De arbeidsproductiviteit is een van de belangrijkste bronnen van economische groei. Maar veel van de productiviteitsgroei in de afgelopen decennia kwam voort uit het gebruik van fossiele brandstoffen – en daarvoor betalen we nu de prijs in de vorm van een opwarmende aarde. We moeten daarom streven naar een ander soort productiviteitsgroei. Die groei kan bijvoorbeeld ontstaan door de kortetermijnoriëntatie en marktmacht van bedrijven te beperken en minder in te zetten op zzp’ers en flexwerkers.
Door: Robert Kleinknecht
Vak- en eindredacteur bij ESB en gastonderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam
Economen zijn doorgaans sceptisch over een ‘free lunch’.[1] Linksom of rechtsom moet zo’n gratis maal immers toch betaald worden. Maar op die regel zijn uitzonderingen. Groei van de productiviteit – de waarde die een persoon per gewerkt uur creëert – vormt zo’n uitzondering: in dat geval worden we rijker zonder dat we er meer voor hoeven te werken. Groei van de productiviteit kan daarmee gezien worden als de heilige graal van economen.
Een heilige graal laat zich echter niet makkelijk vinden. Dat geldt ook voor de productiviteitsgroei, die al ruim een decennium daalt in veel landen, waaronder Nederland (figuur 1).
Die stagnerende productiviteit is zorgwekkend. Gezien andere actuele uitdagingen, zoals de klimaatverandering, lijkt dit wellicht niet het meest urgente probleem op dit moment. Maar de productiviteit is een van de belangrijkste bronnen van economische groei, zeker in het licht van de vergrijzing.[2] En economische groei maakt de oplossing van andere maatschappelijke problemen eenvoudiger: in een groeiende economie kunnen conflicterende belangen makkelijker worden afgekocht.
Als de groei laag is, of wanneer niet iedereen ervan profiteert, leidt de oplossing van maatschappelijke problemen snel tot conflicten over de verdeling van de kosten. Dat zien we nu bijvoorbeeld als het gaat om de kosten van het klimaatbeleid. Een hogere groei van de productiviteit is dus ook vanuit dit oogpunt gewenst.
Niet eenvoudig
Het verhogen van de productiviteitsgroei is echter niet eenvoudig[3], te meer omdat deze groei in het verleden niet zo kosteloos was als gedacht: veel van de groei in de afgelopen decennia kwam voort uit het gebruik van fossiele brandstoffen.[4] Voor die groei betalen we nu de rekening in de vorm van een opwarmende aarde.
Hier wreekt zich dat we de productiviteit onvolledig meten: we nemen het milieu er maar beperkt in mee.[5] De groei als gevolg van de productie en het gebruik van fossiele brandstoffen zit wel in de berekening, maar het feit dat we daarmee op het milieu interen niet.
Met het klimaatprobleem hoog op de politieke agenda zullen we milieumaatregelen gaan nemen. Die maatregelen kosten geld, maar verhogen ook de welvaart in brede zin omdat de kwaliteit van het milieu verbetert.[6]
Als we welvaart volledig meten, zou je die welvaartsverhoging moeten terugzien in de productiviteit. De huidige cijfers tonen de hogere welvaart in de vorm van een betere milieukwaliteit echter niet. In tegendeel: aangezien een deel van onze huidige productiviteitsgroei nog altijd op fossiele brandstoffen leunt, zal de productiviteit volgens de huidige cijfers eerder verder dalen met de verduurzaming van de economie.
De vertekening als gevolg van het milieu is zeker niet het enige probleem dat speelt bij het meten van productiviteit.[7] Zo is het ook lastig om de verbeterde kwaliteit van goederen mee te nemen in de statistieken en stelt de opkomst van het toenemend aantal gratis verstrekte digitale diensten statistici voor uitdagingen.[8]
In het licht van de benodigde verduurzaming van onze economie is de vertekening als gevolg van het milieu echter bijzonder ongelukkig. Zolang we het milieu niet meenemen bij het meten van de productiviteit, missen we de welvaartsverhoging als gevolg van een betere milieukwaliteit en onderschatten we de productiviteitsgroei in onze duurzamer wordende economie – net zoals we de eerdere productiviteitsgroei hebben overschat omdat we de negatieve milieueffecten van het gebruik van fossiele brandstoffen niet meenamen.
We zouden het onszelf makkelijker maken door met de verduurzaming van onze economie ook onze productiviteitsmaatstaven te ‘vergroenen’. Dat voorkomt de vertekening als gevolg van milieuschade en helpt ons om onze economische ontwikkeling te begrijpen.
Groei genereren
Dat veel van de productiviteitsgroei in het verleden bij nader inzien niet kosteloos was, betekent niet dat het onmogelijk is om een echte free lunch te verkrijgen. Groei van de productiviteit ontstaat bijvoorbeeld ook als we een proces handiger organiseren. Er kán dus wel degelijk sprake zijn van een win-winsituatie. Een dergelijke groei is maatschappelijk gewenst.
Maar hoe bereiken we die gewenste groei? Voor een antwoord op deze vraag biedt bedrijfseconomisch onderzoek aanknopingspunten. Recente studies suggereren dat de waardecreatie – en daarmee de productiviteitsgroei – geremd wordt door drie factoren: een te sterke oriëntatie op de korte termijn binnen bedrijven, toenemende marktconcentratie en het hoge aandeel zelfstandigen in de economie.
Kortetermijnoriëntatie beperken
Ten eerste zijn er aanwijzingen dat een te sterke oriëntatie in bedrijven op de korte termijn de groei van de productiviteit remt. Zo blijken Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven minder te investeren dan op basis van hun bedrijfswaarde verwacht mag worden, en hebben ze bij hun investeringen bovendien veelal een kortere tijdshorizon dan optimaal zou zijn.[9] Dat investeringsgedrag komt voort uit een te sterke focus op de korte termijn.
Die kortetermijnfocus lijkt gerelateerd te zijn aan de druk die managers vanuit de financiële markten ervaren om goede kwartaalresultaten te leveren.[10] Bedrijven geven de voorkeur aan de inkoop van eigen aandelen om de beurswaarde te stutten in plaats van te investeren in het toekomstige groeivermogen.[11] Zo zijn de investeringen van bedrijven in fundamenteel onderzoek de laatste decennia gedaald.[12]
De lagere en minder productieve investeringen van bedrijven lijken we ook terug te zien op het niveau van de gehele economie: terwijl de uitkeringen aan aandeelhouders zijn toegenomen, zijn de investeringen de afgelopen decennia afgenomen.[13] Die afname wordt veroorzaakt door lagere rendementen op (niet-financiële) investeringen[14], wat het gevolg kan zijn van een toegenomen oriëntatie op de korte termijn.[15]
Zo lijkt de toegenomen oriëntatie van bedrijven op aandeelhouders in de afgelopen decennia de groei van de productiviteit af te remmen.[16] Hoewel de recente literatuur focust op de Verenigde Staten, is ook in Nederland de oriëntatie op aandeelhouders de afgelopen decennia toegenomen.[17] Ook hier bestaat dus het risico dat managers te veel focussen op de korte termijn[18], met schadelijke gevolgen voor de investeringen en de productiviteitsgroei.
Dit alles suggereert dat de productiviteitsgroei bevorderd kan worden door ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven zich voldoende richten op de lange termijn. Een versterking van het Rijnlandse model – het bestuursmodel dat we van oudsher in Nederland kennen en waarin de belangen van alle belanghebbenden worden meegewogen in plaats van uitsluitend die van aandeelhouders – ligt hierbij voor de hand. De meest recente code voor goed ondernemingsbestuur, de Corporate Governance Code, zet een eerste stap in die richting.[19] Versterking van de medezeggenschap, bijvoorbeeld door grote bedrijven te verplichten om een derde tot de helft van de commissarissen te laten kiezen door werknemers, zou een volgende stap kunnen zijn om de managers weer meer op de lange termijn te laten focussen.[20]
Verder zou nagedacht kunnen worden over manieren om de mondiale kapitaalstromen opnieuw te reguleren – zoals deze stromen tot begin jaren zeventig werden gereguleerd via het systeem van Bretton Woods.[21] Zo zou een belasting op financiële transacties, zoals al eens voorgesteld door de Europese Commissie, kunnen helpen om de dynamiek van kapitaalstromen te temperen en zo de kortetermijnoriëntatie binnen bedrijven te beperken.
Marktmacht aanpakken
Ten tweede zijn er aanwijzingen dat de groei van de productiviteit geremd wordt doordat de grootste bedrijven steeds meer marktmacht verkrijgen.[22] Met deze toegenomen marktmacht zijn de investeringen de laatste decennia gedaald,[23] wat de productiviteitsgroei schaadt.
De toegenomen marktmacht van grote bedrijven is mogelijk het gevolg van het toegenomen belang van informatietechnologie in de economie.[24] Veel IT-toepassingen vergen flinke investeringen, maar het resultaat ervan – het zogenaamde immateriële kapitaal – kan vervolgens vrijwel kosteloos worden toegepast.
De software die Tesla gebruikt voor haar zelfrijdende auto’s is een voorbeeld van zulk immaterieel kapitaal: de ontwikkelkosten zijn torenhoog, maar zo’n automatische piloot kan vervolgens tegen zeer lage kosten in elke auto worden ingebouwd. Als zo’n systeem eenmaal werkt, is dat fantastisch voor het bedrijf: klanten betalen graag extra voor een zelfrijdende auto, terwijl Tesla zelf nauwelijks nieuwe kosten maakt bij het inbouwen van het systeem in elke nieuwe auto.
De combinatie van hoge kosten voor de initiële ontwikkeling van immaterieel kapitaal en lage nieuwe kosten bij elke toepassing, leidt echter makkelijk tot marktmacht.[25] Zo heeft Tesla met de automatische piloot een flink voordeel op concurrenten. Het risico is dat dit ‘supersterbedrijf’ de rest wegconcurreert én dat het voor bedrijven die ook werken aan een zelfrijdende auto moeilijker wordt om zich in te vechten op de markt.[26] Tesla zal haar al werkende systeem immers altijd tegen lagere prijzen in de markt kunnen zetten dan bedrijven die nog werken aan de ontwikkeling van een automatische piloot.
Voor de maatschappij kan deze marktmacht ongunstig zijn. Het zou immers best kunnen dat een ander bedrijf op sommige terreinen beter zou opereren dan Tesla, bijvoorbeeld wat betreft de snelle uitrol van nieuwe automodellen of het maken van kwalitatief betere auto’s. Concurrentie op zo’n ander vlak zou voor Tesla een ‘warning call’ kunnen zijn om zich daarop ook verder te ontwikkelen. Die potentiële groei van de productiviteit gaat nu echter verloren.
Zo zou de toegenomen hoeveelheid immaterieel kapitaal door IT kunnen verklaren waarom in veel landen – waaronder Nederland – de groei van de productiviteit vertraagt en tegelijkertijd de marktmacht van gevestigde bedrijven toeneemt en er minder nieuwe bedrijven weten door te groeien.[27]
Om de productiviteit te verhogen zullen we moeten nadenken over manieren om de marktmacht te beperken en ondanks het toegenomen belang van immaterieel kapitaal meer concurrentie mogelijk te maken. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan een strenger mededingingsbeleid. Hier zet de Europese Commissie met haar boetes aan verschillende Amerikaanse techbedrijven al wat voorzichtige eerste stappen. Verder zou een betere vormgeving van de eigendomsrechten over data kunnen bijdragen aan groei van de productiviteit.[28]
Improductieve zelfstandigen
Naast de kortetermijnoriëntatie en marktmacht in het bedrijfsleven kent Nederland, tot slot, nog een specifiek fenomeen dat de groei van de productiviteit remt: we hebben een relatief groot aandeel zelfstandigen zonder personeel. Lang is gedacht dat meer ondernemers de economie dynamischer en innovatiever zou maken. De productiviteitscijfers laten echter een ander beeld zien (figuur 2): de arbeidsproductiviteit – de toegevoegde waarde per uur van een arbeidskracht – is in grotere bedrijven systematisch hoger dan in kleinere.[29]
Zzp’ers bungelen in deze statistiek onderaan. Sinds 2010 is hun productiviteit zelfs wat gedaald: zonder zzp’ers was onze jaarlijkse productiviteitsgroei in de periode 2010–2017 naar schatting 0,3 procentpunt hoger geweest.[30]
Naast het gegeven dat zzp’ers over het algemeen een lage productiviteit kennen, is het ook problematisch dat vele niet de ambitie hebben om door te groeien.[31] Men geeft vaak aan wel een hogere omzet te verwelkomen, maar wil doorgaans geen extra werknemers aantrekken. Dat betekent dat de lage productiviteit van zzp’ers dus meestal geen tijdelijk fenomeen is terwijl men bouwt aan een groter (en in de toekomst productiever) bedrijf, maar structureel.
Een hoger aandeel grote bedrijven in de economie lijkt dus bevorderlijk te zijn voor de nationale productiviteit, mits deze grote bedrijven voldoende concurrentie kennen uiteraard. Het is daarom wenselijk om de belastingvoordelen van zzp’ers ten opzichte van mensen in loondienst af te bouwen.[32] Wat dat betreft is het positief dat het kabinet de zelfstandigenaftrek verlaagt. Een volgende stap zou kunnen zijn om bedrijven te stimuleren om zzp’ers die ze vaker inhuren zelf in dienst te nemen.
Zzp’ers zijn overigens niet het enige productiviteitsprobleem op de arbeidsmarkt: het lijkt tijd om ook in bredere zin paal en perk te stellen aan de flexibilisering van de relatie tussen werkgevers en hun arbeidskrachten.[33]
Verduurzaming biedt kans
De bedrijfseconomische literatuur biedt een aantal aanknopingspunten om de gewenste productiviteitsverhoging te stimuleren: met beleid ten aanzien van het ondernemingsbestuur, marktmacht en zelfstandigen lijken er wat free lunches in de vorm van een hogere productiviteitsgroei genuttigd te kunnen worden.
We moeten ons tegelijkertijd niet blindstaren op de productiviteitscijfers uit het verleden: veel van die groei kende negatieve milieueffecten en was dus bij nader inzien minder ‘gratis’ dan ze leek. Het ligt voor de hand om die vertekening van de statistieken aan te pakken, gegeven de benodigde verduurzaming van de economie.
Die benodigde verduurzaming biedt tenslotte ook kansen om de productiviteit te bevorderen. Sinds de jaren tachtig is er voor groei vooral vertrouwd op de dynamiek en creativiteit in de private sector.[34] Het afgelopen decennium is er meer aandacht ontstaan voor de strategische rol die de overheid kan spelen in het stimuleren van productiviteit en innovatie.[35]
De verduurzamingsopgave lijkt zich perfect te lenen als maatschappelijke missie voor de overheid om zowel het publieke doel van verduurzaming te bereiken als de technologische ontwikkeling en innovatie aan te jagen, met als gevolg een hogere groei van de productiviteit.[36] Een maatschappelijke verduurzamingsmissie vormt zelf helaas geen free lunch, maar ze zou in de vorm van hogere productiviteitsgroei wellicht wel een gratis toetje op kunnen leveren.
Noten
- Dit stuk is deels gebaseerd op Kleinknecht, R.H. (2018). Organizational antecedents of managerial short-termism (proefschrift, te vinden op dare.uva.nl) en op: Kleinknecht, R.H. (2019). ‘Waardecreatie in bedrijven lijkt te haperen’, in: ESB, 105(4779), 510–511.
- WRR (2013). Naar een lerende economie: investeren in het verdienvermogen van Nederland, WRR-rapport, 90.
- Gordon, R. (2016). The rise and fall of American growth: The U.S. standard of living since the Civil War, Princeton: Princeton University Press.
- Hickel, J. en G. Kallis (2020). ‘Is green growth possible?’ New Political Economy, te verschijnen.
- OESO (2016). ‘Greening productivity measurement; environmentally adjusted multifactor productivity growth’, OECD Policy Perspectives, september.
- Butter, F. den (2020). ‘Boomers laten Greta veel materieel kapitaal na, ten koste van milieukapitaal’, ESB, 105(4785), 243–245.
- Verbiest, P., M. van Rossum, F. Notten en G. Eding (2019). ‘Bruto binnenlands product beschrijft slechts één aspect van welvaart’, ESB, 104(4772S), 12–17.
- Gordon, R. (2016). The rise and fall of American growth: The U.S. standard of living since the civil war, Princeton: Princeton University Press; Inklaar, R. (2019), ‘Gratis digitale diensten maken het meten van welvaart moeilijk’, ESB, 104(4772S), 33–37.
- Gutiérrez, G. en T. Philippon (2016). Investment-less growth: An empirical investigation. NBER Working Paper 22897; Souder, D., G. Reilly, P. Bromiley en S. Mitchell (2016). ‘A behavioral understanding of investment horizon and firm performance’, Organization Science, 27(5), 1202–1218.; Terry, S.J. (2015). The macro impact of short-termism, Discussion Paper 15-022, Stanford Institute for Economic Policy Research.
- Asker, J., J. Farre-Mensa en A. Ljungqvist (2015). ‘Corporate investment and stock market listing: A puzzle?’, Review of Financial Studies, 28(2), 342–390; Graham, J.R., C.R. Harvey en S. Rajgopal (2005). ‘The economic implications of corporate financial reporting’, Journal of Accounting and Economics, 40(1), 3–73.
- Lazonick, W. (2014). ‘Profits without prosperity’, Harvard Business Review, 92(9), 46–55.
- Arora, A., S. Belenzon en A. Patacconi (2018). ‘The decline of science in corporate R&D’, Strategic Management Journal, 39(1), 3–32.
- Orhangazi, Ö. (2008). ‘Financialisation and capital accumulation in the non-financial corporate sector: A theoretical and empirical investigation on the US economy: 1973–2003’, Cambridge Journal of Economics, 32(6), 863–886; Stockhammer, E. (2004). ‘Financialisation and the slowdown of accumulation’, Cambridge Journal of Economics, 28(5), 719–741.
- Kliman, A. en S.D. Williams (2015). ‘Why “financialisation” hasn’t depressed US productive investment’, Cambridge Journal of Economics, 39(1), 67–92.
- Terry S.J. (2015), The macro impact of short-termism. Discussion Paper 15-022, Stanford Institute for Economic Policy Research.
- Lazonick, W. en M. O’Sullivan (2000). ‘Maximizing shareholder value: A new ideology for corporate governance’, Economy and Society, 29(1), 13–35.
- Bezemer, J.P. (2017). Focus op aandeelhouder veelal slecht voor de financiële prestaties. ESB, 102(4751), 322–325; Jong, A. de, A. Roëll en G. Westerhuis (2017). ‘De rol van aandeelhouders in historisch perspectief’, ESB, 102(4751), 312–315.
- Boot, A. (2017). ‘Geen haast maar herbezinning in het corporategovernance-debat’, ESB, 102(4751), 316–319.
- MCCG (2016). De Nederlandse corporate governance code, Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 8 december (te vinden op mccg.nl).
- Kleinknecht, R.H. (2015). ‘Employee participation in corporate governance: Implications for company resilience’, European Journal of Industrial Relations, 21(1), 57–72.
- Rodrik, D. (2012). The globalization paradox: Why global markets, states and democracy can’t coexist, Oxford: Oxford University Press.
- Gutiérrez, G. en T. Philippon (2016). Investment-less growth: An empirical investigation, NBER Working Paper 22897.
- Gutiérrez, G., en T. Philippon (2017). Declining competition and investment in the US, NBER Working Paper 23583.
- Ridder, M. de (2019). ‘Immateriële productiefactoren kunnen groei van productiviteit afremmen’, ESB, 104(4779), 517–519.
- Ibid.
- Andrews, D., C. Criscuolo en P.N. Gal (2015). Frontier firms, technology diffusion and public policy: micro evidence from OECD countries, OECD Productivity Working Papers, 02; Andrews, D., C. Criscuolo en P.N. Gal (2016). The best versus the rest: the global productivity slowdown, divergence across firms and the role of public policy, OECD Productivity Working Papers, 05.
- Colciago, A., D. Favoino en J. de Haan (2020). ‘Omzetconcentratie gaat gepaard met een lagere arbeidsinkomensquote’, ESB; De Ridder, ‘Immateriële productiefactoren kunnen groei van productiviteit afremmen’; Meijerink, G., G.H. van Heuvelen en L. Bettendorf (2019). ‘De bedrijfsdynamiek in Nederland vertraagt’, ESB, 104(4779), 520–523.
- Schellekens, O., J.L. van Zanden, E. Croes en A. van Riel (2020). ‘Groei mogelijk door nieuwe omgang met data-economie’, ESB.
- Rossum, T. van en L. van Thiel (2019). ‘Productiviteit van bedrijven’, ESB, 104(4779), 512–513.
- Roelandt, T., M. Akkermans, M. Polder en H. van der Wiel (2019). ‘De mondiale productiviteitspuzzel voor Nederland’, ESB, 104(4778), 468–471.
- Stam, E. (2019). ‘Productiviteitsdebat moet ook gaan over de pizzabakker’, ESB, 104(4779), 533.
- Ibid.
- Kleinknecht, A.H. (2020). ‘The (negative) impact of supply-side labour market reforms on productivity: an overview of the evidence’, Cambridge Journal of Economics, 44(2), 445–464; Salverda, W. (2020), ‘De Flexwolf verslindt de Nederlandse arbeidsmarkt’, ESB, 105(4784), 178–181; WRR (2020), Het betere werk: De nieuwe maatschappelijke opdracht, WRR-rapport 102.
- Mazzucato, M. (2013). The entrepreneurial state: debunking public vs. private sector myths, New York: Public Affairs.
- Ibid.; Mazzucato, M. (2018). The value of everything: Making and taking in the global economy, Londen: Allen Lane; WRR, Naar een lerende economie.
- Mazzucato, M. (2015). The green entrepreneurial state, SPRU Working Paper 2015–18.