De man die in Amsterdam is geboren en vervolgens in België, Spanje, Oostenrijk en Zweden heeft gewoond, is ten slotte oud geworden en teruggekeerd naar zijn vaderland. Bij dit laatste woord moet hij lachen, maar ik schrijf het toch op, ik ben de schrijver van dit verhaal. Ik heb hem gekend zonder het te weten. Wij zijn beiden in 1933 in de Deurloostraat geboren. Onze moeders moeten elkaar gekend hebben, ze hebben ons in bolle kinderwagens met vier kleine wielen rondgereden in het Irene-park en met elkaar gepraat, dat kan bijna niet anders. Na de kinderwagens zijn we aan de hand van onze moeders naar het park gelopen en daar hebben we zeker met elkaar in de zandbak gespeeld. Daarna hebben we nooit meer iets van elkaar vernomen. Ik wil hem voor deze gelegenheid toch een naam geven, ik noem hem Koen Tonius. Toen de oorlog nijpend werd in de Deurloostraat (kou en honger) ging mijn vader er met de buren op uit om stiekem hout te zagen in het park. Restanten van dit hout hebben jaren op zolder gelegen, plotseling onnodig door de vrede. Zelf heb ik dit altijd als ondankbaarheid tegenover de natuur beschouwd. Nu heb ik onlangs iemand gesproken die Koen Tonius ontmoet heeft in Zweden. Hij vertelde dat de man een vooraanstaand sinoloog was aan de universiteit van Malmö en overhandigde mij zijn vertaling van een gedicht van Bay Juyi (772-846).
EEN GEDICHT OP MIJN OUDE DAG VOOR MIJN FAMILIE EN VERWANTEN
Een lang leven heb ik: nu vijfenzeventig jaar
en een pensioen van nog altijd vijftigduizend.
Mijn lieve vrouw werd samen met mij oud
en veel familie woont bij mij in huis.
De pap van jonge rijst smaakt me uitstekend,
mijn jas heeft net een nieuwe warme voering
en als de regen buiten in bakken neerkomt
ben ik gelukkig bij mijn huiselijke haard.
Mijn bed is achter een licht scherm gezet,
er brandt een vuurpot voor het blauwe gordijn.
Ik hoor mijn kleinkinderen hardop lezen
en zie het knechtje bezig soep te maken.
De gedichten die men stuurde beantwoord ik
en geld voor medicijnen haal ik uit mijn zak.
Als het regelen van die ijdele zaken gedaan is
draai ik me om en slaap, mijn gezicht naar de zon.
Er staan drie prachtige zinnen in dit gedicht, maar als iemand me vraagt welke dat zijn, antwoord ik: ‘A.L.Snijders is uw meester niet, hij wil niemand beïnvloeden. Niemands meester, niemands knecht.’