Het klimaatakkoord is historisch, zeker. Taboedoorbrekend, dat ook. Maar helaas ook erg vrijblijvend. Het staat landen vrij om zelf de ambitieuze doelen vorm te geven. Voor Nederland is ‘meer’ het toverwoord: méér doen om de eigen uitstoot te verminderen en méér ondersteuning aan ontwikkelingslanden geven. Alleen zo zal Parijs een keerpunt blijken te zijn.
Op 12 december, rond de klok van zeven uur ’s avonds, hamerde Laurent Fabius, de Franse minister van Buitenlandse Zaken en President van de 21ste vergadering van de partijen (COP21), het Akkoord van Parijs over klimaatverandering af. Tranen bij Christiana Figueres, hoofd van het VN-klimaat-secretariaat, felicitaties van Ban-Ki Moon en François Hollande, een brede lach bij Al Gore en Segolène Royal. Op de afhamering volgde nog een protestreactie van Nicaragua en wat voorzichtige woorden van John Kerry namens de VS, maar vooral urenlang vele steunbetuigingen voor het akkoord van de 195 aanwezige landen.
Het was een kippenvelmoment voor degenen die de klimaatonderhandelingen volgen. Sinds halverwege het vorige decennium de discussies over een opvolger van het matig effectieve Kyoto-protocol waren begonnen, hebben we dramatische scènes in Bali gezien, mislukking in Kopenhagen, hoopgevende tekenen in de aanloop naar ‘Parijs’, gevolgd door moeizame stappen voorwaarts in een steeds langer wordende onderhandelingstekst, waardoor het tot op het laatst spannend bleef of er een akkoord zou komen. Op de achtergrond steeg de wereldgemiddelde temperatuur naar één graad boven pre-industriële tijden, gingen de kosten van duurzame energietechnologieën omlaag, ging de olieprijs op en neer, en groeiden de economie én de CO₂-emissies van China spectaculair, terwijl de broeikasgasemissies van de EU daalden dankzij energie- en klimaatbeleid en vooral veel economische malaise.
Dit artikel verkent welke oproep er in de uitkomsten van de COP21 besloten ligt voor het Nederlands klimaatbeleid, en specifiek voor de sociaal-democratie in deze en eventuele komende regeringen.