Den Haag, 30 september 1976 - Joop den Uyl in de Tweede Kamer. Foto: Bert Verhoeff / Anefo, Nationaal Archief CC0.
Deze zomer is het honderd jaar geleden dat Joop den Uyl werd geboren. Reden voor om een nummer van S&D aan hem te wijden. Voor de generaties van (ver) na Den Uyl, ging Solange Ploeg op zoek naar de relevantie van Den Uyl voor politici van nu.
Twintig jaar lang was Joop den Uyl het gezicht van de PvdA. Een generatie Nederlanders is met hem opgegroeid, generaties politici zijn door hem beïnvloed. Velen zien Joop den Uyl als de derde grote leider binnen de Nederlandse sociaal-democratie, na Troelstra en Drees. Maar hoe zit het met de huidige generatie jongeren? Zijn de millennials en de aanstormende generatie Z nog bekend met ‘de doctorandus uit Buitenveldert’? En hoe kan Den Uyl onze huidige politiek leiders inspireren in een tijdperk van mediacratie, soundbites en een verharding van het debat?
Als student geschiedenis met een interesse voor de Nederlandse politieke cultuur ben ikzelf tot op zekere hoogte bekend met Joop den Uyl, vooral met zijn inzet voor de verzorgingsstaat. Ook zaten op de middelbare school enkele spotprenten in het onderwijspakket van geschiedenis: het karakteristieke gelaat van Den Uyl tegenover dat van Van Agt, getekend door Opland, staat mij nog helder voor ogen. Maar om nu te zeggen dat ik Den Uyl als politiek figuur in zijn tijd goed kan duiden of de adoratie van de generaties voor mij echt begrijp…
Wat was Den Uyl voor type politicus en waarom was hij zo iconisch? En wat kan Den Uyls politieke erfenis mijn generatie leren? Met de biografie die Anet Bleich over hem schreef in de hand, probeer ik de politieke carrière van deze politicus te doorgronden.
Geloof en twijfel
Den Uyl groeide op in een gereformeerd gezin. Al jong hield hij zich bezig met literatuur en poëzie. Hij was nieuwsgierig en kritisch: vanaf zijn twaalfde las hij elke dag de krant. Zijn onderwijzer en de dominee viel hij vaak lastig met allerlei vragen. Bleich typeert hem als een dromer, maar geen ‘dweper’. Volgens zijn moeder stond Joop den Uyl altijd aan de kant van degenen die het minder hadden en was hij al jong bezig met ideeën over de samenleving.
Daarnaast hield hij erg van debatteren. ‘Later word ik minister’, vertrouwde hij zijn jongste zusje Map toe. De kerkelijke opvoeding en scholing gaven richting aan de denkbeelden van Den Uyl in zijn jeugd. In enkele van zijn schoolopstellen toonde hij zich een fervent tegenstander van het socialisme en de parlementaire democratie. Zijn ideologische horizon verbreedde toen hij economie ging studeren aan de ‘rode’ Universiteit van Amsterdam.
Den Uyl was een nieuwsgierige student en hij stelde zich open voor nieuwe ideeën en voor de meningen van anderen. Zo raakte hij geïnteresseerd in het gedachtegoed van de theoloog Karl Barth, die een scheiding tussen geloof en politiek voorstelde. Ook werd hij lid van de studentenvereniging SSRA, waar hij lezingen over uiteenlopende onderwerpen bezocht en zelf ook veelvuldig achter het spreekgestoelte kroop. Sommige van zijn latere denkbeelden lijken in de donkere zalen van de Amsterdamse sociëteit te zijn geboren: in een lezing over Thorbecke in december 1938 sprak hij van het belang van overheidsinterventie voor maatschappelijke harmonie, een standpunt dat veelvuldig terug zou komen in zijn latere politieke carrière.
De Tweede Wereldoorlog en de bezetting van Nederland door de nazi’s betekende een belangrijk keerpunt in het denken van Den Uyl. De gespannen situatie maakte hem onderzeker over zijn toekomst en de toekomst van het land, en bracht hem aan het twijfelen over zijn geloof. Den Uyl nam stelling tegen de Duitsers en schreef hier veelvuldig over in het studentenblad Libertas ex Veritate. Hij had gehoopt en verwacht dat de kerk het voortouw zou nemen in het protest tegen de anti-joodse maatregelen, maar werd hierin teleurgesteld.
Toen zijn goede vriendin, de joodse Leonie Norden, naar Auschwitz werd gedeporteerd, stapte Den Uyl van zijn geloof. De rest van de oorlog was hij actief in de verzetsgroep aan de Plantage Muidergracht en ondersteunden hij en zijn kersverse vrouw Liesbeth Den Uyl-van Vessem het Amsterdamse verzet.
Het vergde moed om actief te worden in het verzet tegen de bezetter - maar het vergt misschien nog wel meer moed om op een kruispunt in het leven je oude overtuigingen en wereldbeeld opzij te zetten. Dit twijfelen aan vaste overtuigingen en openstaan voor nieuwe denkbeelden zou ook een grote rol spelen in zijn latere politieke stijl.
Van denker naar doener
Tijdens de oorlog werkte Den Uyl bij het linkse, illegale verzetsblad De Nieuwe Vrijheid. Na de oorlog kreeg hij een baan als redacteur economie bij Het Parool, om daarna over te stappen naar Vrij Nederland, waar hij adjunct-hoofdredacteur werd. Het tijdschrift presenteerde zich toentertijd als politiek onafhankelijk en antikapitalistisch en was tegen een partijformatie waarbij het geloof de leidraad van het beleid zou vormen. Den Uyl, die altijd enorm van discussiëren en debatteren had gehouden, voelde zich er thuis.
Op 9 februari 1946 werd de PvdA opgericht, een nieuwe, progressieve partij die voortvloeide uit de SDAP en geloofde in het personalistisch socialisme. Dit socialisme, dat werd gekleurd door verantwoordelijkheidsbesef, gemeenschapszin en gerechtigheid, sprak Den Uyl sterk aan en hij werd lid van de partij.
Onder hem bekritiseerde Vrij Nederland de rooms-rode coalitie van KVP en PvdA (1946-1958) vanuit een linkse invalshoek. Ook de latere politicus Den Uyl keerde zich tegen coalities tussen partijen die te veel van elkaar verschilden. Maar zo vlak na de oorlog had men geen behoefde aan een dergelijke polarisatie binnen de politiek. Deze periode werd vooral getekend door pacificatiepolitiek en herzuiling.
In 1949 werd Den Uyl directeur van de Wiardi Beckman Stichting. In deze hoedanigheid stond hij aan de wieg van veel belangrijke publicaties die de koers voor de partij in de daaropvolgende jaren zouden gaan bepalen. Zo beargumenteerde hij in 1951 in De weg naar vrijheid het belang van gelijke kansen, openbaarheid van de politiek tegenover het volk en het belang van onderwijs, kunst en cultuur. Ook een gelijkere vermogensverdeling en brede toegang tot het onderwijs achtte hij van groot belang.
In De weg naar vrijheid richtte hij het begrip vrijheid zo in dat traditionele denkbeelden verweven werden met nieuwe ideeën. Het was nieuw voor de sociaal-democratische partij om vrijheid centraal te stellen in plaats van sociale gerechtigheid. Voor Den Uyl hield deze vrijheid vooral in dat men de ruimte moest krijgen zichzelf te ontplooien.
In die tijd trad Den Uyl toe tot het partijbestuur van de PvdA. Zijn denkbeelden van radicale maatschappijhervorming, zoals hij ze had opgedaan in de linkse illegaliteit tijdens de oorlog, strookten niet met de meer bestuurlijke mentaliteit van de partij in de jaren vijftig. Toch ontwikkelde Den Uyl zich tot een echte partijman. Naast directeur van de WBS werd hij steeds actiever binnen de PvdA als lid van de Amsterdamse gemeenteraad (1953), voorzitter van de Amsterdamse raadsfractie (1955) en lid van de Tweede Kamer (1956).
Het meest linkse kabinet ooit
Na een periode als wethouder in Amsterdam, waar hij de grootste portefeuille ooit beheerde, maakte Den Uyl in 1965 de stap naar de landelijke politiek: hij werd minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Dit kabinet van PvdA, KVP en ARP (die laatste twee partijen zouden in 1980 opgaan in het CDA) laveerde met zijn beleid tussen de opstandige provo’s en de demonstraties tegen de oorlog in Vietnam.
Binnen de PvdA propageerde de beweging van Nieuw Links nieuwe politieke en culturele mores, waarbij gelijkheid en democratie belangrijker waren dan traditionele deugden als degelijkheid en deskundigheid. Nieuw Links vond de koers van de partij te conservatief en wilde een linkser beleid. Tegen deze achtergrond werd Den Uyl in 1966 lijstaanvoerder van de PvdA. In 1970 schreef hij het invloedrijke essay De smalle marge van de democratische politiek waarin hij een eigentijdse sociaal-democratische ideologie ontvouwde. Een democratie waarin de burger werd betrokken was belangrijk, maar men diende zich hierbij wel aan de eisen van de parlementaire vertegenwoordiging te houden. Hierdoor was de ‘marge’ voor verandering smal en moest men accepteren dat vernieuwing tijd zou kosten. Een slimme zet: zijn woorden spraken zowel de traditionele achterban als de jonge vernieuwers binnen de PvdA aan. Bleich stelt dat Den Uyls nieuwsgierigheid en voorliefde voor discussie hem de bruggenbouwer maakten tussen oud en nieuw binnen de partij.
In 1973 was het eindelijk zover: het kabinet-Den Uyl zag het levenslicht. Hierin werkten de progressieve, linkse partijen PvdA, D’66 (opgericht in 1966) en PPR (later opgegaan in GroenLinks) samen met de christelijke partijen KVP en ARP. Ondanks dat de meerderheid van de fracties instemde met deelname aan dit kabinet was er geen regeerakkoord, maar vormden de partijprogramma’s en afspraken tussen de ministers de basis voor de samenwerking. Over het algemeen wordt dit als het meest progressieve Nederlandse kabinet ooit beschouwd. Het werd ook wel het ‘rode kabinet met de witte rand’ genoemd, waarbij rood slaat op de progressieve en wit op de christelijke partijen. Het kenmerkte zich door een grote mate van openheid, lossere omgangsvormen en de intentie om onderlinge onenigheid op te lossen door te discussiëren tot midden in de nacht. Het bereiken van een compromis was belangrijker voor Den Uyl dan zijn nachtrust. Zijn liefde voor debatteren maakte dat hij zelden uitgeput was volgens politieke opponenten als Dries van Agt. Den Uyls tactiek was eerder om zijn ministers murw te praten dan met om zijn vuist op tafel te slaan.
Voor de PvdA zorgde de samenwerking met de christelijke partijen voor veel frictie, wat het uiterste vergde van Den Uyls poldermentaliteit. Het kabinet kreeg veel uitdagende kwesties voor de kiezen waar we in de huidige tijd de sporen nog van kunnen zien, zo werd de bede in de troonrede afgeschaft en het minimumjeugdloon ingesteld.
Den Uyl wilde de politiek dichter bij de mensen brengen door openheid en niet-autoritaire omgangsvormen te stimuleren. Hij wilde de politiek begrijpelijk en daarmee relevant maken voor iedereen. Ook had het kabinet ambitieuze plannen in het kader van maatschappijhervorming, bijvoorbeeld ongelijkheid verminderen door middel van een nivellerende inkomenspolitiek. Maar al snel rammelde de economische crisis aan de poorten van Nederland en werd het voor het kabinet steeds lastiger de gemaakte plannen te realiseren.
Crisissituaties: ‘Joop, die heeft altijd een plan’
In 1973 brak de oliecrisis uit, wat zorgde voor een sterke daling in de economische groei van Nederland. In die tijd introduceerde het kabinet-Den Uyl de autoloze zondag. De radiotoespraak die Den Uyl hierover gaf, waarin hij opriep tot saamhorigheid en zuinigheid, was in 2015 kanshebber om door het VPRO-radioprogramma OVT te worden verkozen tot de beste speech in de Nederlandse geschiedenis.
Maar de oliecrisis was niet het enige hete vuur waar het kabinet voor kwam te staan: zo kreeg het te maken met Suriname dat onafhankelijk wilde worden, de Molukse acties, de Lockheedaffaire en de controverse rondom de abortuskliniek Bloemenhove. Onder andere dat laatste zorgde voor een verslechtering van de relatie tussen de socialisten en confessionelen binnen het kabinet - vooral tussen Den Uyl en Van Agt, die toentertijd minister van Justitie was.
Zowel PvdA’er Bart Tromp als Henk Eijsink, die onder Den Uyls leiding bij de Wiardi Beckman Stichting had gewerkt, benadrukt dat Den Uyl op zijn best functioneerde in crisissituaties. Tromp wijt dit aan het feit dat Den Uyl vooral een politicus van de directe praktijk was. Volgens Eijsink had hij altijd wel een plan voor een grootscheepse reddingsoperatie.
Een erg emotionele periode voor Den Uyl waren de Molukse acties en dan vooral de treinkaping bij De Punt in 1977. Dat er uiteindelijk alsnog werd overgegaan tot gewelddadig ingrijpen, ervoer de overtuigd pacifist Den Uyl als een grote nederlaag voor de democratie. Hij was voorstander van bemiddeling. Bleich stelt dat een dergelijke erkenning van een minister-president, dat zijn eigen optreden ook een nederlaag kan zijn, uitzonderlijk is voor een regering, maar kenmerkend voor het karakter van Den Uyl. De verhouding met Van Agt, die de leiding had over het crisiscentrum en vond dat er hard moest worden opgetreden, daalde tot onder het nulpunt. Van Agt vond Den Uyl te emotioneel en drammerig, wat hem lastig maakte om mee te werken.
Na het premierschap
Begin 1977 was het kabinet al in crisis geraakt over de grondpolitiek: de speculatie en handel met de prijzen van grond, waar de PvdA sterk op tegen was. Op 22 maart dat jaar viel het kabinet. Ondanks dat de verkiezingscampagne in 1977 werd onderbroken door de gijzelingen bij De Punt en Bovensmilde, behaalde de PvdA een historische verkiezingszege met 53 zetels. Maar de spanning tussen de partij en het nieuw gevormde CDA (in die tijd nog een lijstverbinding tussen KVP, CHU en ARP) was om te snijden en maakte de kabinetsformatie lastig. Daarnaast heerste er ook binnen het partijbestuur van de PvdA veel onenigheid over de juiste strategie: de ene flank wilde alleen regeren met een meerderheid in het kabinet, de andere wilde, volgens partijgenoot Ed van Thijn, ‘volgens een soort voetbalreglement alles tot op de komma vastleggen’. En Den Uyl? Die vond het vooral lastig om constant rekening te houden met de gevoelens van zijn collega’s: politiek was voor hem politiek, daar was wel plaats voor passie en gedrevenheid, maar niet voor gevoelens als gekwetstheid, ijdelheid en antipathie.
Na een lastige periode van zeven maanden onderhandelen, kwam uiteindelijk het kabinet-Van Agt I tot stand. Den Uyl keerde terug naar de oppositiebanken, iets wat zelden voorkomt bij oud-premiers. Als oppositieleider kreeg Den Uyl veel kritiek: men vond hem te schreeuwerig. Van Thijn noemde hem dan ook een ‘wandelende paradox’: aan de ene kant een gematigd politicus, aan de andere kant een straatvechter in interruptiedebatten.
Toch werd Den Uyl binnen het kabinet-Van Agt II (september 1981 - mei 1982) vicepremier en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hoewel hij zich vol overgave stortte op zijn plannen omtrent de werkgelegenheid, was het lastig voor de oud-premier om de leiding uit handen te geven. Toen er na acht maanden een einde kwam aan het kabinet begon hij langzamerhand te overwegen of het tijd werd om de politieke arena achter zich te laten. In 1986 trad Wim Kok aan als fractievoorzitter.
Den Uyls blijvende invloed
Den Uyl als politiek figuur vormde een breuk met de politici voor hem: hij gedroeg zich niet als regent, maar stond open voor de visies van anderen en was altijd bereid zijn mening bij te stellen - mits goed beargumenteerd. Door zijn werkstijl van discussiëren en debatteren wist hij zowel de traditionele als de radicalere, jongere aanhang binnen zijn fractie te verenigen. Den Uyl vond dat gezag niet meer vanzelfsprekend moest worden geaccepteerd, maar beargumenteerd moest worden in alle openheid. Zijn invloed op de politieke cultuur is te voelen tot op de dag van vandaag.
In 2016 schreef historicus Henk te Velde in S&D dat er zoveel meer is dan het verleden en grote mannen als Den Uyl: juist nu liggen er kansen. De ‘grote mannen’ (m/v) in de huidige politiek dienen de bereidheid te tonen om in alle openheid hun argumentatie te bespreken, zowel met hun tegenstanders in de politieke arena als met de rest van het land. Hierbij zijn ontvankelijkheid voor kritiek en nieuwsgierigheid naar waar de mening van de ander vandaan komt van groot belang.
Wat mij betreft zou de huidige politiek zich door deze erfenis van Den Uyl moeten laten inspireren; vooral door zijn nieuwsgierigheid, die Bleich poëtisch Den Uyls ‘koestering van de intellectuele twijfel’ noemt. Natuurlijk: twijfel wordt geassocieerd met onzekerheid, met besluiteloosheid. Maar het geeft de geest ook ruimte zich te openen voor nieuwe ideeën, voor het bevragen van de huidige koers en het bekijken van de zaken vanuit een ander perspectief. Het toevoegen van een dergelijke nuance zou juist in deze tijd van schreeuwerige polarisatie voor oplossingen kunnen zorgen.
Bronnen
- Aerts, R., Rooy, P. de, Liagre Böhl, H. de & Velde, H. te, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland (1780-2012), Boom, Amsterdam 2013.
- Bleich, A.N., Joop den Uyl 1919-1987 - Dromer en doordouwer, Balans, Amsterdam 2008.
- Bootsma, P. & Breedveld, W., De verbeelding aan de macht. Het cabinet-Den Uyl 1973- 1977, Sdu Uitgevers, Den Haag 1999.
- Broek, I. van den, Heimwee naar de politiek. De herinnering aan het kabinet-Den Uyl, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2002.
- Casteleijn, L. et al., Tekens in de tijd. 65 jaar Joop den Uyl, Arbeiderspers, Amsterdam 1984.
- Jansen van Galen, J. & Vuijsje, B., Joop den Uyl. Politiek als hartstocht. Een portret in twintig interviews, Weesp, Van Holkema & Warendorf, Weesp 1985.
- Merriënboer, J. van, Boomsma, P. & Griensven, P. van, Van Agt - Tour de force, Boom, Amsterdam 2008.
- Velde, H. te, ‘Er is zoveel meer dan het verleden’, in: S&D 2016/1, Van Gennep, Amsterdam 2016.