Ongelijkheid wordt steeds vaker genoemd als een groot maatschappelijk probleem. Lastig voor een partij als de PvdA is dat ongelijkheid tegenwoordig niet als collectief probleem wordt ervaren, maar als probleem van afzonderlijke groepen. Een overkoepelend verhaal over bestrijding van ongelijkheid in startkansen is een manier al deze groepen toch te verbinden.
Waarom zit ‘links’ al zo lang in de hoek waar de electorale klappen vallen? Zijn het de opeenvolgende partijleiders die te weinig zichtbaar zouden zijn? Is het misschien een gebrek aan aandacht voor klassiek linkse thema’s? Is het wellicht de effectiviteit waarmee rechtse partijen linkse onderwerpen weten te kapen? Of sluit de behoefte van links om de samenleving te veranderen niet langer aan bij een centrum-rechtse bevolking die het overwegend wel goed vindt zoals het is?
Volgens mij is geen van bovenstaande antwoorden het antwoord op de vraag. Ik denk dat er wat anders aan de hand is. Ik noem het de paradox van de sociaal-democratie. Mijn argument vat ik samen in vier stappen:
- Sociaaleconomische ongelijkheid staat sinds lange tijd weer centraal in het maatschappelijke en politieke debat.
- Ongelijkheid wordt in een sterk geïndividualiseerde samenleving als de Nederlandse niet gezien als een collectief probleem om twee redenen. Eén: individualisering gaat samen met het idee dat sociaaleconomisch succes en falen vooral het resultaat zijn van iemands eigen verdienste of schuld. Twee: individualisering leidt er bovendien toe dat ieder individu gekend wil worden in zijn of haar eigen unieke verdriet en onmacht.
- ‘Links’ zal pas electoraal winnen als ze in staat is de grote gemene deler te definiëren die onder de vele verschijningsvormen van ongelijkheid in startkansen ligt.
- De huidige armoedediscussie illustreert mijn argument. Incidenteel beleid gericht op het beperken van bijvoorbeeld energiearmoede helpt, maar nog meer dan armoedebestrijding zou het moeten gaan over het tegengaan van structurele ongelijkheid in startkansen.
De paradox van de sociaal-democratie is de volgende: de prijs voor de verheffing van het geïndividualiseerde volk is de ontkenning dat ongelijkheid een collectief probleem is.
Dankzij Chinezen, robots en Trump hebben we het weer over ongelijkheid
Laat ik bij het begin beginnen. Waarom hebben we het ineens over ongelijkheid? Ongelijkheid staat hoog op de agenda van politici, beleidsmakers, columnisten en sociale wetenschappers. Of beter gezegd: het was er nooit helemaal van af, maar ineens zien we weer hoe ongelijkheid in Nederland een probleem is.
Ongelijkheid kent vele verschijningsvormen, maar gaat in de kern uiteindelijk altijd om sociaaleconomische ongelijkheid. En voor alle duidelijkheid, het gaat niet om ongelijkheid in uitkomsten (dus niet: een communistische heilstaat waar iedereen er sociaaleconomisch even beroerd bij zit), maar om ongelijkheid in de kans om er wat van te maken in het leven. En dat wordt in toenemende mate als problematisch ervaren door een groeiende groep Nederlanders.
Waar iemands wieg staat, heeft altijd invloed gehad op de kansen die iemand de rest van zijn of haar leven krijgt. De kaarten worden bij geboorte niet opnieuw geschud. Wat je vader of moeder doet, heeft grote invloed op de rest van je leven. Neem alleen al het verschil tussen huren en kopen. Als je ouders een koopwoning hebben, is er door de waardestijging van hun huis waarschijnlijk sprake van een forse erfenis. Als je ouders huren, erf je waarschijnlijk een plek op de wachtlijst van de woningbouwvereniging.
In Nederland is het niet de ongelijkheid in maandelijkse inkomens die problematische vormen aanneemt. Het is het grote en toegenomen verschil in vermogen. En vermogen is niet enkel financieel vermogen. Het is kapitaal in de breedste zin van het woord. Het Sociaal en Cultureel Planbureau onderscheidt vier soorten kapitaal. Het gaat om de ongelijke verdeling van sociaal kapitaal (de netwerken die je kunt aanspreken), cultureel kapitaal (de mogelijkheid om je effectief uit te drukken en te communiceren), persoonskapitaal (gezondheid en ook uiterlijk) en uiteraard economisch kapitaal.
Voor alle vormen van kapitaal geldt dat er sprake is van generationele overdracht. We weten dat verschillen in kapitaal bij de start van iemands leven invloed hebben op de kans om er zelf wat van te maken. Dat is niet nieuw. Gezonde ouders hechten aan groente en fruit. Ouders met netwerken kunnen deze aanspreken om hun kinderen vooruit te helpen. Bemiddelde ouders betalen de studie van hun kinderen en co-financieren de aankoop van de eerste woning van hun zoon of dochter. En ouders met veel cultureel kapitaal kunnen hun kinderen helpen bij het maken van de juiste keuzes, bijvoorbeeld welke opleiding goede kansen geeft op een baan later.
Deze feiten zijn niet veranderd. Wat wel is veranderd, is de context waarbinnen de discussie over ongelijkheid nu plaatsvindt. De samenleving is veranderd en daardoor kijken we anders naar ongelijkheid dan een paar decennia geleden. Het onderwerp is mainstream geworden. Een politicus die nu nog zegt dat we eerst maar eens onderzoek moeten doen naar ongelijkheid voordat we beleid maken is niet geloofwaardig.
En toen sloot de McDonalds
Na jaren van nadruk op groei van materiële welvaart, economisering van de samenleving en globalisering van de economie is de wind gedraaid. Geopolitiek is terug en direct gekoppeld aan handelsbeleid en bescherming van de eigen economie en technologie. President Biden heeft de handelsoorlog van Trump met de Chinezen niet gestopt, maar er zelfs een schepje bovenop gedaan. Ook in Europa is de sfeer gekanteld. Een paar jaar geleden werd de haven van Piraeus in Griekenland zonder problemen verkocht aan de Chinezen, nu leidt de verkoop van een minderheidsaandeel van de haven van Hamburg aan diezelfde Chinezen tot forse discussies. Internationale economie is niet langer apolitiek.
Kritische geluiden over globalisering en economisering van de samenleving zijn niet nieuw. Het verschil is dat de stem van de minderheid nu de stem van de meerderheid is geworden. Een voorbeeld. In 2001 werd bij de anti-globaliseringsprotesten tegen de G8 in Genua door demonstranten geroepen dat globalisering slecht zou zijn voor het klimaat, dat werknemers door vrijhandelsverdragen wereldwijd tegen elkaar uitgespeeld zouden worden, dat de ongelijkheid zou toenemen en multinationals te veel ongecontroleerde macht zouden krijgen. Bovendien werd gewaarschuwd voor Big Tech omdat we niet alleen maar de voordelen van nieuwe technologie zouden moeten benadrukken.
Deze geluiden waren in 2001 een stem in de marge. Inmiddels is dit geluid mainstream geworden. Zelfs economen zijn het eens: door globalisering is de ongelijkheid tussen landen afgenomen, maar binnen landen toegenomen. Het is een draai van een beroepsgroep die decennialang vooral had geslagen op de trommel van de vrijhandel en enigszins verblind vooral de voordelen ervan benoemde. Het kan verkeren.
Tussen de opening van een vestiging van het meest iconische kapitalistische Amerikaanse bedrijf wereldwijd - McDonalds - in Moskou in 1990 en de sluiting in maart 2022 liggen 32 unieke jaren. Ze zijn uniek omdat de economische geschiedenis in deze periode zo bijzonder was: de ‘nieuwe economie’ in de jaren negentig toen sommige opiniemakers en economen dachten dat we nooit meer een economische crisis zouden hebben, de geklapte internetbubbel van 2001, de financiële crisis van 2008, de spanningen tussen de noordelijke en zuidelijke eurolanden en de handelsoorlog met de Russen en de Chinezen.
De jaren zijn uniek omdat ongelijkheid nauwelijks een rol speelde in het debat over de B.V. Nederland in de jaren negentig en het dat wel doet in 2022. En dat is volledig toe te schrijven is aan wat er in die 32 jaar is gebeurd tussen de opening en sluiting van die McDonalds.
De verdeelde Nederlanden
In mijn boek De Verdeelde Nederlanden beschrijf ik hoe de Nederlandse economie en samenleving zijn veranderd in deze periode. De kortste samenvatting is dat de economie fors is veranderd door globalisering (vooral door de opkomst van China) en het gebruik van robots en computers. Daarop volgde een verschuiving op de arbeidsmarkt met winnaars en verliezers.
Niet alleen in Nederland is er sprake van winnaars en verliezers van de globalisering en technologische vooruitgang. Internationaal leidde dit tot protest variërend van de gele hesjes in Frankrijk tot de verkiezing van Trump en zijn reactie om een handelsoorlog met China te beginnen. Inmiddels zijn we het er wel over eens: globalisering en technologische ontwikkeling hebben ons niet alleen maar de vooraf beloofde voordelen gebracht. Of preciezer gezegd: de voordelen en nadelen zijn niet gelijk verdeeld.
Parallel aan de globalisering van de economie is de samenleving ge-economiseerd. Het verhaal is inmiddels bekend: de overheid op afstand, eigen verantwoordelijkheid, een verzorgingsstaat die steeds meer voorwaardelijkheid heeft ingebouwd. U hebt recht op bijstand, maar we controleren wel of u boodschappen krijgt van de buurvrouw. U hebt recht op WW, maar u kunt verplicht worden een baan te accepteren aan de andere kant van het land. U hebt recht op kinderopvangtoeslag, maar alleen als uw partner een bepaald aantal uur werkt, uw inkomen een bepaalde grens niet overschrijdt, en trouwens heeft u eigenlijk één of meerdere kinderen?
De publieke sector hebben we ingericht op basis van diezelfde onderliggende ideeën over het belang van economische prikkels en tegenprestaties. In de zorg worden medewerkers afgerekend op aantalen klanten, de politie op aantallen afgehandelde cases, en wetenschappers op aantallen gepubliceerde artikelen. We noemen het New Public Management.
Corona als contrastvloeistof
De tegenbeweging is inmiddels in gang gezet. Daar is niet één persoon of organisatie verantwoordelijk voor. Deze beweging is de optelsom van allerlei barstjes in het sociaaleconomische systeem en ons wat naïeve egalitaire zelfbeeld. Dat leidt ertoe dat we steeds explicieter de nadelen benoemen van de manier waarop we Nederland de laatste dertig jaar hebben ingericht. Dat proces van bezinning is door corona versneld. Corona heeft bijgedragen aan het hernieuwde besef dat ongelijkheid een probleem is.
Tijdens corona gingen de talkshows over de grote verschillen in de gevolgen van corona voor Nederlanders. Ondernemers die hun zaak moesten sluiten versus mensen in loondienst. Mensen met een vaste baan versus mensen die als zzp-er hun geld verdienden. Gezinnen waar voor ieder kind geld was voor een eigen tablet en een eigen kamer om thuisonderwijs te volgen versus gezinnen waar kinderen met één tablet samen op de bank in de woonkamer hun thuisonderwijs moesten doen. Gezinnen waar ouders de gemiste school prima konden opvangen omdat ze zelf goed kunnen lezen en schrijven versus gezinnen waar de ouders dat niet konden compenseren. Niet omdat ze niet willen. Maar omdat ze het vereiste sociale, culturele en economische kapitaal niet hebben.
Corona maakte duidelijk dat de leefwerelden van Nederlanders ver uit elkaar liggen. We hebben met massale overheidssteun de grootste spanningen tussen groepen afgekocht, maar corona heeft wel als contrastvloeistof gediend omdat het bestaande scheidslijnen haarscherp aan het licht bracht.
Een nieuwe atlas van Nederland
Parallel aan corona is er vanuit de wetenschap een ontwikkeling geweest die de discussie over ongelijkheid heeft versneld. Sociale wetenschappers en gezondheidswetenschappers hebben steeds betere gegevens over de mate waarin de verschillen in sociaal, economisch, cultureel en persoonlijk kapitaal ertoe doen. Tot op het niveau van gemeenten en wijken. Dat er verschil was in gezonde levensjaren tussen mensen met veel kapitaal en mensen met weinig kapitaal wisten we al wel. Maar als er ineens een concreet getal staat van bijna zes jaar eerder dood en meer dan tien ervaren gezonde levensjaren minder voor mensen met weinig kapitaal, dan is er geen ontkennen meer aan. Zeggen dat ongelijkheid ertoe doet is één ding. Concluderen dat iemand zoveel jaren eerder overlijdt, is nogal wat anders. Zeker als de redenen hiervoor teruggaan tot waar zijn of haar wieg stond. Dan wordt ongelijk oneerlijk.
En daar reageren mensen op. In hun Atlas van Afgehaakt Nederland beschrijven Josse de Voogd en René Cuperus gedetailleerd op wijkniveau hoe deze maatschappelijke verschillen in kapitaal samengaan met voorkeuren voor politieke partijen en vooral met de keuze om helemaal niet (meer) te stemmen. Los van de vraag of de term ‘afgehaakt’ de juiste is (het suggereert dat mensen zelf bewust afhaken, terwijl nog maar de vraag is of mensen ooit wel de kans hebben gehad om aan te haken) heeft dit rapport beleidsmakers en politici voor en met name achter de schermen wel wakker geschud.
Opwaartse sociale mobiliteit is het idee dat je het beter krijgt dan je ouders. Maar juist die sociale mobiliteit staat onder druk. En de combinatie van toenemende ongelijkheid en afgenomen sociale mobiliteit leidt tot teleurstelling, stress en boosheid. Daar komt nog iets bij. En dat heeft te maken met hoe we als samenleving aankijken tegen deze toegenomen verschillen in kansen om er iets van te maken.
‘Dat bepaal ik zelf wel!’, sprak de geïndividualiseerde Nederlander
Generatie na generatie is geïndividualiseerd. De boomers die na de oorlog geboren zijn, hebben individuele vrijheden bevochten en elke generatie die volgde heeft die strijd verder voortgezet. Die vrijheid heeft veel goeds gebracht. Maar individualisering staat al een paar jaar in de top-drie van grootste zorgen van Nederlanders als ze gevraagd wordt naar hun zorgen over Nederland. Het Sociaal en Cultureel Planbureau noteert vaak reacties van bezorgde burgers in zijn enquêtes als ‘doorgeslagen individualisering’. Het is een reactie op het gemis aan gemeenschap.
Het proces van individualisering loopt parallel aan de economisering van de samenleving de afgelopen decennia. Dat is geen toeval. Het ideaal dat elk individu zich moet kunnen ontplooien in alle vrijheid is een prachtige ambitie die liberalen delen met sociaal-democraten. Individuele keuzevrijheid gaat samen met individuele verantwoordelijkheid. Het idee dat je sociaaleconomische positie afhangt van je eigen inzet is op papier een een mooi ideaal. Maar eigen inzet en eigen verantwoordelijkheid zijn niet hetzelfde. Vooral als de startkansen van Nederlanders zo verschillen en de kans om van een dubbeltje een kwartje te worden onder druk staat.
Ik constateer het volgende:
- De kaarten worden bij iemands geboorte niet opnieuw geschud.
- In het geïndividualiseerde Nederland van nu houden we mensen zelf verantwoordelijk voor hun succes en falen.
- De kans om van een dubbeltje een kwartje te worden staat onder druk – juist ook bij de middenklasse.
Kiezers zijn niet blind. Je zou verwachten dat kiezers dit aangrijpen om op politieke partijen te stemmen die een agenda hebben om hier wat tegen te doen. En toch gebeurt dat nauwelijks. Opgeteld zijn PvdA, SP, de PvdD en GroenLinks op dit moment kleiner dan de VVD in de Tweede Kamer. Een belangrijke oorzaak hiervoor zoek ik in diezelfde individualisering.
Weg met het monopolie op verdriet
Als gevolg van die individualisering wordt het maatschappelijk verdriet - veroorzaakt door iemands achtergestelde sociaaleconomische positie - verdeeld over allerlei groepen. Die groepen monopoliseren vervolgens hun verdriet. In mijn boek beschrijf ik hoe het monopolie op verdriet en onrecht problematisch wordt zodra het vervalt tot een recht op speciale behandeling. De toegenomen behoefte aan erkenning bij veel Nederlanders voor hun eigen individuele succes betekent niet alleen maar dat we elkaar op sociale media duimpjes en high fives geven. Hetzelfde proces voltrekt zich bij mensen die sociaaleconomisch op achterstand staan. De samenleving (en soms het individu zelf ook!) is geneigd dit toe te schrijven aan iemands eigen individuele beslissingen.
Andersgezegd, mijn sociaaleconomische verdriet is niet het jouwe. Individueel falen gaat samen met een toege-eigend monopolie op verdriet. Voor elk ‘uniek’ verdriet moet erkenning komen en gestreden worden. In werkelijkheid vindt dit proces niet plaats op het niveau van 17,5 miljoen Nederlanders, maar op kleiner groepsniveau.
Zodra er een groep opstaat die met recht claimt dat hun positie achtergesteld is, gaat dat samen met een behoefte aan erkenning van de eigen, unieke positie. De behoefte aan erkenning van de eigen identiteit gaat hand in hand met een monopolie op uniek verdriet en is vaak gekoppeld aan een discussie over discriminatie en achtergestelde sociaaleconomische posities. Dat is te begrijpen en er is niets mis mee.
Sterker nog, het is vaak de enige manier om krachtige stappen voorwaarts te zetten in de emancipatie van de groep. Ik denk aan de manier waarop Hedy d’Ancona binnen de PvdA voor gelijke rechten en behandeling van vrouwen streed. Zij deed dat echter niet met het idee om speciaal behandeld te worden, juist niet.
Helaas wordt de behoefte aan erkenning steeds meer verward met de noodzaak om andere groepen in een kwaad daglicht te zetten. De behoefte aan gelijke behandeling en erkenning vervalt dan in wij-zij denken waarbij de eenheid van de ene groep soms vooral lijkt te bestaan uit het feit dat ze juist niet tot de andere groep behoren. Als iemand uit de stad komt, wil dat niet automatisch zeggen dat iemand tegen het platteland is of andersom. Radicale identiteitspolitiek ligt op de loer, zeker wanneer daar politiek op wordt bedreven.
Dat is jammer, want zo komen groepen tegenover elkaar te staan en belangrijker nog, in dat proces wordt te vaak over het hoofd gezien dat structurele ongelijkheid de grote gemene deler is die de groepen verbindt. En dat wreekt zich. Want de exclusieve erkenning voor de positie van het individu of de groep maakt het steeds lastiger om tot een inclusieve structurele aanpak te komen. De behoefte aan inclusiviteit vertaalt zich op die manier in exclusiviteit die het vinden van een structurele oplossing voor de onderliggende oorzaak (ongelijkheid dus) steeds moeilijker maakt.
Je ziet dit proces bij de huidige discussie over armoede. We spreken van energie-armoede, menstruatie-armoede, groente- en fruit-armoede, nieuws-armoede, ontbijt-armoede en ik ben er vast nog een paar vergeten. Dat al deze vormen van armoede worden benoemd is prima. Maar het zijn geen unieke problemen die op zichzelf staande oplossingen vragen. Het zijn allemaal uitkomsten van structurele ongelijkheid in sociaal, cultureel, persoonlijk en economisch kapitaal. Nog beter dan het gratis beschikbaar stellen van tampons, ontbijt op school, kranten, en tijdelijke financiële steun voor het betalen van de energierekening, zou het zijn als we de oorzaken van de structurele ongelijkheid aanpakken.
Het is voor linkse politieke partijen verleidelijk om elke groep die achterstand claimt uniek te noemen en zo hun grote belang te benadrukken. Want iedereen mag er zijn. Dus iedereen mag en moet gehoord worden. Maar het tegendeel wordt bereikt als voor elke groep uniek beleid ontwikkeld wordt. Want als elke groep een unieke aanpak vraagt, is er voor elke groep ook een eigen politiek vereist. Boeren, vrouwen, migranten, scholieren, praktisch geschoolden, homoseksuelen en nakomelingen van tot-slaaf-gemaakten.
Voor een partij als de PvdA is de geïndividualiseerde samenleving een politieke valkuil. Niet omdat de unieke achterstandsposities van deze groepen er niet toe doen. Juist niet. Maar het geclaimde verdriet van elke individuele groep is geen monopolie en dient te worden vertaald naar verschillen in sociaal, cultureel, persoonlijk en economisch kapitaal die alle groepen met elkaar verbindt.
De paradox van de sociaal-democratie vraagt om een nieuw verhaal
De prijs voor de verheffing van het geïndividualiseerde volk is de ontkenning dat ongelijkheid een collectief probleem is. Dat is de paradox van de sociaal-democratie. Die paradox heeft grote gevolgen voor de toekomst van de PvdA. Er is in mijn ogen dan ook maar één smaak voor wat betreft de toekomst van de PvdA. En dat is een partij rond een verhaal waar ongelijkheid in startkansen leidend is. Al het andere zou een afgeleide hiervan moeten zijn. Dus niet: vervallen in identiteitspolitiek van groepen die uniek verdriet claimen. En wel: de grote gemene deler van structurele ongelijkheid in startkansen als uitgangspunt nemen bij belastingbeleid, klimaatbeleid, woonbeleid, het primair onderwijs en de organisatie van de verzorgingstaat.
Armoedebeleid zou eigenlijk niet mogen bestaan. In de eerste plaats omdat het fijn is als er geen armoede zou zijn. Maar vooral ook omdat armoedebeleid maar beperkt en tijdelijk effect heeft als al het andere beleid niet wordt ingericht op het beperken van de ongelijkheid en generationele overdracht van verschillen in sociaal, cultureel, persoonlijk en economisch startkapitaal. We kunnen tampons, bananen en energievouchers blijven uitdelen, maar als we niets doen aan ongelijke startkansen door bijvoorbeeld ons belastingstelsel of de rol van woningcorporaties te herzien, zullen de leefwerelden van Nederlanders steeds verder uit elkaar lopen.
De A in de PvdA staat met zo’n nieuw verhaal over gelijkheid in startkansen nog steeds voor ‘arbeid’. Maar wel op een andere manier dan in het verleden. Arbeid krijgt nieuwe betekenis in de zin dat werken loont, in de betekenis van arbeid als inzet, als in dat van een meritocratisch ideaal maar dan zónder schuld en boete bij falen, van een land waar een dubbeltje een kwartje kan worden. Als dat van een land waarin de kaarten bij geboorte niet radicaal opnieuw worden geschud, maar de generationele overdracht van ongelijkheid in startkapitaal wel kleiner is dan nu.
Natuurlijk is dit uitgangspunt niet een sluitend antwoord op alle vragen van vandaag en morgen. Want wat te doen met ongelijkheden na geboorte? Bijvoorbeeld mensen die zich hebben opgewerkt en als ondernemer steenrijk zijn geworden? Een radicale keuze voor ongelijkheid in startkansen zou impliceren dat we dergelijk succes ondersteunen. Niks mis met iemand die zich heeft opgewerkt. Maar als we het uitgangspunt van gelijkheid in startkansen serieus nemen, is de keerzijde van datzelfde maatschappelijk succes na geboorte wel een discussie over erfbelasting om de overdracht van economisch kapitaal enigszins binnen de perken te houden. Wat ‘enigszins’ dan is, is de uitkomst van een politieke discussie. Wat telt is dat het uitgangspunt van gelijke startkansen goed kan helpen bij het innemen van positie in maatschappelijke discussies.
Afwachten tot het maatschappelijk tij keert en hopen dat de kiezer misschien uit ontevredenheid over andere partijen weer eens op de PvdA zal stemmen is een keuze uit armoede. De optimistische en meest kansrijke route naar meer zetels en invloed op het beleid is een scherpe keuze voor gelijkheid in startkansen als leidraad bij alles wat de PvdA aan plannen lanceert.