Europa en Nederland staan voor de enorme uitdaging om onze onlinewereld, net als onze fysieke planeet, leefbaar en duurzaam te houden. Steeds vaker botst de dwingende commerciële architectuur van Amerikaanse technologiebedrijven met Europese publieke waarden. Daar tegenwicht aan bieden is lastig, maar gebeurt met steeds meer kracht.
2018 was het jaar waarin het techno-optimisme van de afgelopen decennia is omgeslagen in een ‘techlash’.1 Het internet heeft veel gebracht, maar we zijn intussen ver verwijderd van de utopie die sinds de jaren negentig menigeen in haar ban hield. De nieuwe, wereldwijde ruimte van verbinding en contact zou de macht bij individuele burgers leggen en zou bestuurd worden door bedrijven met goede bedoelingen. Europa ging blindelings mee in de belofte van een ‘open and connected world’ waarvoor vrijwel uitsluitend Amerikaanse technologiebedrijven de blauwdruk leverden. Die onlinewereld werd ontworpen vanuit libertaire principes en vanuit een rotsvast geloof in de markt, die als vanzelfsprekend ook publieke belangen zou behartigen.
De afgelopen twee jaar zijn we echter geconfronteerd met het ene probleem na het andere. Vooral sinds november 2016 ontdekten we de wijdverspreide aanwezigheid van desinformatie en nepnieuws op internet; we zagen hoe hate speech het publieke debat kon vergiftigen en hoe obscure internetgebruikers en -trollen democratische verkiezingen konden manipuleren door de polarisatie aan te wakkeren.
We waren ontzet door het nieuws dat Facebook meer dan 50 miljoen gebruikersprofielen naar het databedrijf Cambridge Analytica had ‘gelekt’. De stroom van privacyschendingen en datalekken hield niet op. Techbedrijven werden beschuldigd van belastingontduiking – al dan niet op creatieve manieren – en Eurocommissaris Mededinging Margrethe Vestager legde twee forse boetes op aan Google. Bedrijven die jarenlang slogans voerden als ‘move fast and break things’ en ‘do no evil’, moesten in 2018 voor parlementaire commissies verschijnen om toe te geven dat ze de samenleving juist konden beschadigen. Ze beloofden beterschap, in alle landen, in alle toonaarden.
Het vertrouwen dat techbedrijven de verschillende problemen zelf kunnen of willen oplossen, is inmiddels weg. En bij menigeen is ook het geduld op. Maar tegelijk lijken de macht en invloed van die bedrijven alleen meer toe te nemen en dat roept prangende dilemma’s en vragen op. Kan Europa publieke waarden verankeren in een onlinewereld zonder macht te hebben over de architectuur ervan? Welke rol is er weggelegd voor de Nederlandse overheid, zowel op nationaal als op lokaal niveau? Hoe kunnen onafhankelijke instituties, non-profits en burgers zelf tegenmacht organiseren? En wat kan de politiek doen?
Geopolitieke machtsstrijd
De afgelopen decennia is internet ‘geplatformiseerd’ en daarmee geprivatiseerd. Wereldwijd zijn praktisch alle onlinediensten georganiseerd via een infrastructuur die beheerst wordt door twee platform-ecosystemen: het Amerikaanse en het Chinese. In het Chinese ecosysteem controleert de staat de corporate giants, aangevoerd door Baidu, Alibaba en Tencent (BAT).2 Laatstgenoemde twee hebben zich ontwikkeld tot poortwachters van de Chinese samenleving, waar ze macht hebben over allerlei soorten dienstverlening, van sociale media en betalingsverkeer tot online-winkelsystemen en internetapotheken. Hun bedrijfsbelangen zijn echter ondergeschikt aan het soevereiniteitsdenken van de Chinese overheid, die toegang heeft tot alle verzamelde data en die de regels voor algoritmische censuur bepaalt. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het Sesame kredietpuntensysteem, waarbij het gedrag van Chinese burgers getraceerd wordt door koppeling van databestanden. Drie keer door rood rijden zou je schoolkeuze weleens kunnen belemmeren. Tegelijk investeert de Chinese overheid volop in internettechnologie en exporteert die op grote schaal naar andere delen van de wereld.
Het Amerikaanse ecosysteem wordt gedomineerd door Alphabet-Google (G), Amazon (Am), Facebook (F), Apple (Ap) en Microsoft (M), ook wel bekend onder het acroniem GAFAM. In de Verenigde Staten ondervinden deze bedrijven nauwelijks hinder van overheidsregulering, en na het routinevinkje van gebruikers worden data het verhandelbare eigendom van deze bedrijven. In het geopolitieke plaatje lijken de twee ecosystemen elkaars ideologische tegenpolen, maar misschien zijn de overeenkomsten wel groter dan de verschillen. Ze leunen allebei sterk op dezelfde ingrediënten (data, algoritmes, gebruikers en aandacht) en ze hanteren dezelfde mechanismen, zoals personalisering, ranking en micro-targeting. Op het wereldtoneel raken de twee rivaliserende ecosystemen steeds meer met elkaar vervlochten: zo is Google driftig bezig zijn zoekmachine aan te passen aan de eisen van het Chinese regime, en heeft Tencent aandelen in Uber (en andersom).
Ingeklemd tussen deze twee systemen bevindt zich het Europese continent, dat zelf weinig digitale technologiereuzen heeft.3 Het Zweedse Spotify is het Europese bedrijf dat nog het meest waardevolle platform exploiteert en het enige dat in de top-50 van meest waardevolle platforms ter wereld staat. Wat u wellicht niet weet is dat momenteel 20% van de Spotify-aandelen in handen is van het Chinese Tencent. Verder is Europa voor zijn onlineverkeer en -dienstverlening vrijwel geheel afhankelijk geworden van Amerikaanse techbedrijven. Na de hoge boetes die Google van de EU kreeg opgelegd, hoorden we veel gesputter over vermeende Europese jaloezie, vooral van politici en CEO’s uit Amerika.4
Volgens mij wezen die boetes niet zozeer op jaloezie, maar eerder op een geopolitieke clash tussen de ideologie van het Europese Rijnlandmodel en het Amerikaanse marktkapitalisme.5 In de EU hebben burgers controle over toegang tot hun data, en niet bedrijven. Veel EU-landen hebben meer aandacht voor civil society, voor onafhankelijke instituties en voor het belang van publieke diensten en sectoren. Er is hier in Europa dan ook steeds meer weerstand tegen de manier waarop Amerikaanse technologiebedrijven op Europese markten opereren.
Het Amerikaanse ecosysteem: infrastructuur en sectoren
Dat betekent dat Europa een serieus probleem heeft: Europese landen zijn bijna volkomen afhankelijk geworden van het Amerikaanse ecosysteem, vooral van de Big Five die samen de essentiële infrastructuur voor internet hebben ontwikkeld. Die infrastructuur bestaat onder andere uit sociale netwerken (F en G), zoekmachines (G, M) audiovisuele platforms (G, Am, Ap), online-advertentiesystemen (G, F), betaalsystemen (G, Am), cloud computing en analytics (Am, G, M), app stores (Ap, G), online-winkelnetwerken (Am), geolocatiediensten (G, M), etc. Elk van de vijf bedrijven vormt weer een ecosysteem (of ‘silo’) waarbinnen men gebruikers probeert te binden aan de ‘eigen’ platforms. Op sommige gebieden werken de vijf nauw samen, op andere punten zijn ze verwikkeld in stevige competitie.
Die infrastructurele platforms zijn niet neutraal of agnostisch: specifieke waarden zijn in hun technologie ingebouwd. Achteraf weten we bijvoorbeeld dat het delen van data met derden door Facebook geen ‘foutje’ was maar wijdverbreide commerciële praktijk. Dat databedrijven als Acxiom en Cambridge Analytica toegang kregen tot gebruikersprofielen van Facebook was onderdeel van hun verdienmodel. Er woedt een stevig debat – ook in de VS – of de techreuzen te groot zijn en dus opgebroken moeten worden. Ook is er discussie of sommige van deze diensten niet aangemerkt moeten worden als nutsvoorzieningen. Over het eerste heeft Europa formeel niet veel te zeggen, de tweede discussie is wel relevant. Ik kom daar nog op terug.
Platformisering beperkt zich niet alleen tot de infrastructuur van internettechnologie, maar verspreidt zich als een olievlek naar alle sectoren van de samenleving. Samen met twee collega’s heb ik vier sectoren onderzocht: twee private (nieuws en transport) en twee publieke (gezondheid en onderwijs), maar natuurlijk zijn er nog veel meer sectoren waar de invloed substantieel is.6
Een bedrijf als Google bijvoorbeeld, beheert niet alleen datastromen afkomstig van infrastructurele platforms, zoals geolocatie-tracking en zoekmachines. Moederbedrijf Alphabet is in veel meer sectoren actief. In de transportsector is zij aandeelhouder van Uber en tegelijk eigenaar van navigatie-app Waze, terwijl ‘Google Maps’ in vele taxi-systemen standaard is ingebouwd. Alphabet is tevens eigenaar van Deepmind – een bedrijf dat kunstmatige intelligentie en data-analysesystemen ontwikkelt, vooral voor de gezondheidssector. In de sector onderwijs is Alphabet dominant aanwezig, bijvoorbeeld met een tiental apps (Google Apps for Education) die zijn ingebouwd in de eigen Chromebook-laptops. In de nieuwssector exploiteert het bedrijf Google News, een aggregator van krantenberichten, en beheert tegelijk het grootste online-advertentiesysteem. Wie eenmaal toegang heeft tot grote datastromen kan ze vervolgens combineren, bijvoorbeeld door gezondheidsgegevens te koppelen aan onderwijsgegevens en betalingsgegevens aan zoekresultaten.
Elk van de vijf grote bedrijven bouwt zo verder aan de eigen silo, en samen hebben ze wereldwijd controle over de platformmechanismen die datastromen en algoritmes aansturen. De commerciële logica waarop die mechanismen leunen, is doorgedrongen tot in de diepste vezels van ons dagelijks leven, waar nieuwsstromen, advertenties, propaganda en kattenvideo’s dag en nacht door elkaar malen. Dezelfde algoritmes die het informele sociale verkeer sturen, dirigeren ook democratische processen. Dezelfde marktlogica van likes, followers en filter bubbles dringt zich ook op aan publieke sectoren.
Neem bijvoorbeeld het primair onderwijs in de Verenigde Staten, waar scholen steeds vaker platforms en apps gebruiken om leerprestaties van kinderen bij te houden en hun gedrag te analyseren. Zo heeft Amazon recentelijk miljarden geïnvesteerd in de ontwikkeling van datagedreven en algoritme-gestuurd basisonderwijs waar het ‘kind’ de ‘klant’ is. Ook Facebook besteedt honderden miljoenen dollars aan het ontwikkelen van Summit-scholen, waarmee zij het probleem van ‘inefficiënte’ en kostbare (lees: ondergefinancierde) publieke scholen in de VS wil aanpakken.
De ‘overname’ van het klaslokaal door Google, zoals treffend beschreven in een onderzoek van de New York Times, heeft in Europa nog weinig aandacht gekregen.7 Ingebouwd in goedkope Chromebooks zit een serie apps waardoor leermiddelen en leerprestaties gekoppeld worden aan administratieve systemen. In combinatie met analytics, zoekresultaten en sociale gedragsdata (hoe snel vindt een kind de oplossing?) krijgt het platformbedrijf de beschikking over een schat aan informatie waarmee het de eigen AI-gedreven8 software kan voeden.
Natuurlijk biedt zo’n datagedreven systeem docenten en scholen een krachtig instrumentarium voor gepersonaliseerd onderwijs, maar de vraag is wat de kosten en baten op korte termijn zijn, bijvoorbeeld op het gebied van privacy, alsook op langere termijn voor de samenleving als geheel. Hoe kunnen docenten toezien op leerprocessen als algoritmes en data bedrijfseigendom zijn geworden? Zal ook het publieke onderwijs in Nederland meer en meer worden geplatformiseerd en daarmee geprivatiseerd?
Publieke waarden
De commerciële architectuur van het Amerikaanse ecosysteem botst de laatste jaren steeds vaker met bepaalde publieke waarden, die in de Nederlandse samenleving en ook in veel andere Europese landen sterker aanwezig zijn. Door die botsingen is de fundamentele vraag naar wie eigenlijk verantwoordelijk is voor het verankeren van publieke waarden in de platformsamenleving urgent geworden.
Om die vraag te beantwoorden, moeten we eerst vaststellen welke publieke waarden feitelijk in het geding zijn. In ieder geval betreft het de directe belangen van burgers die zich op internet bewegen, zoals privacy, veiligheid, nauwkeurigheid en transparantie. In tegenstelling tot China en Amerika ligt in Europa de controle over data in principe bij burgers en niet bij de staat, zoals in China, of bij bedrijven, zoals in de Verenigde Staten.
Privacy heeft in veel Europese landen een heel andere culturele én juridische betekenis dan in andere delen van de wereld. Na vier jaar stevige onderhandeling met allerlei groeperingen en politieke partijen is die betekenis vastgelegd in Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Ook op het gebied van algoritmische transparantie en nauwkeurigheid van apps heeft de Europese Unie voorzichtige stappen ondernomen om deze publieke waarden te vertalen naar Europees beleid.
Maar er staan nog veel meer waarden op het spel – waarden die verder gaan dan het belang van individuele consumenten en die de samenleving als geheel betreffen. Het gaat over niet minder dan democratische controle: burgers willen graag weten wie een boodschap heeft gestuurd en of ze die afzender kunnen vertrouwen. Het gaat ook over gelijkheid (is er sprake van een eerlijk speelveld?) en non-discriminatie (heeft iedereen gelijke toegang?). En over verantwoording: zijn algoritmische beslissingen navolgbaar en aanvechtbaar? Onafhankelijkheid is een andere belangrijke waarde; bijvoorbeeld, hoe onafhankelijk is nieuws als de selectie en distributie ervan automatisch gekoppeld wordt aan advertenties en gebruikersprofielen?
Juist omdat techbedrijven niet alleen de infrastructuur beheersen maar ook macht hebben over datastromen uit verschillende sectoren, is het belangrijk te weten of, en zo ja hoe, datastromen aan elkaar gekoppeld worden. Tot 2016 was er opvallend weinig animo van techbedrijven om verantwoordelijkheid te nemen voor het verankeren van publieke waarden; zulke ingrepen zouden immers veel geld kosten en hun lucratieve verdienmodellen ondermijnen. Na een groeiende stroom van kritiek heeft Facebook afgelopen jaar duizenden ‘editors’ ingehuurd, niet alleen om desinformatie en hate speech te herkennen en te blokkeren, maar ook om algoritmes te trainen die dat kunnen.
Gelukkig is er de laatste twee jaar steeds meer aandacht gekomen voor publieke waarden. Hoe ingewikkeld en vol tegenstrijdige belangen de platformsamenleving is, zien we in de talloze onderhandelingen daarover. Privacy en veiligheid zijn niet altijd te verenigen met transparantie – denk bijvoorbeeld aan de weigering van Airbnb om de gemeente Amsterdam inzage te geven in hun databestanden zodat de gemeente kan controleren of Airbnb-verhuurders zich aan de dertig-dagenregel houden. De nauwkeurigheid van gezondheidsapps is moeilijk te ijken als een fabrikant zich beroept op ‘privacy’ om onafhankelijk toezicht te weigeren. En de spanning tussen vrijheid van meningsuiting en het garanderen van zorgvuldige berichtgeving ligt aan de basis van de discussie over nepnieuws. Om democratische controle mogelijk te maken zou Facebook ten minste inzicht kunnen geven in de algoritmes waarmee het hun berichten filtert, maar hierbij beroept het bedrijf zich op bedrijfsgeheim.
Kortom, er is vaak sprake van onderhandeling over botsende waarden op allerlei niveaus. En die dynamiek leidt tot het tweede gedeelte van mijn vraag: wie is eigenlijk verantwoordelijk voor het verankeren van publieke waarden in de platformsamenleving?
Verantwoordelijkheid voor de platformsamenleving
Het korte Europese antwoord op die vraag is: we zijn allemaal samen verantwoordelijk – bedrijven, overheid én civil society. In het Amerikaanse ecosysteem zijn die laatste twee actoren echter nagenoeg afwezig, terwijl er in het Rijnlandse model idealiter sprake is van een balans tussen die drie. Zo’n balans is in de huidige onlinewereld ver te zoeken. Wel zien we dat in er de afgelopen jaren op veel niveaus – van de EU en de nationale overheden tot gemeenten, scholen en burgers – stevig gediscussieerd is over publieke waarden.
Met de invoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de miljardenboetes voor Google van EU-Mededinging heeft Europa de waarden ‘privacy’ en ‘gelijk speelveld’ prominent op de kaart gezet, terwijl er nieuwe stappen zijn aangekondigd. En begin dit jaar heeft een High-Level Group van de EU in reactie op de discussie over desinformatie een rapport gepubliceerd waarin de verantwoordelijkheid expliciet wordt neergelegd bij alle stakeholders, inclusief Facebook, Twitter en Google.9 Die moeten nu elke maand voortgangsrapporten leveren over hun strijd tegen nepnieuws.
De vraag is echter of zelfregulering werkt en of de EU genoeg doet om de genoemde waarden rond privacy, nauwkeurigheid en transparantie te beschermen. En dan zijn er nog stapels andere publieke waarden die schreeuwen om verankering in een digitaal Europa. Ik kom nog terug op de vraag wat de Europese Unie op supranationaal niveau méér kan doen dan boetes opleggen, tot zelfregulering manen en commissies instellen. Maar laten we eerst eens kijken naar wie er op nationaal, lokaal, institutioneel en individueel niveau verantwoordelijkheid nemen voor bepaalde publieke waarden. En waar er ruimte zit om tegenmacht te organiseren.
Nationale en lokale overheden
De Nederlandse overheid is zich de laatste twee jaar beter gaan realiseren dat het nodig is om een integrale visie te ontwikkelen op de digitale samenleving. Dit werd goed samengevat in een recent rapport van het Rathenau Instituut: wil de overheid in dit krachtenveld een speler van betekenis zijn, dan zal zij de regie moeten nemen om op alle fronten een door waarden gedreven beleid te kunnen voeren.10
Op sommige waarden is de overheid al actief bezig met sturing (zoals privacy en veiligheid), op andere nog veel te weinig (zoals bescherming van de democratie en inzicht geven in algoritmen). Het is nog lang geen uitgemaakte zaak hoe de digitale infrastructuur vanuit heldere ethische en maatschappelijke principes kan of moet worden vormgegeven. Met NL DigiBeter – de agenda voor een digitale overheid – is weliswaar een begin gemaakt met nadenken over hoe transparantie en bescherming van autonomie van de burger kunnen samengaan.11 Maar een integrale visie ontbreekt: in wat voor soort digitale samenleving willen wij leven? Publieke waarden mogen nooit het sluitstuk van technologische innovatie vormen. Zij moeten juist het beginpunt zijn, en daarom is zo’n visie hard nodig.
Niet in de laatste plaats omdat ook op lokaal niveau allang druk onderhandeld wordt over publieke waarden in de infrastructuur. Gemeenten zijn bijvoorbeeld bezig met het regelen van veilige, privacygevoelige identificatiesystemen. Als we niet willen dat Facebook Login de standaardtoegang tot internet wordt, dan is het urgent om een publiek stukje infrastructuur te ontwikkelen. In een recente beleidsnota heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vastgesteld dat elke Nederlandse burger recht heeft op het beheer van zijn eigen data, op een digitale identiteit en een digitale handtekening.12 En daarvoor is méér nodig dan een DigiD.
Op dit moment bestaan er experimenten met verschillende systemen naast elkaar: sommige door marktpartijen ontwikkeld, andere door overheden en weer andere door burgers. Een cruciale keuze, maar zonder duidelijke overheidsvisie op de principiële uitgangspunten van waardengedreven platforms en infrastructuur schiet het niet op. Ondertussen worstelen gemeenten ook met fundamentele vragen als: mogen ambtenaren persoonlijke, financiële en zorgdata van burgers koppelen en profielen van burgers creëren om problemen tijdig te signaleren en bijvoorbeeld schuldhulpverlening te voorkomen? En mogen ze daarvoor ook commerciële data gebruiken? Ook hier geldt: een integrale visie draagt bij aan een doelgericht en samenhangend beleid op lokaal niveau.
Instituties en burgers
Niet alleen lokale overheden, ook instituties zouden gebaat zijn bij zo’n uitgesproken visie. Vooral in de publieke sector worstelen directies van scholen, ziekenhuizen, bibliotheken, erfgoedinstellingen en omroepen met dilemma’s rondom publieke waarden. Allemaal hebben ze de beschikking over enorme (publieke) databestanden van gebruikers en bezoekers. Eén voor één worden ze verleid door commerciële aanbieders – platformbedrijven die gouden bergen beloven en goedkope hardware en software ter beschikking stellen – om gebruikersgedrag te analyseren en bijvoorbeeld recommendation-systemen te ontwerpen. Goedkope hardware en software in ruil voor toegang tot datastromen. Ziekenhuizen en universiteiten zien soms tot hun schrik dat Google of Microsoft rechtstreeks met onderzoekers overlegt over toegang tot hun databestanden in ruil voor analysesoftware. En ook in Nederland accepteren docenten vaak dankbaar en zonder enige voorwaarden de goedkope Chromebooks en bijbehorende apps, die Google hen bij voorkeur op individuele basis aanbiedt.
Veel van die instituties beginnen zich de laatste tijd af te vragen of ze niet beter zélf controle kunnen houden over de data van hun gebruikers, en zelf systemen kunnen ontwikkelen die publieke waarden als uitgangspunt hebben. En als ze dat niet kunnen, lukt het dan ten minste om gezamenlijk voorwaarden en condities te formuleren op basis waarvan ze die systemen laten ontwikkelen? Door samen op te trekken bij het opstellen van uitgangspunten en de ontwikkeling van software staan deze publieke instellingen veel sterker en kunnen ze ook enigszins tegenwicht bieden aan de techbedrijven.
Neem het ontwerpen van aanbevelingsalgoritmes voor gebruikers van bibliotheken of publieke omroepen. Willen deze instellingen een waarde als ‘pluriformiteit’ vertalen naar algoritmes (‘lees ook eens een ander boek’), dan vereist dat natuurlijk technische expertise. Het gaat echter ook om transparantie naar gebruikers: in de publieke sector mag een algoritme immers geen black box zijn. Gelukkig zie ik om me heen dat steeds meer publieke instellingen de handen ineenslaan om alternatieven te ontwikkelen: de tegenmacht komt van onderop, van instellingen die samen proberen uit te vinden hoe zij in een digitale omgeving onafhankelijk kunnen blijven, dan wel hun onafhankelijkheid kunnen terugwinnen.
Die tegenmacht zien we ook steeds vaker bij individuele burgers en civil society-organisaties die vinden dat digitaal burgerschap ook hun verantwoordelijkheid is. Zo is het probleem van de digitale identificatie en authenticatie opgepakt door Privacy by Design. Die stichting heeft in samenwerking met onderzoekers van de Radboud Universiteit de app IRMA (I Reveal My Attributes) ontwikkeld.13 Deze identificatie- en authenticatie-app geeft burgers zélf controle over welke persoonlijke gegevens zij in welke context vrijgeven. De app maakt een koppeling met decentrale bestanden, waar de verantwoordelijkheid voor veiligheid en juistheid van persoonsgegevens is en blijft. De software is open source en dus gratis te downloaden. Het beheer is in handen van een non-profit organisatie en ligt dus niet bij de staat, noch bij bedrijven, maar is publiek controleerbaar.
Andere voorbeelden zijn de talloze buurtplatforms die burgers zelf met behulp van open source tools opzetten en die zich richten op contact in plaats van op dataverzameling. Het databewustzijn van deze non-profits wordt geleidelijk groter. Een noemenswaardig initiatief is ook PublicSpaces, een samenwerkingsverband tussen vijftien publieke instellingen die samen een ‘publiek internet’ willen ontwikkelen waardoor informatie en communicatie (en daarmee datastromen) van bezoekers niet langer via commerciële platformbedrijven hoeft te gaan.14 En de in 2018 opgerichte Datavakbond is een burgerinitiatief dat mensen ‘zeggenschap wil geven over wat er met hun data gebeurt en voorwaarden wil afdwingen bij organisaties die omgaan met deze data’.15
Burgers en burgerinitiatieven zijn enorm belangrijk geweest in het verleden, zoals de inspanningen van Bits of Freedom bij de onderhandelingen over privacy en de juridische stappen die de Oostenrijkse activist Max Schrems op het gebied van dataprivacy heeft ondernomen. In de toekomst zullen burgerinitiatieven nog belangrijker worden. Op elk niveau wordt er onderhandeld over publieke waarden en dat is ook hard nodig. Juist het afgelopen jaar is er momentum ontstaan om de regie terug te nemen van grote techbedrijven. In Europa, in Nederland, in gemeenten, op scholen en in buurten – overal zie ik hoe tegenmacht zich ontwikkelt, ook al gaat het moeizaam en langzaam. Want het is zeker niet eenvoudig om in (of naast) dat wereldwijde Amerikaanse ecosysteem alsnog ruimte te creëren voor publieke waarden en actoren.
Politiek en beleidsmakers
Daarom richt ik mijn blik naar de politiek, want die kan immers die ruimte faciliteren. Wat betekent dat concreet? Ik rond af met drie aanbevelingen voor Nederlandse en Europese politici en beleidsmakers. In de eerste plaats is het zinvol om een reeks principes te formuleren – uitgangspunten voor publieke waarden in de digitale samenleving waaraan bedrijven, publieke sectoren en burgers zich committeren. Die principes kunnen heel eenvoudig zijn, zoals: burgers hebben controle over data; stel algoritmische transparantie en eerlijk datagebruik in publieke sectoren verplicht; geef burgers inzicht in en zeggenschap over de koppeling van databestanden in publieke sectoren; zorg voor een divers en pluriform internet met verschillende typen spelers.
Een voorbeeld van zo’n geheel van uitgangspunten zagen we onlangs in het manifest van Tim Berners-Lee, de uitvinder van het World Wide Web, die een aantal ‘core principles’ heeft opgesteld voor bedrijven, overheden en civil society-organisaties.16 Het gaat feitelijk om een soort contract dat beoogt om alle stakeholders samen verantwoordelijk te maken voor het ‘leefbaar’ houden van de digitale samenleving. Overheden kunnen zulke uitganspunten op nationaal en transnationaal niveau uitwerken, zodat lagere overheden en instituties hierop kunnen voortbouwen.
In de tweede plaats pleit ik voor een robuuster regulering van de digitale infrastructuur, een pleidooi dat in de afgelopen maanden zelfs steun heeft gekregen van Apple en Facebook. De macht om platformbedrijven te reguleren ligt in de eerste plaats bij de Europese Unie, het Parlement en de Europese Commissie. Dat de digitale infrastructuur van het Amerikaanse ecosysteem vitaal is voor alle private en publieke sectoren, is naar ik hoop voldoende duidelijk geworden. Een aspect dat meer aandacht en reflectie verdient, is de vraag of sommige platforms inderdaad nutsfuncties vervullen, waardoor zij moeten voldoen aan strengere regulering.
De huidige kaders voor wetgeving en regulering zijn deels toereikend, maar ze lopen achter bij de alledaagse realiteit van algoritmische lock-ins, ongebreidelde verknopingen van datastromen, vervagende grenzen tussen de private en publieke infrastructuur en gebruikersvoorwaarden met een onduidelijke status. Zelfregulering werkt alleen als de maatschappelijke druk hoog is, en regulering is pas zinvol als er voldoende toezicht is. En dat kan alleen als Europese lidstaten een goed beeld hebben van wat voor soort digitale samenleving zij willen vormen en aan welke (voor)waarden alle platformbedrijven moeten voldoen.
Ten slotte doe ik de suggestie voor het gericht stimuleren van waardengedreven publieke en non-profit-platforms. Zonder morele en soms financiële steun hebben zij binnen het nu dominante Amerikaanse ecosysteem geen schijn van kans. En als er geen weerbare publieke en civil society-actoren zijn, zijn organisaties met verschillende belanghebbenden – die immers het hart vormen van het Europese Rijnlandmodel – niet levensvatbaar.
Samenwerking tussen non-profits om door publieke waarden gedreven platforms en algoritmes te ontwerpen kan tegenwicht bieden aan de commerciële silo’s van techbedrijven. Het bieden van zulke prikkels aan de publieke en civiele sector hoeft innovatie geenszins te belemmeren. Volgens de Britse econome Mariana Mazzucato heeft zo’n impuls in het verleden juist gezorgd voor enorme waardecreatie.17 En, niet onbelangrijk, het kan ervoor zorgen dat gekwalificeerd personeel voor de publieke sector behouden blijft.
De toekomst van de platformsamenleving
Europa en Nederland staan voor de enorme uitdaging om de onlinewereld, net als onze fysieke planeet, leefbaar en duurzaam te houden. Voor élke politieke partij, maar zeker voor een sociaal-democratische, zou de digitale samenleving ‘European style’ hoge prioriteit moeten hebben. Europa wordt van buitenaf en van binnenuit onder druk gezet. Vanuit Amerika en China is er de druk om ons te conformeren aan de architectuur van hun ecosystemen, ontworpen met het ideologische stempel van respectievelijk marktkapitalisme en staatskapitalisme. En binnen Europa is er druk om nationalistische invullingen te laten prevaleren boven de geopolitiek van ecosystemen.
De komende EU-verkiezingen zijn een alles-of-niets-strijd tussen de Europese waarden van samenwerking, rechtsstaat en sociaal-democratie tegenover nationalisme en libertair kapitalisme – twee krachten die allebei neigen naar autocratie. De digitale infrastructuur is een belangrijk strijdveld dat niet als ‘neutraal’ of faciliterend kan worden beschouwd: de platformarchitectuur is misschien wel de ideologische inzet van deze strijd.
De onlinewereld waarin we leven is aan bezinning en hervorming toe. Ik heb willen aantonen dat er van alles gaande is om tegenwicht te bieden, tegenmacht te ontwikkelen en met oplossingen te komen. Nogmaals, iedereen is verantwoordelijk voor de platformsamenleving: bedrijven, overheid, burgers.
Joop den Uyl zou zeggen: ‘We mogen ons niet laten verlammen door moedeloosheid.’ En Wim Kok zou hebben toegevoegd: ‘We moeten hier met z’n allen onze schouders onder zetten.’ Het antwoord ligt dus niet uitsluitend bij de politiek. Maar het antwoord ligt ook niet ‘ergens in het midden’. Net als veel anderen kijk ik met argusogen naar politieke leiders die helder willen en kunnen uitleggen in wat voor soort digitale samenleving wij gaan leven.
Deze tekst is een bewerking van de Den Uyl-lezing zoals José van Dijck deze uitsprak op 17 december 2018.
- 1Zie bijvoorbeeld J. Geltzer & D. Ghosh, ‘Tech companies are ruining America’s Image’, Foreign Policy, 14 mei 2018. https://foreignpolicy.com/2018/05/14/tech-companies-are-ruining-americas-image/.
- 2Naast Baidu, Alibaba, Tencent worden meestal ook Jingodon Mall (JD.com) en Didi tot de ‘grote vijf’ van Chinese platformbedrijven gerekend. Zie over dit onderwerp ook D.Y. Jin, Digital Platforms, Imperialism and Political Culture. New York: Routledge, 2015.
- 3Europa heeft wel enkele zogenaamde unicorns – techbedrijven die meer dan 1 miljard dollar waard zijn – maar dat zijn geen ‘silo’s’ die meerdere multi-sided platforms herbergen zoals elk van de vijf GAFAM-bedrijven. Behalve het Zweedse Spotify, een onlineservice voor muziekstreaming, kent Europa BlablaCar (Spanje, carpooldienst), Adyen (Nederland, online-betaaldienst) en Transferwise (VK/Estland, geldoverboekingsdienst).
- 4Zie bijvoorbeeld O. Solon, ‘Peter Thiel: “Europe is cracking down on Silicon Valley out of ‘jealousy’”’, The Guardian, 10 maart 2018. www.theguardian.com/technology/2018/mar/15/peter-thiel-silicon-valley-europe-regulation.
- 5Voor uitleg van het Rijnlandmodel, zie bijvoorbeeld J. Peters & M. Weggeman. The Rhineland Model. Reintroducing a European Style of Organization. Amsterdam: Business Contact, 2013.
- 6Zie J. Van Dijck, T. Poell & M. de Waal, The Platform Society. Public Values in a Connective World. New York: Oxford University Press, 2018.
- 7N. Singer, ‘How Google took over the Classroom’, The New York Times, 13 mei 2017. www.nytimes.com/2017/05/13/technology/google-education-chromebooks-schools.html
- 8AI = artificial intelligence.
- 9Zie: European Commission High-level Expert Group. A Multi-dimensional approach to disinformation, 12 maart 2018. https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/final-report-high-level-expert-group-fake-news-and-online-disinformation.
- 10Rathenau Instituut, Doelgericht Digitaliseren. Hoe Nederland werkt aan een digitale transitie waarin mensen en waarden centraal staan, 13 september 2018. www.rathenau.nl/nl/digitale-samenleving/doelgericht-digitaliseren.
- 11Rijksoverheid, NL DigiBeter. Agenda Digitale Overheid, JULI 2018. www.digitaleoverheid.nl/nldigibeter/
- 12Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) Position paper Digitale Identiteit, 2018. https://vng.nl/files/vng/20180214-positionpaper-digitale-identiteit.pdf.
- 13Voor Stichting Privacy -by-design, zie https://privacybydesign.foundation/. Zie voor meer informatie over de IRMA-app: https://privacybydesign.foundation/irma/.
- 14Zie voor meer informatie de website van PublicSpaces: www.vpro.nl/lees/nieuws-vpro/2018/statement-publicspaces.html.
- 15Voor meer informatie over de Datavakbond, zie https://datavakbond.nl/.
- 16Zie Tim Berners-Lee, Contract for the Web – Core Principles, 2018. https://contractfortheweb.org/.
- 17Zie M. Mazzucato, The Value of Everything. Making and Taking in the Global Economy. New York: Allen Lane, 2018.