Er zijn weinig kamerstukken die ik in de afgelopen tijd met zoveel plezier, wellicht zelfs ontroering, teruglas als de debatten rondom de ratificatie van het VN-Gehandicaptenverdrag. Dit niet alleen vanwege de intermezzo’s. ‘Geblaf’, stond er dan, in plaats van ‘applaus’ – kennelijk vanwege de aanwezigheid van hulphonden. Het prachtige van de Kamerdebatten, en de uiteindelijke ratificatie, was de pure emancipatie van mensen met een beperking zichtbaar in iedere inbreng.
Otwin van Dijk, die op zijn eerste werkdag als Kamerlid in zijn rolstoel niet eens de deur van de vergaderzaal kon openen, pareerde tegenzet op tegenzet. Een ongekende betrokkenheid via Twitter en Facebook van mensen die voorheen alleen blind, autistisch of fobisch heetten maar zich nu voor het eerst, samen, zagen als rechthebbenden in een Coalitie voor Inclusie, deed de rest. Het kostte acht jaar, en kwam tot stand na veel traineren van VVD-zijde (inclusie betekent dat je als blinde de ober mag vragen om de kaart voor te lezen, maar moet natuurlijk geen geld kosten). Sinds april vorig jaar zijn mensen met een beperking in Nederland echter echt een stap verder. Mee in de trein, samen naar school, met een plaats in het stemhokje.
Ik haal dit voorbeeld aan, niet alleen om te laten zien wat recht kan doen, maar ook wat het internationale recht doet in Nederland, in het bijzonder voor de sociaal-democratische idealen. Net als Erik Jurgens ben ik voorstander van een rechtsstaatdebat binnen de PvdA. Daarbij is het van belang om ook juist het internationale en Europese recht de aandacht te geven die zij verdienen. Dit om drie redenen: het internationale recht is voor de Nederlandse rechtsstaat belangrijker dan waar dan ook, het is cruciaal in het verwezenlijken van sociaal-democratische idealen en het zal in de komende tijd onze hulp hard nodig hebben.
Eerst het belang van het internationale recht voor Nederland. Verdragen hebben een bijzondere positie in onze rechtsorde, vanwege het slappe karakter van de Nederlandse Grondwet (dit weer vanwege het toetsingsverbod, maar dat is een ander verhaal). Rechters mogen wetten niet toetsen aan de Grondwet, maar wel aan verdragen. Daarnaast ontbreken veel rechten in de Grondwet, of zijn zij niet precies genoeg opgesteld. Wie haatzaaierij aan banden wil leggen, privacy of geloofsuitingen wil beschermen, of op zoek is naar een eerlijk proces kan dat, in Nederland, alleen maar op basis van het internationale recht. Juist verdragen als het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens zijn inmiddels een constitutioneel vangnet, onze zekerheid tegen overheidswillekeur, ongelijke behandeling en tyrannie van de meerderheid.
Dit geldt voor ons allen, maar er is een extra reden voor sociaal-democraten om de internationale rechtsorde hoog te houden. De tijd dat de rechtsstaat vooral burgerlijke en politieke rechten beschermde is voorbij. Recente internationale verdragen kunnen helpen om idealen als gelijke behandeling en sociaal-economische rechten op het gebied van onderwijs, werk en huisvesting te verwezenlijken. Het werk van Marit Maij voor de Istanbul Conventie zal concreet verschil maken voor de ruim 200.000 slachtoffers van huiselijk geweld die Nederland jaarlijks kent. In de bed-bad-brood discussie – de lakmoestest voor medemenselijkheid in Nederland – kunnen de betrokken burgemeesters zich beroepen op het internationale recht op de regering ervan te overtuigen dat, in de woorden van Aboutaleb, ‘mensen niet onder bruggen hoeven slapen’. Deze rol van het internationale recht wordt te weinig gezien, en zou nog verder versterkt kunnen worden in de politiek van alledag.
Daar is een wezenlijke rol weggelegd voor de PvdA, ook om de VVD op dit gebied tegenwicht te bieden. Als er een herinnering beklijft van het gedoogkabinet Rutte-1, dan is dat de afkeer van internationale verdragen. Dit is een bredere, en diepere stroming binnen de VVD – Blok, Dijkhoff bepleitten regelmatig minder ruimte voor het Europees Hof. Het opheffen van de rechtstreekse werking van verdragen vormt ook onderdeel van het VVD verkiezingsprogramma. Uitvoering van dit plan zou een gat slaan in het bovengenoemde vangnet, met volle ruimte voor uitwassen van het populisme.
Voor dit alles is een rechtsstaatdebat nodig met volle aandacht voor de waarde van het internationale recht, en mensenrechten, voor thema’s als armoede, polarisatie en milieuvraagstukken. Mensenrechten nemen in het verkiezingsprogramma nog teveel, en te traditiegetrouw, de plaats in van aandachtspunten in het buitenlands beleid. Zij zijn inmiddels veel meer dan dat, en verdienen het om opgepoetst en hooggehouden te worden door de sociaal-democratie.
Daarbij is het natuurlijk, na de overwinning van het laatste VN-Verdrag, lastig vol te houden dat geen hond zich interesseert voor dat internationale recht.