PvdA’ers en GroenLinksers mogen zich dan nog zo verbonden voelen met elkaar, soms spreken ze echt een andere taal. Nieuw voor veel PvdA’ers is bijvoorbeeld het praten over commons. Wat zijn dat? (Spoiler: burgercollectieven.) En waarom worden die vanuit GroenLinks-hoek als oplossing voor veel problemen in onze samenleving gezien?

De PvdA is een partij die al snel naar de overheid kijkt als er idealen verwezenlijkt moeten worden. GroenLinksers, zo heb ik ervaren nu de wetenschappelijke bureaus van beide partijen intensiever samenwerken, praten veel over ‘commons’ als de plek waar verandering vandaan moet komen. Ze gebruiken dat zelfs in werkwoordsvorm: commoning.

In de notitie Samen onze toekomst in handen nemen die de wetenschappelijke bureaus van beide partijen afgelopen februari presenteerden, komt het woord ‘common’ niet voor. Dat ligt er waarschijnlijk aan dat de medewerkers van de Wiardi Beckman Stichting niet goed met de term uit de voeten konden. Wel wordt in de notitie gesproken van ‘initiatieven vanuit de gemeenschap’ die een belangrijke motor moeten vormen van de groene welzijnseconomie.

Is dit dan wat met de commons bedoeld wordt? Het blijft gissen. Voor een spoedcursus ‘commons’ ging ik daarom te rade bij Tine de Moor, hoogleraar Social Enterprise & Institutions for Collective Action aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en gepromoveerd op de ‘commons’. Van haar leer ik dat er een heel wetenschappelijk onderzoeksveld over de commons is (grotendeels Engelstalig uiteraard), maar dat je als Nederlandse politieke partij beter van burgercollectieven kunt spreken in plaats van commons, althans als je het over hedendaagse activiteiten hebt van Broodfondsen en energiecoöperaties, en niet over landbouwactiviteiten uit de middeleeuwen.

Het wordt me ook duidelijk waarom PvdA’ers vaak als irritant bevoogdend worden gezien als zij weer eens weigeren het algemeen belang te erkennen van al die initiatieven die burgers buiten de overheid om ondernemen. Vooral als je bedenkt dat de overheid het op veel vlakken keihard laat afweten en dat burgers zich vaak simpelweg gedwongen voelen onderling een noodzakelijk sociaal vangnet te vormen of om voor verduurzaming van hun leefomgeving te zorgen.

Aan de andere kant kom ik niet van het beeld af dat burgercollectieven in de praktijk vooral een privilege zijn van welvarende en mondige burgers. Neem de Herenboeren in Bergen, waar ik op bezoek ging om te kijken hoe dit burgercollectief werkt. Het is een prachtig duurzaam alternatief voor de intensieve landbouw. In plaats van lelies en maïs worden in dit duingebied nu op kleinschalige manier groenten verbouwd en rollen varkens zich nog eens knorrend om in de modder. Maar de coöperatie is alleen toegankelijk voor mensen die zich inkopen. Het is meer een onderneming gerund door gelijkgezinden, dan een collectief van de plaatselijke gemeenschap.

Is dat erg? Niet als je er niet meer van verwacht dan van andere ondernemingen. Maar je komt van een koude kermis thuis als je verwacht dat dit soort burgerinitiatieven een manier zijn om in een gemeenschap gezamenlijk duurzamer te leven op zo’n manier dat iedereen uit de buurt mee kan doen. Als het erop aankomt, is toch weer de overheid nodig om het algemeen belang te bewaken, de zwaksten te beschermen en erbij te betrekken, en te zorgen dat onze samenleving niet nog verder gespleten raakt.

tine de moor

Tine de Moor (foto: Erasmus Universiteit Rotterdam)

In gesprek met Tine de Moor

Annemarieke Nierop: Wat zijn commons?
Tine de Moor: Een common begint met een groep van mensen die samen iets nodig heeft, bijvoorbeeld energie, arbeid, gezonde voeding of zorg en die daarin wil investeren. Dat kan geld zijn of een bijdrage in natura, en wat je erin stopt kan variëren per lid. In een common komen leden samen tot regels waarmee de keuze tussen het eigen individuele kortetermijnbelang van de leden en het gemeenschappelijke langetermijnbelang van de hele groep wordt gereguleerd en bewaakt. De commons gaan historisch heel ver terug, zeker tot de late middeleeuwen.[i]

Het begrip is een eigen leven gaan leiden waardoor mensen het tegenwoordig op van alles en nog wat toepassen. In linkse hoek heeft men het begrip commons extreem doorgetrokken door te stellen dat commons over alles gaan wat wij samen hebben. Het feit dat de term zelf iets gemeenschappelijks suggereert, zorgt ervoor dat het echt alle kanten uitgaat. Ik gebruik de term commons voornamelijk als ik het heb over de landbouwgebonden collectieven uit de historische periode.

AN: Hoe noem je dan wat mijn GroenLinks-collega’s ‘commons’ noemen?
TdM: Als ik het heb over het geheel aan vormen van geïnstitutionaliseerde collectieve actie, dan spreek ik over instituties voor collectieve actie. Ik spreek in het Nederlands meestal over burgercollectieven. ‘Instituties voor collectieve actie’ is de term die Elinor Ostrom gebruikt, die de Nobelprijs heeft gekregen voor haar werk rond commons. Zij is degene die vanaf de jaren negentig met een gestrekt been tegen de ‘tragedy of the commons’ ingegaan is.

AN: Tragedy of the commons?
TdM: Dit is echt je doop in de commons he?

AN: Ja, ik vrees het wel
TdM: De ‘tragedy of the commons’ is een metafoor die op papier gezet werd door Garrett Hardin in 1968 in een veelbesproken artikel in Science. Hij stelde dat als je een weideland hebt waar iedereen zijn koeien op mag zetten (volgens hem een ‘common’), dat weiland uiteindelijk overbeweid zal worden. Iedereen zal er steeds meer koeien op willen zetten om zoveel mogelijk voordeel te behalen. Met als gevolg overexploitatie en een weiland dat voor iedereen onbruikbaar wordt.

Maar commons zijn iets heel anders. Wat Hardin beschreef is een open acces-situatie waarbij iedereen toegang heeft tot een ‘resource’ - in dit geval de natuurlijke rijkdommen die het weideland te bieden had - waarbij er geen regels zijn en niet beschreven is wie welke rechten heeft op dat stuk grond. Ook ging hij compleet voorbij aan het feit dat de historische commoners met elkaar in gesprek gingen over wat wel en niet kon.

Elinor Ostrom heeft bewezen dan mensen via een systeem van collectieve actie wel degelijk kunnen komen tot veerkracht, tot een organisatie die met crises kan omgaan. Bij hedendaagse ‘commons’ gaat het bijna altijd over coöperaties van natuurlijke personen die vertrekken vanuit hun rol als consument, maar ook als burger. Wat zij in de pot gooien als lid is eigenlijk hun burgerschap. Ze investeren bijvoorbeeld in een lidmaatschap van de Herenboeren, omdat ze directe controle willen hebben over hun voeding en omdat ze de korte voedselketen steunen. Die leden hebben zichzelf geselecteerd op basis van gedeelde normen en waarden.

AN: Dus voor het hedendaagse debat over burgercollectieven zou je nooit het woord ‘commons’ gebruiken?
TdM: Je hebt binnen de literatuur rond commons twee stromingen: een groep die empirisch werkt, op basis van data-verzamelingen, de Ostrom-groep. Daar reken ik mezelf ook bij. En je hebt de meer ideologische groep onder wetenschappers, daar vind je mensen als Massimo De Angelis, Pierre Dardot, Christian Laval – bij hen is het bijna tot een geloof verheven, ze denken heel marxistisch. Marx heeft binnen het verhaal over de klassenstrijd natuurlijk over de commons geschreven, maar zij willen dat verhaal van Marx nog een stap verder nemen en zeggen: commons zijn ook de oplossing voor de klassenstrijd.

AN: PvdA’ers hebben meestal niet zo’n oog voor burgercollectieven. Is dat bezwaarlijk?
TdM: De organisatie van dit soort coöperaties staat haaks op de vaak bevoogdende attitude die je bij het socialisme vaak vindt. ‘Wij zullen het wel oplossen voor de bevolking want wij weten het beter’; maar burgers die actief zijn in burgercollectieven zijn net op zoek naar manieren om het zelf en beter te doen.

Wat je vaak ziet is dat die burgercollectieven geschaard worden onder burgerparticipatie, als een manier om burgers te betrekken bij beleid. Maar burgercollectieven zijn geen vorm van burgerparticipatie, zij zijn een vorm van sociaal ondernemen. Want de mensen die de handen uit de mouwen steken om een energiecoöperatie op te richten, die zijn heel ondernemend, die zijn bezig met iets nieuws bouwen, met oog voor hun eigen energievoorziening én de samenleving. Die moet je de ruimte geven om dat te ontwikkelen.

Veel burgercollectieven, waaronder veel energiecoöperaties, willen onafhankelijk van de overheid werken omdat ze op die manier meer vrijheid hebben en hun verantwoordingsplicht naar de overheid toe beperkt houden. Ze doen dan misschien geen recht op subsidies, maar ze beslissen wel zelf hoe ze met het geld omgaan. Ik roep heel vaak dat dit een begrijpelijke ontwikkeling is, zeker als je ziet hoe moeilijk het is voor burgercollectieven om samen te werken met overheden. Maar het is ook een bedenkelijke ontwikkeling. Omdat je als overheid dan geen enkele invloed meer hebt op hoe de burgercollectieven zich verder ontwikkelen, hoe inclusief ze zijn of hoe ze met winst omgaan.

In de praktijk stellen veel van die burgercollectieven uit zichzelf limieten, bijvoorbeeld op winstbejag voor de leden, en ze denken vaak van tevoren al goed na over wat te doen met de eventuele winsten die ze creëren. Bij veel burgercollectieven is er ook de automatische reflex om inclusief proberen te zijn, maar dat lukt niet altijd.

AN: Moet je daar als overheid dan niet toch invloed op willen uitoefenen?
TdM: Als een burgercollectief een coöperatie heeft opgericht die zorgt voor 80% van de energie in een gemeente, dan is het van belang om je als gemeentebestuur daarmee te bemoeien. Dat kan door als gemeente een gelijkwaardige partner te worden in die coöperatie, door er financieel in te participeren of door er in natura in te participeren. Dat is echt iets wezenlijk anders dan er alleen subsidies aan verlenen.

Als de gemeente financieel participeert moet een delegatie vanuit de gemeente mee gaan denken in bijvoorbeeld de raad van bestuur of in de algemene vergadering. Dat hoeft geen meerderheidsparticipatie te zijn, maar het is wel belangrijk dat je als overheid erkent dat je een aandeel in de coöperatie hebt omdat je het algemeen belang hiervan wilt bewaken.

Dat geldt niet alleen voor energiecoöperaties, maar bijvoorbeeld ook voor zorgcoöperaties. Heel veel gemeenten in Nederland hebben geen degelijke zorginfrastructuur meer. En er zijn heel wat dorpen – Austerlitz bijvoorbeeld – waar een solide zorgcoöperatie zit die zich volledig op zichzelf vanuit een collectief van burgers heeft ontwikkeld voor iets wat wij als samenleving als een publiek goed beschouwen: zorg. Als overheid moet je kijken hoe je deze zorgstructuur die van onderop is ontstaan, gaat steunen. Je ziet soms dat hiervoor gemeentelijk eigendom ter beschikking wordt gesteld.

AN: Wat voor problemen kunnen burgercollectieven oplossen die de overheid en de markt laten liggen?
TdM: Aan de ene kant ontstaan burgercollectieven vanuit ellende – de overheid laat het afweten – aan de andere kant ontstaan ze vanuit opportuniteit. Een voorbeeld van de eerste zijn bijvoorbeeld de zorgcoöperaties, opgericht omdat er niets meer is aan zorginfrastructuur in een dorp. Voor de Broodfondsen geldt hetzelfde verhaal: door de afschaffing van de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen biedt de overheid zelfstandigen geen vangnet meer bij ziekte en organiseren zelfstandigen dat zelf.

Aan de andere kant staan de voedselcoöperaties zoals de Herenboeren en de energiecoöperaties. Die laatste twee ontstaan niet omdat je in de supermarkt geen biologische voeding kunt krijgen, want dat kan wel, niet omdat er geen duurzame energie te krijgen zou zijn via een commerciële partij, maar omdat mensen controle willen over die producten en diensten én omdat ze een opportuniteit zien. Bij energie is dat soms gewoon een investeringsmogelijkheid, helemaal geen domme investering ook. Bij de Herenboeren is de opportuniteit bijvoorbeeld dat er lokaal een stuk grond vrijkomt en dat er buurtbewoners zijn die dit een zinvolle investering vinden. Afgaande op het aantal nieuw opgerichte Herenboerderij - en gelijkaardige initiatieven - zijn dat er best veel.

Herenboeren zijn niet alleen ontstaan uit idealisme, maar voor een groot deel ook uit behoefte aan controle: mensen willen grip hebben op waar hun voeding vandaan komt. Maar er zijn ook heel goede (geo-)politieke redenen: hoe korter de keten hoe minder afhankelijkheid van import.

AN: Prachtig dat er Broodfondsen zijn natuurlijk maar mijn ideaal is toch gewoon een collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, zoals die tot 2007 bestond (de Waz).
TdM: Helemaal mee eens. Mij zul je nooit horen zeggen dat die burgercollectieven voor alles een oplossing gaan bieden. Bij Broodfondsen is dat heel duidelijk: die bieden een verzekering aan tot twee jaar vanaf ziekte. Maar mensen zijn soms wel langer dan twee jaar ziek natuurlijk. Voor hen is een Broodfonds slechts een tijdelijke oplossing. Je ziet vaak dat mensen een Broodfonds combineren met een commerciële verzekering. Je ziet ook dat heel veel mensen nog steeds niet verzekerd zijn. Ik geloof dat 80% van de zzp’ers niet verzekerd is.

De Broodfondsen verschillen qua structuur nauwelijks van de vroegere onderlinge verzekeringen die aan het begin van de negentiende eeuw bestonden. Ook de reden dat ze zijn ontstaan verschilt eigenlijk niet; ze vullen een vacuüm dat de overheid en markt laten liggen. De overheid was destijds gewoon niet sterk genoeg, had ook niet bedacht dat dat een van haar rollen was om voor werkloosheidsuitkeringen e.d. te zorgen.

AN: Op wat voor manier kunnen burgercollectieven bijdragen aan de groene welzijnseconomie?
TdM: Als we een andere economie nastreven, dan moeten we burgercollectieven ook juist binnen de economische sfeer zien. Ook de ambtenaren van Economische Zaken moeten met burgercollectieven bezig gaan. Zij moeten zich afvragen: gaan we de goederen en diensten die onze samenleving nodig heeft als overheid organiseren of gaan we kijken wat burgers zelf kunnen doen en gaan we daarin faciliteren? Er moet beleid komen dat de ruimte creëert voor burgers om het initiatief te nemen.

Sinds 2019 is er wetgeving op Europees niveau die bepaalt dat 50% van de duurzame energie in handen van de community, van de burgers, moet zijn. Maar ja, het is wetgeving op Europees niveau. Wat doe je ermee als lokale overheid? Die Europese wetgeving moet op nationaal niveau nog worden geïmplementeerd en gefaciliteerd.

AN: Zijn het vooral de hoogopgeleide, mondige burgers die meedoen aan burgercollectieven?
TdM: We hebben ooit eens onderzoek gedaan naar de Broodfondsen, en daarbij viel dat nog wel mee, maar er zit wel een bias in. We moeten dat weer eens onderzoeken.

AN: Maakt het uit als een burgercollectief vooral uit welvarende en hoogopgeleide burgers bestaat?
TdM: De belangen van burgers die niet meedoen kunnen ook ingebracht worden door een lokale overheid die in het burgercollectief participeert, bijvoorbeeld in een energiecoöperatie, en die op die manier een oogje in het zeil houdt of het publieke belang goed behartigd wordt. Zoals de welvaartsstaat nu in elkaar zit, hebben de zwaksten in de samenleving in elk geval niet het meeste baat bij de overheidsvoorzieningen, terwijl zij deze het hardste nodig hebben. Bij die burgercollectieven is er evenmin een garantie dat dat gaat gebeuren. Maar het overlaten aan de markt geeft evenmin die garantie. Energiecoöperaties konden tijdens de energiecrisis profiteren van de eigen productie en beperktere afhankelijkheid van de wereldmarkt voor energie. Als je niet bij zo’n zelfvoorzienende coöperatie zit, en afhankelijk bent van een commerciële leverancier, dan heb je helemaal geen keuze.

Maar de vraag is ook: hoe krijg je mensen het snelste mee in de duurzaamheidstransitie? Ik ben ervan overtuigd dat dat voor een groot deel toch zal moeten door het alternatief op lokaal niveau zichtbaar te maken. We moeten echt omschakelen naar een haalbaar alternatief. En haalbaar gaat zeker niet alleen over financiën, maar gaat ook over toegankelijkheid.

Sommige mensen sluiten zich aan bij een burgercollectief omdat ze dan controle hebben. Mensen die aan de onderkant van de samenleving zitten hebben vaak over niets meer controle, maar kunnen wel juist door dit soort lokale initiatieven dichter bij bepaalde heel essentiële voorzieningen komen te staan. Ze kunnen weer controle krijgen, letterlijk zicht krijgen op lokale voorzieningen.

AN: Maar is het niet zo dat mensen aan de onderkant vaak aan het overleven zijn en helemaal geen tijd en mentale ruimte hebben in hun leven om aan een burgercollectief mee te doen?
TdM: Het lijkt nu alsof je bij zo’n burgercollectief voortdurend aan het vergaderen bent, maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn. In sommige sectoren, zoals energie, wordt veel interactie tussen leden en collectief via technologie gereguleerd, dat scheelt. Er zijn ook mooie voorbeelden uit bijvoorbeeld de schoonmaaksector waar mensen zonder opleiding samen hun werknemerscoöperatie runnen en daar veel voldoening voor terugkrijgen.

AN: Hoe kunnen we burgercollectieven steunen?
TdM: Het is belangrijk dat burgercollectieven juridisch erkend worden als sociale ondernemingen. Coöperatieve sociale ondernemingen zijn in veel Europese landen, maar niet in Nederland, een erkende vorm van sociale onderneming.

Op dit moment ligt er een ontwerp van de BVm – de maatschappelijke BV. Een wetsvoorstel hiervoor gaat in de loop van 2023 naar de Tweede Kamer. Dat is prachtig voor die sociale ondernemingen in de bv-vorm, maar het is een ramp voor al die andere sociale initiatieven. Want dit zal de mogelijkheid om bijvoorbeeld financiering te ontvangen zonder zo’n label bemoeilijken. Voor lokale gemeenschappen ligt het niet voor de hand dat de bv-vorm de geschikte governance-vorm is. Er zijn meer mogelijkheden dan dat.

AN: Wat dan wel?
TdM: Er zijn genoeg landen in Europa die een degelijk juridisch kader hebben voor sociale ondernemingen dat alle governance-vormen erkent. In België is de wetgeving compleet omgekeerd van Nederland, daar heb je een heel strak gedefinieerde coöperatieve wetgeving, waar ook allerlei normen en waarden in verwerkt zijn. Als je in België een sociale onderneming wil zijn dan moet je een coöperatieve vorm kiezen.

Dat gaat wel weer heel ver. Er moet ook ruimte zijn voor de sociale ondernemingen die de bv-vorm kiezen. Als een sociale onderneming geen zin heeft om een coöperatie te zijn, en wel in staat is kapitaal via een andere manier dan via burgers binnen te krijgen, dan is dat prima. Van mij mag Tony’s Chocolonely een bv zijn. Daar heb ik geen enkel probleem mee. Mogelijk krijg je andere resultaten als je een andere vorm van governance kiest, maar die keuze moet er zijn.

Maar wanneer het gaat over publieke dienstverlening van heel basale goederen waarbij burgers betrokken zijn en waarbij er regels zijn vastgelegd bijvoorbeeld over winstdeling, dan is een coöperatieve vorm beter. En als een energiecoöperatie zegt: nee wij zijn er voor de winst, nou dan kiezen ze maar geen sociale ondernemingsvorm.

Noten

[i] Zie voor meer informatie de inaugurale rede van Tine de Moor aan de EUR, Shakeholder Society? Social enterprises, citizens and collective action in the community economy.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.