Jongeren kunnen zich nauwelijks een voorstelling maken van de tijdgeest waarin Joop den Uyl politiek actief was. Dat hoeft natuurlijk niet te verbazen, maar jammer is het wel. Het bijzondere van Den Uyl wordt mede bepaald door hoe het er in zijn tijd aan toeging. Als we dat inzien, kunnen we ook nu nog van hem leren.
Ik ben geboren in 1952. Mijn vader was schoenmaker, de vader van mijn eerste vriendje moest op zijn veertiende van school, moeders waren huisvrouw. De meeste kinderen waar ik op de lagere school en in de buurt mee optrok verkeerden in een soortgelijke situatie. Vaak grote gezinnen (ik kom uit een gezin met zes kinderen) waarin het lastig was om de eindjes aan elkaar te knopen. Maar wij, de kinderen, kregen kansen. Waar onze vaders nog moesten proberen zich op te werken door avondstudies mochten wij ‘doorleren’.
Daarmee betraden we een nieuwe wereld, waar andere - voor ons onbekende - gewoontes en codes golden. Die twee werelden (de nieuwe en die van thuis) sloten niet op elkaar aan, het knarste en schuurde. Toen ik veertien was zouden we voor het eerst van mijn leven op vakantie gaan, kamperen. Mijn vader was zelfstandige en had natuurlijk geen betaalde vrije dagen, laat staan vakantiegeld. Mijn moeder spaarde dus het hele jaar. Ze legde geen geld opzij (veel te riskant in een gezin waar altijd tekorten zijn), maar ze kocht iedere week iets extra’s. Houdbare producten die op vakantie meegenomen konden worden. In diezelfde periode had ik op de middelbare school een leraar Nederlands die met onverholen afkeer sprak over Nederlanders die met een kofferbak vol levensmiddelen naar het buitenland op vakantie gingen. Voor hem was dat een toonbeeld van bekrompenheid. Hij had werkelijk geen idee.
In de jaren zestig kwamen kinderen van de gevestigde orde en ‘sociale stijgers’ voor het eerst in een gezamenlijke omgeving met elkaar in contact. Op de middelbare school en later op de universiteit. Ze hadden geen benul van elkaars achtergrond, ervaringen en verwachtingen.
Op persoonlijk vlak was dat geen probleem. Ik heb veel goede vriendinnen aan mijn middelbare schooltijd over gehouden. Maar politiek speelde het een niet te onderschatten rol.
Veel hoger opgeleide jongeren in die tijd waren links. Maar de maatschappelijke idealen liepen ver uiteen. Mijn vriendinnen uit de hogere inkomensklasse zetten zich met name af tegen hun ouderlijk milieu. Ik en het handjevol met mij vergelijkbare leerlingen streefden er juist naar om in de buurt te komen van wat die ouders bereikt hadden. Dat was de opdracht van onze ouders: wij moesten het beter krijgen dan zij. In feite hadden we een totaal verschillende agenda.
Dat was de tijd waarin Den Uyl opkwam.
Kleine stapjes en smalle marges
Toen het kabinet-Den Uyl aantrad was ik eenentwintig. Ik studeerde politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Een buitengewoon links bolwerk. Uiteraard was het kabinet-Den Uyl een geliefd onderwerp van discussie op de faculteit. Nu wordt op dit kabinet teruggekeken als het meest linkse ooit. En dat was het natuurlijk ook. Maar in die tijd werd het kabinet-Den Uyl door grote delen van links verguisd. De mildste omschrijving was dat het een kabinet van reformisten was. Kleine stapjes, daar veranderde je de wereld niet mee. En dat was in mijn ervaring nu precies wel het geval.
In 1969 was mijn moeder onverwacht overleden.1 Mijn oudere broer, jongere zus en ik probeerden naast ons schoolwerk het gezin zo goed en zo kwaad als het ging bij elkaar en op de rails te houden. Dat lukte. Maar twee jaar later werd mijn vader ernstig ziek. We waren aangewezen op de bijstand. We deden boodschappen bij de goedkoopste supermarkt, de prijzen kenden we uit ons hoofd. Per week maakten we een lijstje van wat we nodig hadden, we telden het op en dan begon het schrappen. Net zolang totdat we precies uitgaven wat we te besteden hadden. Voortdurend was er de angst dat er iets stuk zou gaan of versleten zou raken. En toen kwam het kabinet-Den Uyl. Het verhoogde de bijstand en daar waren we enorm dankbaar voor. Een vetpot was het nog steeds niet, maar we konden weer ademhalen. Den Uyl betekende voor ons het verschil tussen ‘leven’ en ‘overleven’.
Kleine stapjes betekenen niet alleen veel voor de mensen die het betreft, het was ook de enige manier waarop in die tijd verandering tot stand kon komen. Tegenwoordig zeggen we in de PvdA dat niet je afkomst maar je toekomst ertoe doet. Ik begrijp de bedoeling van de uitspraak, maar strikt genomen is het te kort door de bocht. Je afkomst is gelukkig niet meer beslissend voor je lotsbestemming, maar zij bepaalt door de ervaringen die je hebt opgedaan wel in belangrijke mate hoe je in het leven staat. En in de tijd van het kabinet-Den Uyl leefden mensen in werkelijkheden die materieel en cultureel enorm verschilden.
Den Uyl was zich er zeer van bewust dat hij daar rekening mee moest houden. De marges waren smal. Elders in dit nummer beschrijft Hedy d’Ancona het spanningsveld tussen haarzelf als staatssecretaris van Emancipatie en Den Uyl als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Toen de werkloosheid sterk opliep vond Den Uyl gelijke rechten voor (gehuwde) vrouwen op de arbeidsmarkt moeilijk verdedigbaar. Hedy: ‘In die barre tijden vond Joop tweeverdieners een luxe, en dat die vrouw als ze ontslagen of ziek werd, recht had op een uitkering terwijl ze nog een kostwinner naast haar had, vond hij onvoorstelbaar.’
Den Uyl was zeker niet de enige die er zo over dacht. Ik was zelf actief in de vrouwenbeweging, maar in mijn ‘thuisomgeving’ vond vrijwel iedereen het flauwekul. Waarom moest een werknemer die van zijn loon een gezin moest onderhouden premie afdragen om een uitkering mogelijk te maken voor een vrouw die deze uitkering niet nodig had? Deze opvatting weerspiegelde de maatschappelijke werkelijkheid. In 1960 had 22% van de vrouwen betaald werk, in 1970 was dat 30%. Deze groep bestond voornamelijk uit zelfstandig levende vrouwen en jonge vrouwen. In overgrote meerderheid stopten vrouwen met hun baan als zij trouwden en anders als zij hun eerste kind kregen. In lagere inkomensklassen werd het ook als een verworvenheid gezien dat vrouwen, en zeker moeders, niet ‘hoefden’ te werken. En daar zat ook wel iets in. Het was nog maar kort geleden dat kinderen zodra het kon van school werden gehaald om het gezinsinkomen nog enigszins op peil te brengen en bovendien was het huishouden een zware dagtaak.
Eerlijk
Den Uyl staat bij uitstek symbool voor eerlijk delen. Spreiding van macht, kennis en inkomen was een gevleugeld begrip. Maar in een samenleving in transitie, op weg van het gezin als hoeksteen van de samenleving naar individuele ontplooiingskansen, is het niet altijd eenvoudig om te definiëren wat ‘eerlijk’ is. Of, anders geformuleerd, wat voor de één rechtvaardig is wordt door de ander ervaren als een grove schending van rechten. Het is maar vanuit welk perspectief je het bekijkt. Dat gold voor de behandeling van ‘tweeverdieners’ versus kostwinners en het stak ook de kop op bij de studiefinanciering.
In de tijd dat ik studeerde konden studenten een studietoelage aanvragen. Deze bestond uit een kleine beurs, aangevuld met een renteloos voorschot. Of je hiervoor in aanmerking kwam en hoe hoog de toelage was, hing af van het inkomen van je ouders. De bedoeling van het stelsel was nadrukkelijk om het hoger onderwijs beter toegankelijk te maken voor kinderen uit lagere inkomensgroepen. Dat heeft zeker zo uitgepakt, al ging dat niet vanzelf. Ik herinner mij dat ik uren op mijn vader in heb moeten praten om een studietoelage aan te mogen vragen. De renteloze lening voor de hele studie telde op tot een voor zijn begrip astronomisch bedrag. En dat moest op een gegeven moment natuurlijk wel worden terugbetaald. Hij kreeg het er plaatsvervangend Spaans benauwd van. (Uiteindelijk viel het, zoals ik verwacht had, mee. Ik heb tien jaar lang f 129,30 per maand terugbetaald.)
Voor studenten van draagkrachtiger ouders was er een andere regeling. Hun ouders kregen, afhankelijk van de mate waarin zij hun studerende kinderen onderhielden, dubbele of zelfs driedubbele kinderbijslag. Dat vonden mijn middelbareschoolvriendinnen niet eerlijk. Het gaf hun ouders een machtsmiddel om hun gedrag te beïnvloeden. In het ergste geval hielden zij de kinderbijslag zelf. Mijn vriendinnen hadden dus inderdaad een andere strijd te voeren. Helaas werden dit soort discussies, over de verschillende situatie waarin we ons bevonden en de daaruit voortvloeiende idealen die we nastreefden, niet gevoerd. Dat is jammer. (Zeker in het geval van de studiefinanciering. Een kind kon zien aankomen dat een kostendekkende basisbeurs voor alle studenten, ongeacht het inkomen van de ouders, nooit lang stand zou kunnen houden.) Maar het is wel begrijpelijk: de manier waarop veel discussies binnen links werden gevoerd was vaak niet zachtzinnig.
De positie van de nieuwkomer
Voor veel sociale stijgers is het lastig dat zij de gewoontes en codes niet kennen van de nieuwe wereld waarin zij terecht zijn gekomen. Sommige gewoontes kun je (aan)leren. Bijvoorbeeld hoe je met mes en vork moet eten. Maar vooral de ongeschreven codes plaatsen je voor problemen. ‘Iedereen’ lijkt te weten hoe hij zich in situatie X of Y moet gedragen, behalve jij. Een manier om daarachter te komen is de anderen te observeren. Het ligt voor de hand dat dit sporen nalaat in de wijze waarop de hiërarchie in een groep zich vormt. Je neemt niet snel het voortouw als je je weg nog moet vinden.
In de jaren zeventig leidde dit ertoe dat de discussie binnen links gedomineerd werd door de kinderen van de gevestigde orde. Hun strijd was vooral gericht tegen het gezag. Dat moest bij voorkeur omvergeworpen worden en anders ondermijnd. Je werkte er in ieder geval niet mee samen. Die opvatting was dominant in de studentenbeweging, de vrouwenbeweging en het spraakmakende deel van de PvdA (Tien over rood). Wie het niet met deze stroming eens was werd met dedain bejegend. Ik herinner mij een feministisch televisieprogramma (ik meen dat het Ot, en hoe zit het nu met Sien? was), waarin Hedy d’Ancona gevolgd werd toen zij staatssecretaris van Emancipatie was. Ik heb de beelden niet kunnen terugvinden, maar mij staat nog scherp op het netvlies hoe vijandig de verslaggeefsters zich tegenover Hedy opstelden. Niet om iets wat zij (wel of juist niet) gedaan had, maar om de simpele reden dat zij staatssecretaris was geworden. Dat ondermijnde de feministische revolutie eerder dan dat het haar bevorderde. Precies zoals het kabinet-Den Uyl de socialistische revolutie blokkeerde. Tegenover de glorieuze revolutie viel de strijd die wij nieuwkomers voerden (maatschappelijk méér bereiken dan onze ouders) in het niet.
Den Uyl als verbinder
Den Uyl kende geen dedain. Het bijzondere aan hem, zeker in die tijd, was dat hij zich in verschillende standpunten kon inleven en dat ook deed. De (materiële) omstandigheden bepalen de ideeën van de mensen. In die zin was Den Uyl meer marxist dan veel van de linkse studenten die zich op Marx beriepen. De uitdrukking ‘de boel een beetje bij elkaar houden’ wordt nog wel herinnerd, maar bij Den Uyl stond het voor de rotsvaste overtuiging dat nieuwe sociale bewegingen tot de natuurlijke achterban van de sociaal-democratie behoorden. Tegelijkertijd was hij er zich van bewust dat de oude achterban tijd nodig had om zich de nieuwe werkelijkheid eigen te maken. Niet verder springen dan je polsstok lang is.
Den Uyl wist waar hij naar toe wilde. Daar is onze partij, en dat geldt ook voor veel andere partijen, later veel minder in geslaagd. De politiek is meer ad hoc geworden. We maken plannen en treffen maatregelen die op zichzelf misschien niet eens verkeerd zijn, maar het past niet in een groter samenhangend geheel. En dat is, denk ik, een cruciale voorwaarde om verschillende bevolkingsgroepen mee te nemen. Als we echt alle kinderen kansen willen bieden, is er meer nodig dan geld erbij voor onderwijs. Dan moeten we niet alleen reageren als er misstanden op scholen boven water komen, maar ook onder ogen durven zien dat de vrijheid van onderwijs (artikel 23) de kansen van kinderen niet altijd bevordert.
Als het ons ernst is met verbinding, moeten we nadenken over ons huisvestingsbeleid. Ik ben in 1985 met pijn in het hart uit Amsterdam vertrokken, de stad waar ik was geboren en getogen. We behoorden economisch inmiddels tot de middengroep en voor deze groep waren er in de stad geen betaalbare huizen beschikbaar. De middengroepen vertrokken in groten getale naar Almere, Purmerend en Lelystad. Amsterdam leek alleen nog bereikbaar voor de rijken en de lage inkomens. Het is nu dertig jaar later en de geschiedenis herhaalt zich.
Het politieke bedrijf is niet alleen steeds meer ad hoc geworden, het richt zich ook in toenemende mate op specifieke doelgroepen. Voor Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is er Denk, voor de ouderen 50Plus, voor milieubewuste jongeren die ‘zin in de toekomst’ hebben staat GroenLinks. Alle partijen proberen hun (gepercipieerde) achterban zo goed mogelijk te bedienen. Dat leidt per definitie tot gefragmenteerde politiek die ook steeds meer uitgaat van het eigen gelijk. Klimaatdrammers versus klimaatontkenners.
De rol van de politiek
De afgelopen jaren is het beleid van opeenvolgende kabinetten er, al dan niet doelbewust, op gericht geweest de burger te transformeren in een kostenbewuste en kritische consument die vooral zijn eigen belang in de gaten moest houden. Wissel geregeld van energieleverancier en betaal geen ziektekostenpremie voor zorg die je niet nodig hebt – dat is goed voor je portemonnee.
Maar een samenleving is meer dan een consumentenpanel. De ambitie van Den Uyl om de boel bij elkaar te houden kun je ook vertalen als: we zullen het samen moeten doen. Die gedachte is in de politieke mores van het huidige tijdsgewricht ver te zoeken. Tegelijkertijd zie je in de alledaagse werkelijkheid niet anders dan dat mensen het ‘samen doen’. Op schoolpleinen barst het van de opa’s en oma’s en als iemand onwel wordt in de metro of in het verkeer wordt geschept schieten mensen van alle kanten te hulp. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau zijn er alleen al in de zorg ruim vier miljoen mantelzorgers en één miljoen vrijwilligers actief en het jongste Nivel-onderzoek naar solidariteit in de zorg laat zien dat ruim 73% van de Nederlanders bereid is om te betalen voor zorg waar zij zelf geen gebruik van maken.
De rol van politieke partijen is om te schetsen wat hen met de samenleving voor ogen staat. Daarbij hoort ook dat zij aangeven welke gevolgen dit op verschillende fronten heeft. Wat betekent het voor de rol van de overheid? Wat betekent het voor de verschillende bevolkingsgroepen? (Wie moet wanneer een stapje terug doen? En wat krijgt hij ervoor terug?) Den Uyl was zo’n type politicus. Je kon het met hem eens zijn of niet, maar hij wist wat hij wilde en was daar duidelijk over. Het zou mij niet verbazen als een grote groep mensen snakt naar de terugkeer van dit soort politici: de versplintering voorbij.
[i] Deze geschiedenis heb ik eerder beschreven in S&D 2010 7/8, ‘Hoe de middenklasse verweesd raakte’.
- 1Deze geschiedenis heb ik eerder beschreven in S&D 2010 7/8, ‘Hoe de middenklasse verweesd raakte’.