Er wordt al gesproken van een akkoordendemocratie. Rutte I had een gedoogakkoord en Rutte II komt, bij ontstentenis van een meerderheid in de Eerste Kamer, tot regeren door middel van verschillende akkoorden met steeds een deel van de oppositie. Rutte II wist op deze manier belangrijke hervormingen door het parlement te loodsen. De akkoorden-democratie maakt regeren aldus mogelijk. Bovendien heeft het parlement — en dan niet alleen de regeringsfracties — meer te vertellen dan vroeger, toen de oppositie in het parlement door dichtgespijkerde regeerakkoorden ‘nog geen deuk in een pakje boter kon slaan’. Alleen maar democratische winst dus?

Nee, dat is te vroeg gejuicht. Want wat men ook van de periode vóór 2010 mag zeggen, er was destijds nog een duidelijk verschil tussen regering en oppositie. De laatste regeerde niet mee. Bij volgende verkiezingen konden kiezers die het oneens waren met het regeringsbeleid, hun stem op een oppositiepartij uitbrengen om het machtsevenwicht — en daarmee het beleid — meer in de richting van de oppositie te sturen. In coalitieland Nederland is de ruimte voor een volledige wisseling van de wacht altijd erg klein geweest, maar politieke onvrede kon zich altijd vertalen in een stem op het alternatief van de oppositiepartijen.

Democratie kan niet zonder een echte oppositie. Politicologen hebben eerder gewezen op het mogelijke gevaar van een gebrek aan oppositie en een teveel aan consensus. Kirchheimer sprak al in 1957 over ‘the waning of opposition’. In Nederland hekelde Daalder in 1963 een teveel aan depolitisering. Dahl en Shapiro onderstreepten in de jaren zestig het belang van een ‘government-opposition’- dynamiek. En Ed van Thijn bepleitte geheel volgens die lijn in 1967 een ‘vitale machtenscheiding’ tussen coalitie en oppositie. Kiezers moeten in een democratie immers iets te kiezen hebben.

Daarna heeft Den Uyl in 1970 gewezen op de ‘smalle marge’ van de democratische politiek. De Europese eenwording heeft vervolgens de beleidsruimte voor nationale politici nog eens verkleind. Mair wees er in 2009 daarom op dat het voor gevestigde partijen steeds moeilijker wordt om verantwoordelijk (‘responsible’) politiek handelen te combineren met de volksvertegenwoordigende (‘representative’) functie. Hoe smaller de marge, des te kleiner de ruimte voor een gezonde machtswisseling tussen gevestigde partijen. De laatste leggen zich toe op responsible handelen, dat steeds meer op elkaar lijkt, en laten de representatie van verschillende opvattingen voor een belangrijk deel over aan populistische partijen en andere uitdagers.

En nu zijn daar de akkoorden met een deel van de oppositie nog eens bijgekomen. De grenzen tussen oppositie en coalitie zijn verder vervaagd. Wat betekent dit voor de werking van democratie? Kan door verkiezingen nog wel een wisseling van de wacht tussen responsible partijen worden bereikt? Heeft de ontevreden kiezer nog andere opties dan thuis te blijven of op een populistische partij te stemmen?

Als de door Loek Hermans (VVD) gewenste staatscommissie ‘parlementair stelsel’ binnenkort wordt aangesteld, zouden de effecten van het vervagend onderscheid tussen regering en oppositie voor het functioneren van de parlementaire democratie een belangrijke plaats moeten innemen. De democratie is het waard.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers