‘De herkenbaarheid van de PvdA hangt nauw samen met een zekere drammerigheid, het steeds weer hameren op het aambeeld van gelijke kansen, gelijke parallelle inkomensontwikkeling, verkleining van inkomensverschillen. En in een maatschappelijke situatie die die kenmerken niet meer zou vertonen zou de PvdA haar herkenbaarheid verliezen.’ (Den Uyl, oktober 1987)[i]

De onvrede en boosheid in de PvdA over de prestaties van de eigen ministers in het kabinet-Cals waren groot in het voorjaar van 1966, zeker na de teleurstellende Statenverkiezingen van maart dat jaar, vlak na het huwelijk van kroonprinses Beatrix in Amsterdam. In de maanden daarna hadden de ‘strafonderbreking’ voor de oorlogsmisdadiger Lages, de ‘bouwvakrellen’ in Amsterdam en de aanzienlijke verhoging van de vergoeding voor de Kroon na de eerdere verhoging van de indirecte belasting op kleding en schoeisel nog meer kwaad bloed gezet in en buiten de partij. Het ongenoegen manifesteerde zich in heftige vorm in de partijraad en in de gewestelijke vergaderingen. De PvdA-ministers Vondeling, Samkalden en Suurhoff hadden het volledig verbruid bij het partijkader, slechts één minister kon op waardering rekenen voor zijn beleid, en dat was Joop den Uyl als minister van Economische Zaken. Zijn gevecht met de oliemaatschappijen over de concessievoorwaarden voor het winnen van olie en gas in de Noordzee had hem populair gemaakt in de partij.

De grote waardering voor Den Uyl betekende niet dat hij automatisch lijstaanvoerder (de toen gangbare term) zou worden. Vondeling was op dat moment nog de politieke leider van de partij, maar zijn populariteit was sterk gedaald door zijn beleid als minister van Financiën. Tegen die achtergrond kreeg de onafhankelijke commissie kandidaatstelling onder leiding van voormalig fractievoorzitter Jaap Burger in april 1966 van het partijbestuur de opdracht om een kandidatenlijst op te stellen met vier lijstaanvoerders. Volgens het partijbestuur was er geen voor de hand liggende kandidaat meer om als enige de lijst aan te voeren. Medio september meldde Burger aan het partijbestuur dat de partijraad deze mening vermoedelijk niet zou delen. Burger zag het goed. Op 24 september 1966 veegde de partijraad in een besloten vergadering met overgrote meerderheid het voorstel van tafel om met vier lijsttrekkers de verkiezingen in te gaan. De afgevaardigden uit de gewesten, het middenkader, wensten één lijstaanvoerder en wel Den Uyl.

Het advies van de partijraad kreeg weinig aandacht in de media, wel besteedde Meijer Sluyser in zijn wekelijkse Vara-radiocolumn Commentaar op het nieuws op 1 oktober aandacht aan de aanwijzing van Den Uyl. In een persoonlijke brief had hij Den Uyl al eerder gefeliciteerd met ‘de komende uitverkiezing tot pispaal nummer één van de PvdA’.[ii] Zes weken later bekrachtigde het verkiezingscongres de benoeming van Den Uyl. In de tussentijd was de Nederlandse politiek nog meer in beroering geraakt. Op 3 oktober trad Nieuw Links in de publiciteit met het boekje Tien over rood; ruim een week later, in de Nacht van Schmelzer van 13 op 14 oktober, struikelde het kabinet Cals-Vondeling en weer een dag later werd D’66 officieel opgericht.

De benoeming van Den Uyl was geen reactie op de opkomst van Nieuw Links of de val van het kabinet. De maatschappelijke en politieke onrust in Nederland en de onvrede in de partij leidden zowel tot de aanwijzing van Den Uyl als tot het ontstaan van Nieuw Links, een groep twintigers en dertigers, met veelal een hogere opleiding, die zich grote zorgen maakte over de koers van de partij. Politiek gezien was de groep zeer heterogeen van samenstelling; een deel van de actieve leden was sterk geïnspireerd door de democratiseringsbeweging en voelde een duidelijke verwantschap met het jongerenprotest en de jeugdcultuur uit de jaren zestig, een ander deel was verbonden met het ‘oud-linkse’ tijdschrift Links.[iii]

In de ogen van de oprichters van Nieuw Links was de PvdA midden jaren zestig een verkalkte en ondemocratische partij. Onduidelijk in haar principiële uitgangspunten en voor zover wel duidelijk, eerder conservatief dan progressief. De interne gang van zaken in de partij was een steen des aanstoots. De deelname aan het centrumlinkse kabinet-Cals/Vondeling, na de val van het centrumrechtse kabinet-Marijnen in 1965 over de omroepkwestie, was nooit doorgesproken met de leden. De wijze waarop de partij had ingestemd met de goedkeuringswet voor het huwelijk van kroonprinses Beatrix riep naar de mening van Nieuw Links herinneringen op aan de pruikentijd uit de achttiende eeuw: ‘Ministers beslissen zonder de fractie te raadplegen; de fractie besliste zonder de partij te raadplegen; de partij besliste zonder de kiezers te raadplegen.’[iv]

De beweging wilde dan ook in de eerste plaats de PvdA vitaliseren en democratiseren. Dat betekende met name een ingrijpende wisseling van de macht. In de tweede plaats wenste men het politieke landschap drastisch te veranderen en in de derde plaats was het doel de PvdA te radicaliseren.[v]

Den Uyl behoorde niet tot de oude garde van bestuurders die weinig zag in de beweging. Hij deelde de opvatting van de auteurs van Tien over rood dat de partij aan vernieuwing en verjonging toe was, maar tussen Nieuw Links en Den Uyl zou nooit een harmonieuze relatie ontstaan. In de eerste jaren was de onderlinge verhouding vaak zeer gespannen. Voor enkele individuele leden van Nieuw Links zou Den Uyl in de loop van de tijd wel grote waardering krijgen.

Nieuw Links versus Den Uyl

In 1962 had Den Uyl al tevergeefs geprobeerd Jaap Burger op te volgen als PvdA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Hij kreeg nauwelijks steun in de fractie en accepteerde korte tijd later de uitnodiging om wethouder Publieke Werken in Amsterdam te worden.[vi] Enkele jaren later keerde hij weer terug naar Den Haag, nu als minister van Economische Zaken. In 1966 volgde zijn benoeming tot lijstaanvoerder. In zijn aanvaardingsspeech op het congres betitelde Den Uyl zichzelf als een estafetteloper, ‘een man die de fakkel in de hand gedrukt krijgt met de boodschap en nu maar zo hard mogelijk rennen, want we moeten een achterstand inhalen’.[vii]

Nu hij de positie van lijsttrekker en fractievoorzitter had veroverd, was hij niet van plan als tussenpaus slechts kort aan de macht te blijven. In zijn tijd als directeur van de Wiardi Beckman Stichting (1949-1963) had hij zijn ideeën ontwikkeld over de wijze waarop de sociaal-democratie de wereld zou kunnen verbeteren. Als ‘reformist’ wilde hij niets liever dan ze in de dagelijkse politiek in kleine stapjes ten uitvoer brengen. Zijn ambitieuze inhoudelijk program vereiste een langdurig fractievoorzitterschap en zo mogelijk een premierschap. Bij het inhalen van de achterstand had hij Nieuw Links nodig; als het aan de voormannen van de beweging had gelegen, had Den Uyl het stokje echter niet pas na twintig jaar overgedragen.                   

Op het congres van november 1967 werden zeven leden van Nieuw Links in het partijbestuur gekozen. Bijna een jaar later, in september 1968, openden deze zeven bestuursleden een frontale aanval op Den Uyl. In een discussienota, die bijna onmiddellijk uitlekte naar Het Parool, werd geconstateerd dat het partijbestuur niet goed functioneerde en dat de leiding van de partij in feite bij de Tweede Kamerfractie berustte. Het primaat van de fractie over de dagelijkse politieke lijn was hun grote ergernis. Vooral de fractievoorzitter moest het ontgelden:

De plaats van Den Uyl in het partijbestuur is een probleem op zich […]. En dan blijkt dat Den Uyl een eigen besluitvormende functie van het partijbestuur sterk heeft belemmerd […]. Dit alles maakt het naar ons inzicht nodig dat wij ons gaan bezinnen op de plaats van Den Uyl in de partij.[viii]

Den Uyl schreef een felle reactie, sprak in het partijbestuur van een dreigende ‘ontplofsituatie’ en opperde de mogelijkheid van een buitengewoon congres om een nieuw bestuur te kiezen. Toen ook nog bekend werd dat Nieuw Links ter voorbereiding op het congres van maart 1969 eigen bijeenkomsten in het land wilde organiseren, was voor veel bestuursleden de maat vol. Velen zagen dit als bewijs voor hun overtuiging dat Nieuw Links ‘als partij binnen de partij’ functioneerde.

Burger stelde in het partijbestuur voor dat gezien het ontbreken van een minimale vertrouwensbasis in de boezem van het bestuur, de zeven bestuursleden hun zetel ter beschikking zouden stellen. De breuk zou daarmee een feit zijn. Den Uyl en partijvoorzitter Sjeng Tans voelden daar niets voor, zij wilden de beweging integreren in de partij maar verwachtten wel solidariteit met partij en partijbestuur en vertrouwen in de fractievoorzitter. Zij kregen hun zin. Na twee lange en moeizame bestuursvergaderingen sprak het partijbestuur in een verklaring eensgezind het vertrouwen uit in het beleid van de Tweede Kamerfractie en haar voorzitter. Tevens werd vastgesteld dat de verantwoordelijkheid voor het dagelijkse beleid berustte bij de fractie. André van der Louw, informeel de leider van Nieuw Links en lid van het partijbestuur, liet weten niet bang te zijn voor een stuk gezichtsverlies en wilde nagaan hoe de aangekondigde bijeenkomsten van de groep een officieel partijkarakter konden krijgen.

Het was niet de laatste aanval op de positie van Den Uyl. Een poging in 1970 om de populaire André Kloos, op dat moment nog voorzitter van het vakverbond NVV, te lanceren als lijsttrekker bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1971 stuitte op diens onwil om mee te werken. De Nieuw Links-sympathisanten in het partijbestuur stelden vervolgens voor om dan met een meervoudig lijsttrekkerschap de verkiezingen in te gaan, een terugkeer naar de praktijk van voor 1966. In het partijbestuur staakten de stemmen, maar de partijraad veegde het voorstel van tafel en wilde opnieuw onder leiding van Den Uyl de verkiezingen in.[ix]

In het voorjaar van 1971 hief Nieuw Links zichzelf op en werd André van der Louw partijvoorzitter. In 1972 bleek dat de voormalige Nieuw Linksers zich eindelijk verzoend hadden met het leiderschap van Den Uyl. Na de val van het kabinet-Biesheuvel schaarden partijbestuur en partijraad zich in de zomer van 1972 voor het eerst eensgezind achter het lijsttrekkerschap van Den Uyl. Uiteindelijk was hij een van de weinigen die de stormloop van Nieuw Links op de machtsposities in de partij overleefde. Onbeperkt vertrouwen genoot hij zeker niet. Onder druk van de linkervleugel werd bij de start van het kabinet-Den Uyl de ‘Keerpuntbewakingsgroep’ ingesteld, om toe te zien op de nauwgezette uitvoering van het verkiezingsprogramma Keerpunt 1972.[x]

Het was de partijraad bestaande uit het middenkader van de gewesten die in 1966 Den Uyl aan de macht bracht, het was opnieuw de partijraad die in 1970, ondanks de opmars van Nieuw Links, het idee van Nieuw Links afwees om met meerdere lijsttrekkers te gaan werken. Pas in de jaren daarna zou de invloed van de linkervleugel in de partijraad steeds sterker worden, zoals zou blijken tijdens de kabinetsformatie van 1977.

De ideeën van Den Uyl

De ideeën die Nieuw Links uitdroeg sloten op sommige punten goed aan bij de opvattingen van Den Uyl. Op andere punten botsten ze echter behoorlijk. Als we kijken naar de opvattingen die Den Uyl in de loop van de tijd ontwikkeld had, is het duidelijk waar de verschillen en overeenkomsten liggen.

Den Uyl was als directeur van de Wiardi Beckman Stichting in belangrijke mate verantwoordelijk voor twee toonaangevende publicaties. In 1951 verscheen De weg naar vrijheid. Een socialistisch perspectief en in 1962 Om de kwaliteit van het bestaan. In deze twee studies zijn essentiële onderdelen van het ideeëngoed van Den Uyl terug te vinden. Becker en Kalma omschrijven het als het derde grote paradigma van de sociaal-democratie, na het reformistisch marxisme van rond 1900 en het plansocialisme gericht op sociale zekerheid uit de jaren dertig.[xi]

De weg naar vrijheid vormde een uitvoerige herbezinning op het sociaal-democratische gedachtegoed na de crisisjaren van het interbellum en de gruwelijke ervaringen met totalitaire staten. Enerzijds bouwde het voort op de plangedachte uit Het Plan van de Arbeid uit 1935, anderzijds betrof het ook een standpuntbepaling in het debat over de relatie tussen ordening van de markt door overheidsingrijpen en individuele vrijheid. Terwijl Friedrich Hayek elk overheidsingrijpen afwees en in 1944 betitelde als The road to serfdom, volgde de PvdA (en veel andere sociaal-democratische partijen) de denkbeelden van K. Mannheim en werkte diens centrale begrip planning for freedom verder uit. De vrijheid van het individu vereiste een zekere sociaaleconomische ordening, het wegnemen van belemmeringen voor zijn ontwikkeling in gemeenschapsverband en een fundamentele democratisering van de maatschappij.     

Den Uyl karakteriseerde De weg naar vrijheid in 1957 als ‘een eerste poging om de inhoud af te tasten van socialistische grondbeginselen in een maatschappij, die de scherpte van haar kapitalistische trekken had verloren. Daartoe werd uitgegaan van de vrije ontplooiing van de mens als norm voor socialistische politiek. Het nadrukkelijk vooropstellen van de vrijheid als norm hield een bewuste keuze in’.[xii] Vrijheid betekende ook een verwerping van elk type totalitair stelsel, waaronder met name ook het communisme. Hij voegde daaraan toe dat vrijheid en sociale gerechtigheid in het socialistische denken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, maar het streven naar rechtvaardigheid mocht niet ten koste gaan van de vrijheid.

Ideologische vergezichten en het geloof in een socialistische heilstaat wees Den Uyl af, het ging om concrete hervormingsmaatregelen. In feite betekende dit ook het aanvaarden van de gemengde economie. Niet langer werd planning gezien als een stap op weg naar een socialistische maatschappij; het ging om een naar sociaal-democratische normen georganiseerde markteconomie, waarbij de overheid een belangrijke macro-economische sturende rol vervult.[xiii] Wel bleef de realisatie van gelijke kansen tot ontplooiing en deelname aan de maatschappij noodzakelijk. De groeiende welvaart en sociale zekerheid leidden volgens hem niet tot een afname van de maatschappelijke ongelijkheid of een verdwijnen van ‘de formidabele kloof die nog steeds de smalle leidende laag van de grote massa scheidt’. Democratisering van de onderneming, van het hoger onderwijs en van de cultuur was noodzakelijk. In 1957 spreekt hij tevens over ‘hervorming van de bezitsverhoudingen’ en ‘spreiding van macht’.[xiv] Een belangrijke generatiegenoot ziet dit als een sterk pragmatische opstelling en een ontideologisering van de partij, maar wijst er wel op dat de partij nog steeds streefde naar maatschappijhervorming.[xv]

In het rapport Om de kwaliteit van het bestaan kregen deze doelstellingen een verdere invulling. Den Uyl koos in zijn centrale bijdrage aan dit rapport onverbloemd tegen een onbeperkte groei van de particuliere bestedingsmogelijkheden en voor de groei van de collectieve voorzieningen. Het streven naar sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen vereiste een grotere aanwending van middelen in de collectieve sector en een beperking van de groei van de individuele consumptiemogelijkheden. Investeringen in onder andere onderwijs, gezondheidszorg, wonen, openbaar vervoer en sport en recreatie zouden een bijdrage kunnen leveren aan meer gelijke kansen in Nederland. Internationaal gezien hoorde meer geld voor ontwikkelingshulp daar ook bij.

Den Uyl was hierbij sterk beïnvloed door de Amerikaanse econoom John Galbraith, die zich in zijn boek The Affluent Society keerde tegen een samenleving die zich kenmerkte door private rijkdom en publieke armoede. Den Uyl stond oorspronkelijk nogal sceptisch tegenover zijn ideeën en discussieerde uitvoerig met zijn medewerkers bij de Wiardi Beckman Stichting. Eenmaal overtuigd droeg hij de visie met kracht uit. In de partij was niet iedereen enthousiast. Oud-premier Drees en zijn zoon Drees jr. spraken smalend over professor Uylbraith, terwijl de vakbondsvleugel bang was voor een aantasting van hun vrijheid tot het voeren van loononderhandelingen.[xvi]

Het rapport getuigt van de visie van Den Uyl op de verdere ontwikkeling van de verzorgingsstaat. Met behulp van economische en sociaalwetenschappelijke inzichten zou het mogelijk zijn de maatschappelijke ontwikkeling in vergaande mate te sturen. Op dit punt sloten de opvattingen van Den Uyl en Nieuw Links nauw bij elkaar aan.

Den Uyl en de ideeën van Nieuw Links

In Tien over rood was het onderdeel ‘Gelijkheid’, handelend over de sociaaleconomische verhoudingen, met 26 bladzijden het meest omvangrijk en gedetailleerd uitgewerkt. De auteur van dit deel, de econoom Hans van den Doel, formuleerde in vijf hoofdstukken als belangrijke doelstellingen een gelijkere inkomens- en vermogensverdeling, grotere zeggenschap van de werknemers en goede gemeenschapsvoorzieningen. Als instrumenten werden daarbij genoemd een centrale loonpolitiek, het in gemeenschapshanden brengen van grond- en bodemschatten, een veel sterkere progressie in successie- en schenkingsrechten en het versterken van de bevoegdheden van de ondernemingsraad.

Deze voorstellen riepen binnen en buiten de PvdA weinig kritiek op; de meeste sloten goed aan bij het sociaal-democratische gedachtegoed. Het pleidooi voor goede gemeenschapsvoorzieningen verschilde weinig van de stellingname van Den Uyl in het rapport Om de kwaliteit van het bestaan. Van den Doel werd in 1967 het eerste uit Nieuw Links afkomstige Tweede Kamerlid en zou zich al snel tot een vertrouweling van Den Uyl ontwikkelen. In 1971 werd hij als enige Nieuw Linkser opgenomen in het eerste schaduwkabinet onder leiding van Den Uyl. Deze zou een jaar later tevergeefs proberen hem te weerhouden van een overstap naar de wetenschap.

Het economische gedachtegoed uit een andere publicatie van Nieuw Links kon op veel minder waardering van Den Uyl rekenen. De oud-linkse of marxistische vleugel binnen Nieuw Links was verantwoordelijk voor het boekje De macht van de rooie ruggen. Onderwerpen die in Tien over rood een ondergeschikte rol speelden stonden in deze publicatie centraal. Er werd onder andere gepleit werd voor ingrijpende structuurhervormingen en een centrale rol van de overheid bij nieuwe investeringen. Daarvoor was nationalisatie van het bank- en verzekeringsbedrijf noodzakelijk, evenals een centrale rol voor de overheid bij belangrijke investeringsbeslissingen en de exploitatie van alle bodemschatten door een staatsbedrijf. Den Uyl zag helemaal niets in deze voorstellen en uitte harde kritiek. Bij de presentatie van het boekje had hij het over kreten, gebrek aan bruikbare ideeën, het ontbreken van bewijsvoering en onkunde. Hoewel hij het niet zo formuleerde zag hij deze ideeën als een stap terug ten opzichte van de opvattingen die de partij in de jaren vijftig had ontwikkeld over de gemengde economie. Ook binnen Nieuw Links vond het boekje weinig weerklank

De visie die Den Uyl in de jaren vijftig had ontwikkeld op de vrije samenleving en de democratische rechtsstaat kwam ook terug in meer principiële kritiek op Nieuw Links. In een geruchtmakend interview in Vrij Nederland in april 1969 verweet hij de beweging dat ze rechtse dictaturen sterk veroordeelde maar met begrijpende ogen keek naar linkse dictaturen. Ze lieten zich volgens hem verder te veel inspireren door de ondemocratische ideologie van Herbert Marcuse, ‘die hier en daar smaakt naar een autoritaire benadering’, leidend tot antiparlementarisme.[xvii] De afwijzing van de parlementaire democratie als veranderingsmodel en de hantering van illegale middelen zou volgens Den Uyl leiden tot geweldsexplosies en nieuwe onvrijheid.[xviii] De Maagdenhuisbezetting van mei 1969 kon dan ook niet op zijn instemming rekenen. In de ogen van Den Uyl was een bezetting alleen geoorloofd als uiterste middel bij een onredelijke tegenstander als alle mogelijkheden tot overleg waren uitgeput. Dat was hier zeker niet het geval.

Het partijbestuur steunde Den Uyl, tot teleurstelling van veel aanhangers van Nieuw Links. In een van zijn bekendste artikelen, De smalle marge van democratische politiek, geschreven naar aanleiding van deze bezetting, pleitte hij voor respect voor de rechtsregels van de parlementaire democratie en maakte hij onderscheid tussen buitenparlementaire actie, gericht op beïnvloeding van de parlementaire besluitvorming, en antiparlementaire actie gericht op het frustreren van de werking van de parlementaire besluitvorming. Den Uyl gaf hiermee scherp aan waar de grenzen lagen van acties in een democratische rechtstaat.

De boel bij elkaar houden

Den Uyl besluit in 1985 een hoofdstuk over de groeiende tweedeling in Nederland met de opmerking: ‘De boel bij elkaar houden, dat is het dus’. Zijn waarschuwing betrof de grote werkloosheid, de nieuwe armoede en meer algemeen de toegenomen sociale ongelijkheid in Nederland.[xix] Het motto ‘de boel bij elkaar houden’ gold twintig jaar eerder ook al voor zijn opstelling tegenover Nieuw Links en de kritiek van de oudere generatie op de beweging. Zeker in de eerste jaren van Nieuw Links werd hem van verschillende kanten geadviseerd om op een breuk aan te sturen. Zo schreef Van der Stoel in 1969 in een brief aan Den Uyl: 'Een conclusie is voor mij heel duidelijk: Nieuw Links is een fundamenteel antidemocratische beweging, waarmee het democratisch socialisme moet breken.’[xx] Ook Burger en oud NVV-voorzitter Roemers lieten zich soms in die richting uit. Den Uyl voelde daar niets voor. Tegen zijn zwager, de socioloog André Köbben, zei hij in die tijd met grote stelligheid: ‘Ik hou ze er bij.’[xxi]

Met actieve steun van partijvoorzitter Tans (1965-69) en later van Vondeling (voorzitter van 1969 tot 1971) slaagde Den Uyl erin om de beweging binnen de partij te houden en aansluiting te vinden bij een jongere generatie. Slechts enkele leden van Nieuw Links zouden de partij verlaten, sommige werden lid van de CPN. Ook de oudere generatie bleef de partij grotendeels trouw. Weliswaar verliet oud-premier Drees in 1971 de partij en ontstond DS’70, maar bijna alle PvdA-bewindslieden en kopstukken uit de periode-Drees bleven in de partij. Het vertrouwen van de oudere generatie in Den Uyl was groot. Zo liet oud-hoofdredacteur Voskuil van het Vrije Volk hem in juli 1972 in een brief weten dat hij om Den Uyl in de partij was gebleven.[xxii]

Den Uyl hield niet alleen de partij bij elkaar, hij wist ook de traditionele electorale achterban van de partij, veelal arbeiders en meer in het algemeen lager opgeleiden, vast te houden. Als oppositieleider en als premier had hij een scherp oog voor hun motieven om PvdA te stemmen. In 1969 constateerde hij al dat veel Nieuw Linksers geen oog hadden voor de ‘butter and bread- vragen’ van veel kiezers.[xxiii] Veel Nieuw Linksers en leden die onder invloed van de beweging lid werden van de partij hadden inderdaad weinig affiniteit met de dagelijkse leefwereld van veel PvdA-kiezers. Zij richtten zich vooral op de buitenlandse politiek, waarbij in de partij spanningen ontstonden over de onvoorwaardelijke erkenning van de DDR, het lidmaatschap van de Navo en de kernwapentaken van het Nederlandse leger. Het feit dat de PvdA daar geen electorale prijs voor betaald heeft, is vooral te danken aan Den Uyl, die zich bij voorkeur profileerde met sociaaleconomische onderwerpen, zoals inkomensnivellering en gelijke kansen. Den Uyl bewaakte twintig jaar lang met succes het sociaal-democratische profiel van de partij en zorgde ervoor dat de partij herkenbaar bleef voor grote groepen kiezers.

 

[i] Interview in De Partijgenoot, nr. 7, oktober 1987 (ledenblad van de PvdA-afdeling Leiden).

[ii] Den Uyl archief, nr. 662.

[iii] Boivin e.a. (1978), Een verjongingskuur voor de Partij van de Arbeid; opkomst, ontwikkeling en betekenis van Nieuw Links, Deventer: Kluwer, pp. 32-49.

[iv] Hans van den Doel, Han Lammers, Arie van der Hek, Reinier Krooshof, André van der Louw, Tom Pauka, Rob de Rooi & Arie van der Zwan (1966), Tien over rood. Uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 8.

[v] Ph. van Praag (2016), ‘Van gedelegeerd vertrouwen naar georganiseerd wantrouwen; De betekenis van Nieuw Links voor de Partij van de Arbeid’. In: C. Hietland & G. Voerman (red.), 10 over rood 50 jaar later, Amsterdam: Boom, p. 49.

[vi] Ed van Thijn (1981), ‘De PvdA geprovoceerd (1960-1970)’, In: Jan Bank & Stef Temming (red.), Van brede visie tot smalle marge, Alphen aan den Rijn: Sijthoff, pp. 181-182.

[vii] Den Uyl archief, nr. 689.

[viii] Nota ‘Na negen maanden’, 2 september 1968. Zie verder Ph. van Praag (1991), Strategie en Illusie, elf jaar intern debat in de PvdA (1966-1977), Amsterdam: Het Spinhuis, pp. 61- 63.

[ix] Ph. van Praag, (1991), pp. 79-82.

[x] Ibid., p. 144, 175.

[xi] Frans Becker & Paul Kalma, (2007), ‘Twee dingen goed begrijpen; het onverwoestbare programma van Joop den Uyl’, In: S&D 2007/11-12, pp. 12-25.

[xii] Den Uyl (1988), Inzicht en Uitzicht, Opstellen over economie en politiek, met een inleiding van Maarten van Rossem, Amsterdam: Bert Bakker, p. 96.

[xiii] Bart Tromp (2002), Het sociaal-democratisch programma, de beginselprogramma’s van SDB, SDAP en PvdA 1878-1977, Amsterdam 2002, pp. 299-301.

[xiv] Den Uyl (1988), p. 58 resp. 102.

[xv] Th. van Lier (1981), ‘Op weg naar de verzorgingsstaat, (1950-1960)’, In: Bank & Temming (red.), pp. 148-153.

[xvi] Van Thijn (1981), p. 180.

[xvii] Vrij Nederland, 5 april 1969.

[xviii] Den Uyl archief, nr. 546, map ‘Marcuse disc.’.

[xix] J.M. Den Uyl (1986), ‘Na de tweedeling’, in: J. M. Den Uyl, De toekomst onder ogen, Amsterdam: Bert Bakker, pp. 165-179.

[xx] Den Uyl archief nr. 598/4.

[xxi] André Köbben (1988), in: Marja Wagenaar (red.), Herinneringen aan Joop den Uyl, Amsterdam: Van Gennep, p. 25

[xxii] Den Uyl archief, nr. 244.

[xxiii] Vrij Nederland, 5 april 1969.

 

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.