stil. Zij zullen hun problemen onbenoemd laten, hun sores wegwuiven.
Wie zich schaamt, komt niet in actie. Eerder dit jaar was ik bij een lezing van de eerdergenoemde Édouard Louis. Hij sprak in de Arminiuskerk in Rotterdam over de diepe armoede waarin hij is opgegroeid, een centraal thema in zijn boeken. Zijn vader zou de armoede echter nooit erkend hebben, zo gaf Louis aan, zou zijn sociale situatie hebben weggewuifd, zou hebben gedaan alsof het allemaal wel meeviel, ook al viel het in werkelijkheid helemaal niet mee. Alles om maar geen gezichtsverlies te lijden.[xvii] Laat ik een andere persoonlijke ervaring delen om dit punt te illustreren.
De eenzaamheid van dakloosheid
Begin jaren 2000, toen ik net aan de middelbare school was begonnen, was mijn vader ongeveer twee jaar lang dakloos. Voordat hij op straat belandde had hij zijn eigen sieradenwinkel in het historische centrum van Maastricht. Op een gegeven moment gingen de zaken echter steeds slechter, de omzet kelderde, de schulden groeiden en hij ging failliet. Omdat hij boven de winkel woonde, verloor hij niet alleen zijn winkel maar ook zijn woning. Hij belandde op straat.
Mijn vader voelde zich in die periode onbegrepen en onzichtbaar. De kleine vriendengroep die hij had, verloor hij. Op een goede dag was hij voor de buitenwereld onzichtbaar, op een slechte dag was hij ongewenst, iemand die weggejaagd en opgedreven moest worden. Hij belandde in een sociale isolatie.[xviii] Mijn vader schreef over die periode: ‘Ik liep en sliep buiten. Nergens een open deur die zei: kom binnen. Alle deuren en ramen gesloten. En de mensen dachten dat ze ook hun hart voor mij konden sluiten.’
Door de buitenwereld – onbekenden, kennissen en zelfs voormalige vrienden – werd hij gereduceerd tot dat ene kenmerk: een dakloze. Zijn dakloosheid werd een absolute identiteit, een die alle andere identiteiten verdrong. Daarom is het ook zo belangrijk niet te spreken over daklozen maar over dakloze mensen of, nog beter, mensen die dakloosheid ervaren. Om te benadrukken dat het hier in de eerste plaats om mensen gaat, die menselijkheid verdienen.
Ik was in die periode niet dakloos, ik kon blijven wonen bij mijn moeder, maar toch raakte zijn dakloosheid ook míjn leven. Als dertienjarige schaam je je voor alles wat ook maar enigszins afwijkt van de sociale norm. Het dragen van de verkeerde sokken of het luisteren naar de verkeerde muziek kan al genoeg zijn. Een vader die dakloos is, is al helemaal een taboe. Daarom verzweeg ik mijn thuissituatie zo goed als ik kon, en daar bleek ik best bedreven in te zijn. Mijn leraren, klasgenoten, teamgenoten op voetbal en zelfs mijn beste vrienden wisten van niets. Ik hield mijn vaders dakloosheid verborgen, ook al vergde dat soms wat kunst-en-vliegwerk.
Ik kende de plekken waar mijn vader overdag wel vaker rondhing. Als ik met vriendjes door de stad fietste, ontweek ik die plekken. Ik stelde alternatieve fietsroutes voor. Het was vrij letterlijk een afleidingsmanoeuvre.[xix] Alles om een ongeplande en ongewenste confrontatie met mijn vader te vermijden.
Na een jaar of twee kreeg mijn vader weer een woning, een klein appartementje van de woningcorporatie. Hij moest door allerlei hoepels heen springen om te laten zien dat hij een huis verdiende. Voor hem was een woning geen onvervreemdbaar recht maar iets wat hij als individu moest zien te verdienen.
De dakloosheid was tijdelijk maar de littekens waren blijvend. De rest van zijn leven zou mijn vader zich eenzaam en onbegrepen voelen – hij was erg op zichzelf, veel meer dan voorheen. En ook bij mijzelf was de schaamte niet verdwenen. Jarenlang hield ik het nog verborgen, ik doorliep de hele middelbare school en universiteit zonder er ooit met iemand over te spreken.
Ik had de herinneringen aan die periode ver weggestopt in een hoekje van mijn brein zodat ik er zo min mogelijk over na zou hoeven te denken. Dat was eigenlijk best gek aangezien ik alweer jaren onderzoek deed naar de wooncrisis en de effecten daarvan op mensenlevens. Maar de confrontatie met de meest schrijnende uitwas, in mijn persoonlijke levenssfeer nog wel, ging ik angstvallig uit de weg. Ook in mijn geval fungeerde schaamte als disciplinerend instrument. Uit angst voor gezichtsverlies hulde ik mij in stilzwijgen. Het had een verlammend effect.
Stilgezwegen realiteit
Regelmatig krijg ik de tegenwerping dat dakloosheid toch nauwelijks bestaat in Nederland – dat kán hier niet! – want het is zo onzichtbaar en je hoort er zelden iets over. Het is zeker waar dat dakloosheid hier minder ‘in your face’ is dan in bijvoorbeeld San Francisco, Londen of Berlijn. Maar toch is ook hier het aantal dakloze mensen sinds het aantreden van Mark Rutte als minister-president grofweg verdubbeld. Inmiddels telt Nederland tot wel 100.000 mensen die dak- of thuisloos zijn.[xx]
Ook andere vormen van woonarmoede blijven grotendeels onzichtbaar. Ga vanavond naar een willekeurige hippe buurt in Amsterdam en de cafés en restaurants zullen vol zitten. De rijkdom klotst tegen de plinten en eist alle aandacht op, waardoor je de armoede al snel uit het oog verliest.[xxi] In diezelfde buurten, in diezelfde straten leven namelijk straatarme huishoudens. Zij wonen op kale betonnen vloeren, er is niet eens genoeg geld voor een fatsoenlijke vloer, in praktisch lege huizen zonder meubels – enkel wat losse matrassen om op te slapen.
Als ik dit beeld beschrijf, denken toehoorders regelmatig dat ik overdrijf. Alsof het een stijlfiguur betreft. Dat is niet zo. Ik beschrijf simpelweg de doorgaans stilgezwegen realiteit.[xxii] Dit zijn de mensen die hun kinderen zonder ontbijt naar school sturen. Aan het eind van de maand moeten zij de keuze maken: zet ik de verwarming aan of zet ik een warme maaltijd voor mijn kinderen op tafel? In 2020 maakten meer dan 160.000 mensen gebruik van de voedselbank, terwijl het Rode Kruis laatst nog schatte dat er inmiddels 400.000 mensen in Nederland in ‘onzichtbare voedselnood’ zitten.[xxiii]
Dat onzichtbare is de crux. Aan de ene kant van de schaamte worden de schrijnende verhalen uit schaamte stilgezwegen, aan de andere kant worden ze voor onmogelijk gehouden.
De wooncrisis maakt ons ziek
De wooncrisis maakt mensen ziek – zowel fysiek als mentaal. Daar hebben we het zelden over in het publieke debat, maar de wetenschappelijke inzichten zijn er. Huurders met tijdelijke en onzekere contracten ervaren veel meer stress en angst. Ze hebben geen controle over hun eigen leven, wat hun zelfvertrouwen ondermijnt.[xxiv]
Mensen die hun slecht geïsoleerde woning niet warm kunnen stoken, ontwikkelen niet alleen meer fysieke gezondheidsproblemen maar hebben ook een dubbel zo grote kans op mentale klachten.[xxv] Woononzekerheid tijdens de zwangerschap leidt tot een lager gemiddeld geboortegewicht.[xxvi] En ook tijdens de jongste levensjaren is het een oorzaak van een slechtere gezondheid en achterblijvende ontwikkeling.[xxvii] Denk hierbij ook aan het inzicht dat ‘de eerste duizend dagen’ van een kinderleven – dus grofweg de eerste drie jaar – de rest van het leven bepalen.[xxviii]
De hoogste inkomens leven gemiddeld acht jaar langer dan de laagste inkomens, en dat verschil is zelfs twintig jaar wanneer we het hebben over gezonde levensjaren.[xxix] Dat kent uiteraard allerlei oorzaken, maar wonen is er één van. De dagelijkse ervaring van de wooncrisis vreet tijd en energie, al het andere wordt naar de achtergrond gedrukt.[xxx] Je kunt je niet concentreren op werk, schoolprestaties verslechteren, vriendschappen en relaties gaan eraan onderdoor.
Slachtoffers van huiselijk geweld kunnen hun onveilige thuissituatie niet ontvluchten, omdat er geen betaalbare woningen beschikbaar zijn. De wooncrisis houdt hen gevangen. Zo raakt de wooncrisis ingebakken in de lichamen en levens van haar slachtoffers. De gevolgen zijn niet tijdelijk, maar laten permanente littekens achter.
Armoede is extreem duur
De beroemde Amerikaanse schrijver James Baldwin zei ooit: ‘Anyone who has ever struggled with poverty knows how extremely expensive it is to be poor.’[xxxi] Armoede is extreem duur. Dat geldt voor het individu – voor degenen die dagelijks moeten worstelen met armoede – maar ook voor de samenleving als geheel.
Het laten voortbestaan van dakloosheid is niet alleen onmenselijk, maar uiteindelijk ook veel duurder dan deze mensen van de straat te plukken en te huisvesten. Het simpelweg kwijtschelden van schulden is vele malen goedkoper dan de hele schuldenindustrie die is opgetuigd. De gezondheidsproblemen die mensen ontwikkelen omdat ze in tochtige en vochtige woningen wonen, kosten de samenleving veel meer geld dan hen fatsoenlijk te huisvesten.
Als de kosten zo hoog zijn – en dan heb ik het over zowel de menselijke als de financiële kosten – hoe kan het dan dat oplossingen achterwege blijven? Een belangrijke reden is dat we vooral oog hebben voor de problemen van de middenklasse. We zijn de wooncrisis pas een wooncrisis gaan noemen toen het ook hen begon te raken, terwijl deze voor de mensen met de laagste inkomens een permanente realiteit vormt.
De meest existentiële en levensbedreigende uitwassen van de wooncrisis aan de onderkant van de samenleving blijven onzichtbaar en onbenoemd. In plaats daarvan gaat het gros van de aandacht in zowel de media als de politiek uit naar de aanzienlijk kleinere problemen van de middenklasse.[xxxii]
Het is exemplarisch dat we iedere maand opnieuw een update krijgen over de huizenprijzen waarin tot op de euro wordt becijferd wat een doorsnee-appartement in Utrecht of hoekwoning in Almere moet kosten, maar dat we tegelijkertijd nauwelijks een idee hebben hoeveel dak- en thuisloze mensen Nederland precies telt. Natuurlijk, die laatste groep laat zich lastig tellen, maar er gaat ook een totaal gebrek aan interesse van uit. De politiek, de media en het gros van de bevolking vinden huizenprijzen nu eenmaal belangrijker dan al die mensen die noodgedwongen op straat leven.
Van individueel bezit naar collectieve oplossingen
We bekijken de wooncrisis dus veel te veel vanuit een middenklasse-perspectief. Dat is misschien niet zo gek, want die middenklasse bestaat uit journalisten die stukjes schrijven, politici die moties indienen, wetenschappers die kritiek uiten en andere mondige burgers die het debat domineren. Zij kunnen hun stem laten gelden.
Die middenklasse blijft geloven in individueel bezit. Zij leeft nog steeds in de veronderstelling dat hun droomkasteel per definitie een koophuis is. Een huurwoning is hooguit een tijdelijke tussenstop, een noodzakelijk kwaad. Willen we de wooncrisis oplossen, dan moeten we veel meer luisteren naar de verhalen van extreme uitsluiting en extreme marginalisering. Dan zien we in hoe hoog de menselijke, maatschappelijke maar ook financiële kosten zijn. Hoe hard collectieve oplossingen nodig zijn die bestaande machtsverhoudingen en eigendomsstructuren doorbreken.
Die collectieve oplossingen moeten meer bieden dan alleen een dak boven het hoofd: ze moeten het ‘recht op een thuis’ centraal stellen. Dat is het recht op een betaalbare, passende, veilige, zekere, gezonde en duurzame woning op de juiste plek. Hugo de Jonge lanceert als Minister van Volkshuisvesting momenteel het ene na het andere plan om de woningmarkt te temmen met nieuwe regulering. En daar zitten best wel wat goede plannen tussen. Maar om tot werkelijk collectieve oplossingen te komen, moeten we niet alleen reguleren maar ook weer gaan investeren. In echte volkshuisvesting.
Dan bedoel ik geen gereguleerde middenhuur van 900 euro per maand. Dat is voor de meeste mensen nog steeds een gigantisch bedrag. Daadwerkelijk betaalbare woonruimte moet het doel zijn.
Dan bedoel ik ook niet het plaatsen van goedkope containerwoningen of het bouwen van sobere sociale woonkazernes. Daarmee creëer je geen fijne woningen of wijken met toekomstwaarde. Het versterkt bovendien het wijdverbreide idee, het stigma, dat sociale huur een minderwaardige noodoptie zou zijn.
De Nederlandse volkshuisvesting was in het verleden juist op haar best wanneer deze niet zozeer een goedkoper alternatief voor de markt probeerde te zijn, maar vooral een beter alternatief. Michel de Klerk, architect van arbeiderspaleis Het Schip, zei ruim een eeuw geleden: ‘Niets is mooi genoeg voor de arbeider die al zo lang zonder schoonheid heeft moeten leven.’
De Nederlandse volkshuisvesting werd om deze reden internationaal geroemd. Zij was met recht een van de kroonjuwelen van de sociaal-democratie. Ook nu moet het doel weer zijn om een nieuwe, betere standaard te zetten. Betere, mooiere maar vooral ook duurzamere woningen. Laat de volkshuisvesting de voorhoede vormen van het klimaatneutraal bouwen, met hout, met stro, met andere duurzame materialen. Laat het woningen zijn die meer energie opwekken dan verbruiken. Laat het natuur-inclusieve woningen zijn met plek voor insecten, vogels en andere dieren. Want we hebben ook te maken met een klimaatcrisis en een biodiversiteitscrisis, en woonrechtvaardigheid op een dode planeet is weinig waard.
Overigens zorgen investeringen in de volkshuisvesting ook voor economische stabiliteit. Van oudsher investeren woningcorporaties vooral anticyclisch. Dat wil zeggen: juist in tijden van economische onzekerheid, als de markt het laat afweten, investeren zij meer. Doordat zij wel blijven bouwen houden ze de economie draaiende. Ook vandaag de dag, nu zoveel marktpartijen twijfelen over bouwprojecten, zou dit het geval kunnen zijn. Maar dan hebben woningcorporaties wel veel meer ruimte en slagkracht nodig.
Grote investeringen vragen brede steun
Deze ambities kosten geld. Maar ik heb goed nieuws: dat geld is er gewoon. We geven het op dit moment alleen anders uit. Nog steeds gaat er jaarlijks € 9 mrd naar de prijsopdrijvende en ongelijkheid-vergrotende hypotheekrenteaftrek. Of denk anders aan de € 17,5 mrd aan steun die de fossiele industrie jaarlijks ontvangt om de klimaatcrisis te verergeren.[xxxiii]
Het absolute minimum zou moeten zijn dat publieke investeringen het publieke belang dienen. We kunnen lang discussiëren over de vraag wat het publieke belang precies is, maar het vergroten van de ongelijkheid en het verwoesten van onze planeet is dat zeker niet.
Investeringen in goede en aantrekkelijke volkshuisvesting zullen zichzelf bovendien terugverdienen. Denk aan al die zorgkosten die bespaard zullen worden wanneer mensen niet meer mentaal en fysiek ten ondergaan aan de woonarmoede die zij nu ervaren. Denk aan alle interessante, creatieve en intrinsiek waardevolle dingen die mensen kunnen gaan doen als ze de zekerheid, de stabiliteit en rust van een betaalbare woning genieten.
Om deze investering te rechtvaardigen is brede publieke steun nodig. Dat gaat alleen lukken als ook de middenklasse weer het gevoel krijgt dat de volkshuisvesting er ook voor hén is. De middenklasse moet inzien dat zij veel meer belangen deelt met de onderbetaalde en slecht gehuisveste arbeider dan met de ceo in een vrijstaande villa of met de pandjesbaas.
De middenklasse staat niet aan de kant van de bezittende klasse maar van de arbeidersklasse. Pas toen we gezamenlijk protesteerden tegen de wooncrisis, bleek de politiek bereid de verhuurderheffing af te schaffen en beleggers te belasten. Als we durven denken in collectieve oplossingen en collectieve actie, blijkt opeens veel meer mogelijk.
Kraken gaat door
Volkshuisvesting is natuurlijk bij uitstek een sociaal-democratisch ideaal, ook al was dat er de afgelopen jaren niet altijd aan af te zien. Willen we de huidige machtsverhoudingen en eigendomsstructuren daadwerkelijk ontmantelen, dan moeten we verder kijken. Dan moeten we nadenken over nieuwe vormen van collectief eigendom en het bestrijden van het huidige individuele eigendomsrecht.
Dan valt te denken aan bijvoorbeeld wooncoöperatieven, maar ook aan kraken. De VVD en vele anderen zullen roepen dat kraken diefstal is, bij wet verboden. Je moet gewoon met je handen van andermans spullen afblijven. Maar ik denk dat we ons erdoor moeten laten inspireren.
Een groep als Mokum Kraakt voorziet de krakersbeweging van broodnodig nieuw elan. Op de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam, kraakten zij onlangs een pand. Ze gaven het de naam ‘het monument’. Het gaat namelijk om een historisch rijksmonument. Midden in een ongekende wooncrisis staat dit pand, gelegen op een van de duurste plekken van Nederland, al jaren leeg. De eigenaar van het pand is berucht als het op zijn speculatiedrift aankomt.
Aan de Vossiusstraat, met uitzicht op het Vondelpark, kraakten anderen een luxe pand in bezit van de Russische kleptocraat Arkady Volozh. Deze Russische miljardair en handlanger van Vladimir Poetin kocht het pand een paar jaar geleden voor € 3,4 mln en liet het vervolgens leegstaan. Als honderdduizenden mensen op zoek zijn naar een betaalbare woonplek, is kraken wat mij betreft een moreel meer dan gerechtvaardigd antwoord op speculatieve leegstand.
Maar het gaat niet alleen om het bestrijden van leegstand. De krakersbeweging laat ook zien dat andere sociale relaties mogelijk zijn als we niet het individu maar het collectief centraal stellen.[xxxiv] Niet individueel bezit maar onderlinge solidariteit voert de boventoon. Zij laat zien dat we ons niet in stilte hoeven te schamen over onze woonarmoede, over de torenhoge huren en energierekeningen. Maar dat we elkaar juist kunnen helpen.
De gekraakte panden zijn niet langer de kille speeltjes van Russische miljardairs en andere speculanten, maar levendige knooppunten. Het zijn sociale ontmoetingsplekken. De krakers organiseren er tentoonstellingen, lezingen, filmavonden, goedkope volkskeukens en weggeefwinkels waar je de spullen die je nodig hebt gratis kunt meenemen.
Gaan we wat verder terug in de tijd, dan zien we dat krakers opkwamen voor collectieve belangen waar we vandaag de dag maar wat blij mee zijn. Zo beschermden ze grote delen van de Amsterdamse binnenstad tegen de sloopkogel. En waar toch gesloopt moest worden, zorgden zij ervoor dat er betaalbare sociale huurwoningen teruggebouwd werden in plaats van dure kantoorpanden en drukke autosnelwegen.
Dankzij de krakers kunnen we een glimp opvangen van een hoopvol alternatief waarin niet de kilheid van de markt maar onderlinge solidariteit centraal staat. Zij laten zien dat het individuele bezit van vastgoed niet heilig is, zelfs al is het stevig beschermd door het eigendomsrecht. Het basale recht op adequate huisvesting is uiteindelijk belangrijker. Ten minste, zo zou het moeten zijn. In de praktijk oordeelt de rechter meestal anders.
Hetzelfde gebeurde ook bij het monument aan de Nieuwezijds Voorburgwal. De rechter koos voor het eigendomsrecht. Begin december werd het pand ontruimd. Weer moest het recht op huisvesting wijken. Weer verdween er een levendige ontmoetingsplek. Weer komt er een leegstaand krot voor terug.
Willen we systeemverandering, dan moet de politiek eindelijk eens stoppen met het kiezen van de kant van de bezittende klasse. Niet het privilege van eigendom, maar essentiële mensenrechten moeten centraal staan.
Collectieve actie
We hoeven heus niet allemaal te gaan kraken. Dat kan ook helemaal niet. Waar het uiteindelijk om gaat is dat we met collectieve antwoorden komen op de verschillende crises van deze tijd in plaats van de verantwoordelijkheid af te wentelen op het individu. Maar zulke collectieve oplossingen lijken haast onvoorstelbaar. Hoopvolle alternatieven worden weggewuifd als hopeloos naïef, onrealistisch en onmogelijk. Het zou allemaal veel te duur zijn, we moeten ‘de markt’ namelijk wel te vriend houden. Er zijn altijd wel praktische bezwaren die inspirerende alternatieven ogenschijnlijk onmogelijk maken.[xxxv]
Een progressief antwoord moet niet de scherpe randjes van dit huidige systeem willen afstompen. Het moet met wezenlijke collectieve en systemische oplossingen komen. Dat kan alleen door de macht van de bezittende klasse uit te dagen. De geschiedenis wijst namelijk uit dat progressieve verandering niet wordt afgedwongen door het netjes te vragen. Zij vergt collectieve actie in plaats van individueel stilzwijgen.
Noten
[i] Hochstenbach, C. (2022). Uitgewoond. Waarom het hoog tijd is voor een nieuwe woonpolitiek. Amsterdam: Das Mag, p. 164.
[ii] Gerrichhauzen, L., Gruis, V., Koolma, R. & Van der Schaar, J. (2014). Van lef en lof naar schade en schande: een analyse van ontsporing van leiderschap bij zes woningcorporaties. Roosendaal: GenP Governance.
[iii] Kadaster (2021). Verkopen woningcorporaties: alle data op een rij. 21 april 2021.
[iv] Louis, E. (2018). Ze hebben mijn vader vermoord. Amsterdam: De Bezige Bij, p. 66.
[v] Ronald, R. (2008). The Ideology of Home Ownership. Homeowner Societies and the Role of Housing. Basingstoke: Palgrave Macmillan.
[vi] Ik kwam dit citaat op het spoor dankzij stadshistoricus Tim Verlaan die de briefwisseling op Twitter deelde.
[vii] Zie ook: Mellink, B. & Oudenampsen, M. (2022). Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis. Amsterdam: Boom Geschiedenis, p. 96.
[viii] André, S. (2017). The Two Sides of Homeownership. Proefschrift Universiteit van Tilburg.
Ansell, B. (2014). The political economy of homeownership: Housing markets and the welfare state. American Political Science Review, 25(3), 413-426.
[ix] Young, M. (1958). The Rise of the Meritocracy. Londen: Thames and Hudson.
[x] Van Gent, W., & Hochstenbach, C. (2020). The neo-liberal politics and socio-spatial implications of Dutch post-crisis social housing policies. International Journal of Housing Policy, 20(1), 156-172.
[xi] Blokker, B. (2017). Radicaal breken met dit woonbeleid. NRC, 6 oktober 2017.
[xii] Arundel, R., & Ronald, R. (2021). The false promise of homeownership: Homeowner societies in an era of declining access and rising inequality. Urban Studies, 58(6), 1120-1140.
[xiii] Walker, R., Kyomuhendo, G.B., Chase, E., Choudhry, S., Gubrium, E.K., Nicola, J.Y., Lodemel, I., Leemamol, M. Mwiine, A., Pellissery, S., Ming, Y. (2013). Poverty in global perspective: is shame a common denominator? Journal of Social Policy, 42(2), 215-233.
[xiv] Jo, Y.N. (2013). Psycho-social dimensions of poverty: When poverty becomes shameful. Critical Social Policy, 33(3), 514-531.
[xv] Lister, R. (2004). Poverty. John Wiley & Sons.
[xvi] Fischer, C. (2018). Gender and the politics of shame: A twenty‐first‐century feminist shame theory. Hypatia, 33(3), 371-383.
[xvii] De socioloog Erving Goffman spreekt in dit kader over ‘saving face’. Goffman, E. (1967). Interaction Ritual: Essays in Face-to-Face Behavior. New Brunswick, NJ: Transaction Publishers.
[xviii] Mijn vader was geen uitzondering. De wetenschappelijke literatuur laat zien dat buitensporig veel dakloze mensen eenzaamheid, onbegrip en sociale isolatie ervaren. Zie bijvoorbeeld: Bower, M., Conroy, E., & Perz, J. (2018). Australian homeless persons’ experiences of social connectedness, isolation and loneliness. Health & Social Care in the Community, 26(2), e241-e248.
[xix] Deze term ontleen ik aan het essay ‘Onder de sofa’ van Oscar van Gelderen, verschenen in de bundel: De Bruijn, M. (2022). Op de Sofa: Essays over therapie en het leven. Amsterdam: Das Mag.
[xx] Zie Uitgewoond (pp. 39-42) voor een uitgebreide uitleg. Het is erg lastig het aantal dak- en thuisloze mensen te schatten, maar de officiële CBS cijfers (32.000 dakloze 18-65 jarigen in 2020) zijn veel te conservatief.
[xxi] Dit voorbeeld komt voort uit de vraag: ‘Is de situatie eigenlijk wel zo alarmerend? De restaurants zitten vol’, die NRC-journalist Arjan Schreuder mij stelde naar aanleiding van mijn boek en de omvang van de wooncrisis die ik daarin schets.
[xxii] Zie ook de column Een eenzame moeder van Emine Uğur, gepubliceerd op 26-11-2022 in Trouw.
[xxiii] Rode Kruis (2022). Steeds meer mensen redden het niet en wij breiden onze voedselhulp in Nederland uit, 15 november 2022.
[xxiv] McKee, K., Soaita, A.M., & Hoolachan, J. (2020). ‘Generation rent’ and the emotions of private renting: self-worth, status and insecurity amongst low-income renters. Housing Studies, 35(8), 1468-1487.
[xxv] Clair, A., & Baker, E. (2022). Cold homes and mental health harm: Evidence from the UK Household Longitudinal Study. Social Science & Medicine, 115461.
[xxvi] Zie bijvoorbeeld: Leifheit, K.M., Schwartz, G.L., Pollack, C.E., Edin, K.J., Black, M.M., Jennings, J.M., & Althoff, K.N. (2020). Severe housing insecurity during pregnancy: association with adverse birth and infant outcomes. International Journal of Environmental Research and Public Health, 17(22), 8659.
Carrion, B.V., Earnshaw, V.A., Kershaw, T., Lewis, J.B., Stasko, E.C., Tobin, J.N., & Ickovics, J.R. (2015). Housing instability and birth weight among young urban mothers. Journal of Urban Health, 92(1), 1-9.
[xxvii] Cutts, D.B., Meyers, A.F., Black, M.M., Casey, P.H., Chilton, M., Cook, J.T. & Frank, D.A.(2011). US housing insecurity and the health of very young children. American Journal of Public Health, 101(8), 1508-1514.
[xxviii] Roseboom, T. (2018). De Eerste Duizend Dagen. Utrecht: De Tijdstroom.
[xxix] CBS (2019). Gezonde levensverwachting; inkomensklasse. CBS StatLine, eigen bewerking.
[xxx] Desmond, M. (2016). Evicted: Poverty and Profit in the American City. New York City: Crown Publishing Group.
[xxxi] Baldwin, J. (1961). Nobody Knows My Name. New York City: Dial Press.
[xxxii] Wat betreft media aandacht, zie: Jacobs, A.M., Matthews, J.S., Hicks, T., & Merkley, E. (2021). Whose news? Class-biased economic reporting in the United States. American Political Science Review, 115(3), 1016-1033; Matthews, J.S., Hicks, T. & Jacobs, A.M. (2021). The News Media and the Politics of Inequality in Advanced Democracies. Draft paper, Unequal Democracies Seminar. Wat betreft politieke responsiviteit, zie: Schakel, W. (2021). Unequal policy responsiveness in the Netherlands. Socio-Economic Review, 19(1), 37-57. Andere onderzoeken rapporteren soortgelijke bevindingen voor andere landen, zie bijvoorbeeld dit invloedrijke onderzoek uit de Verenigde Staten: Gilens, M., & Page, B.I. (2014). Testing theories of American politics: Elites, interest groups, and average citizens. Perspectives on Politics, 12(3), 564-581.
[xxxiii] Metten, A. (2021). Subsidie voor fossiele brandstoffen ongekend groot. MeJudice, 28 januari 2021.
[xxxiv] Sandel, M.J. (2000). What money can't buy: the moral limits of markets. Tanner Lectures on Human Values, 21, 87-122.
[xxxv] Berkhout, A. & Berkhout, J. (2022). Anti-nihilisme. Engagement in de 21e eeuw. Amsterdam: Uitgeverij Pluim.