Foto: Haags Gemeentearchief: Pieter Jelles Troelstra

Foto: Haags Gemeentearchief: Pieter Jelles Troelstra

Honderd jaar na de Roode Week

Begin november is het honderd jaar geleden dat in Nederland de revolutie werd uitgeroepen door Pieter Jelles Troelstra. Een grote vergissing, want een revolutie kwam er bij ons niet, en bovendien ging Troelstra hiermee in tegen de partijlijn van de SDAP. Een reconstructie.

In Tresoar, het rijksarchief in Leeuwarden, is dit jaar een tentoonstelling te zien over de bekende socialistische voorman Pieter Jelles Troelstra (1860–1930). Aangezien de Friese hoofdstad zich in 2018 als culturele hoofdstad aan Europa presenteert onder het motto ‘lân fan taal’ (land van taal), is het niet verwonderlijk dat Troelstra’s dichterschap het uitgangspunt van de expositie vormt. Hij is nog altijd een van de meest gelauwerde dichters in de Friese taal. Toch is die keuze juist in dit jaar niet de meest voor de hand liggende: 2018 is namelijk ook het jaar dat er precies een eeuw is verstreken sinds Troelstra in de Tweede Kamer ‘de modern georganiseerde arbeiders’ opriep ‘het werk eener staatkundige revolutie in Nederland te aanvaarden’.1 Een rede die de geschiedenisboeken inging als ‘Troelstra’s vergissing’; het was een oproep tot een opstand die er niet van kwam.

Troelstra’s vergissing

Het jubileum van die andere revolutie, die wél plaatsvond, de Russische revolutie, voltrok zich vorig jaar alleen al in Nederland in vele publicaties, nieuwe monografieën en thematische tentoonstellingen en programma’s. Troelstra’s vergeefse oproep tot een volksopstand lijkt daarentegen aanmerkelijk minder te leven in de maatschappij. Op het eerste oog is dat nu ook weer niet zo gek. Wie herdenkt, of viert, er nu een mislukte revolutie?

De wijze waarop we vandaag memoreren aan de ‘vergissing’ van Troelstra is misschien wel het beste beschreven door journalist Piet Hagen, in het voorwoord van zijn monumentale biografie over Troelstra uit 2010:

‘[Troelstra] was de grondlegger en gedurende dertig jaar leider van de Nederlandse sociaaldemocratie, maar in het collectief geheugen van Nederland stond hij vooral te boek als de man die zich in 1918 had vergist door met een revolutie te dreigen in een land dat van nature antirevolutionair lijkt.’2

Dit beeld ontstond pas grofweg na de Tweede Wereldoorlog. In de jaren vlak na zijn dood in 1930 stond Troelstra niet alleen maar bekend als de man die zich had verkeken op de revolutionaire sfeer in Nederland, zeker niet in zijn eigen kringen. Kijken we naar de geschiedschrijving van de vroege Nederlandse socialistische en arbeidersbeweging, dan zien we in eerste instantie een stroom van subjectieve levensbeschrijvingen en ontstaansgeschiedenissen, soms op het devote af.

Tot ongeveer 1980 werd de geschiedschrijving van politieke partijen en in mindere mate politici niet beschouwd als serieuze wetenschapsbedrijving. Het resultaat: over de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en Troelstra werd vooral geschreven door amateurhistorici en de sociaal democratische zaak toegewijde leden van de SDAP. Twee voorbeelden met tot de verbeelding sprekende titels zijn Profeet van een nieuwe tijd (1948) door Johan Winkler en Troelstra, de ziener (1935) door H.B. Wiardi Beckman. Beide auteurs werkten enige tijd als Troelstra’s secretaris. Superlatieven vormen de boventoon in deze publicaties, en de ‘vergissing’ uit 1918 is geen thema dat in veel detail wordt beschreven of het wordt met de mantel der liefde bedekt.

Het gebruik van het woord ‘vergissing’ als aanduiding voor de rampzalig verlopen gebeurtenissen in ‘de Roode Week’ tussen 9 en 14 november 1918, is te herleiden naar de hoofdpersoon zelf. In zijn Gedenkschriften, het laatste deel verscheen postuum in 1931, beschreef Troelstra het als volgt:

‘Mijn eigenlijke vergissing dier dagen […] was deze: ik verwachtte, dat het einde van de wereldoorlog de ineenstorting van het kapitalistische stelsel zou brengen; ik geloofde, dat de tijd voor den, natuurlijk geleidelijken, opbouw van het socialisme aangebroken was.’ 3

De ‘vergissing’ was, achteraf door Troelstra beschouwd, niet zozeer de poging om een revolutie tot stand te laten komen in Nederland, maar de timing van die poging. Toen in de loop van de Roode Week duidelijk werd dat de arbeidersopstand waartoe Troelstra had opgeroepen niet van de grond zou komen, vreesde Troelstra voor zijn politieke carrière. Er zat voor hem niks anders op dan het — herhaaldelijk — geven van een verklaring voor zijn verhitte uitspraken in de Tweede Kamer die, zoals we hierna zullen zien, noch bij zijn mede-SDAP’ers, noch bij het overgrote deel van de overige parlementariërs op steun of begrip konden rekenen. De eufemistische omschrijving van zijn misrekening als een vergissing kan worden gezien als een vooroorlogse spin van de politiek doorgewinterde Troelstra — een succesvolle, aangezien we de term nog altijd gebruiken.

Vergissing of politieke blunder, Troelstra’s poging tot revolutie is hoe dan ook een tot de verbeelding sprekend moment uit de Nederlandse politieke geschiedenis. In recenter onderzoek naar de vroege SDAP en het leven naar de Friese politicus is getracht te reconstrueren wat er nu precies gebeurde tijdens de Roode Week. De meest uitvoerige reconstructie tot nu toe verscheen in 1968 (herz. druk 1984). November 1918. Journaal van een revolutie die niet doorging door H.J. Scheffer is een minutieus verslag: het is opgebouwd als een logboek, ieder hoofdstuk is een dag in de Roode Week.4 Scheffer verrichtte grondig en bovendien uitputtend archiefonderzoek, waardoor het voor hem mogelijk was de gebeurtenissen uit verschillende gezichtspunten te reconstrueren en analyseren.

Onrust en verveling

De herfst van 1918, met de laatste stuiptrekkingen van de Eerste Wereldoorlog en de wapenstilstand van 11 november, was een gespannen tijd. Hoewel Nederland, zoals bekend, neutraal kon blijven tijdens de oorlog, was het niet geheel afzijdig. Door internationale handelsblokkades heersten er armoede en tekort aan voedsel en levensmiddelen. Ook waren aan het einde van de oorlog een half miljoen mannen gemobiliseerd en in afwachting van de buitenlandse oorlogsontwikkelingen ondergebracht in kazernes.

Dat afwachten, in combinatie met ingetrokken verloven en slechte voeding, veroorzaakte algemene onrust onder de dienstplichtigen. Eind oktober leidde dit tot rellen in de legerplaats Harskamp, in Gelderland. Troelstra was een van de socialistische Tweede Kamerleden die contact hadden met de ontevreden militairen, en op basis van de ontevreden geluiden die hij via die weg hoorde, meende hij dat de militaire opstanden, alhoewel op kleine schaal, het bewijs waren van ‘een toenemende geest van verzet’.

In de periode tussen 19 oktober en 3 november vonden er meerdere overleggen plaats binnen het partijbestuur van de SDAP over de vraag hoe er door de partij moest worden gereageerd op de gebeurtenissen in de Harskamp en de andere legerplaatsen. Een opstandig leger dat samenwerkt met de politieke oppositie, is immers de eerste vereiste op de checklist van een revolutie, en hoewel de SDAP later zou beweren dat ze sociale revolutie nastreefden, en geen gewelddadige politieke, was het partijprogramma gericht op het omgooien van vele bestaande politieke en maatschappelijke structuren. Uitgesproken revolutionair waren ze zonder twijfel, maar de bestuurslaag van de partij twijfelde hevig of zij ‘een revolutie moest maken’ door deze zelf uit te roepen. Voor de eigen, lang bevochten positie in het parlement was het beter als de revolutie rechtstreeks uit het volk voortkwam.

Bij de vergaderingen waren regelmatig andere partijen aanwezig die nog beter de opstandige stemming onder de achterban konden peilen. De belangrijkste was het bestuur van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen.5 In deze bijeenkomsten liet Troelstra, de fractieleider in de Tweede Kamer en al jarenlang de zichtbare, sterke leider van de partij, duidelijk merken dat zijn inzet was om de SDAP het initiatief te laten nemen bij de onlusten in het land, deze te reguleren dan wel te coördineren. Dit ging in tegen de wens van de rest van het partijbestuur — een bestuur waarin onder anderen SDAP-prominenten Willem Vliegen (als partijvoorzitter) en Jan Schaper posities bekleedden.

Vliegen reageerde op Troelstra’s betoog met de woorden: ‘We komen zoo zoetjes aan weer bij Domela [Nieuwenhuis] terug. Troelstra is een mengelmoes van revolutionairisme en parlementarisme.’6 Daarmee refereerde Vliegen aan het ontstaan van de SDAP. In socialistische kringen bestond al vanaf de beginjaren een tegenstelling tussen aanhangers van de zogenaamde parlementaire en revolutionaire richting. In 1894 kwam dit conflict tot een kookpunt, en scheidden beide groepen zich van elkaar af. Domela Nieuwenhuis nam de revolutionairen mee naar de Socialistenbond; Troelstra, Vliegen en tien andere ‘discipelen’ richtten de SDAP op.

Gedurende de laatste bestuursvergadering, op 3 november, werd besloten dat, hoewel de sfeer in het land en onder militairen en SDAP-aanhangers onrustig was, er geen actie ondernomen zou worden tot het eerstvolgende partijcongres, later die maand. Wel werd er voorgenomen een eisenpakket met sociale hervormingen voor te leggen aan de regering van Ruijs de Beerenbrouck (Rooms-Katholieke Staatspartij). Een week lang wachtte men af of de bom zou barsten.

Troelstra en H.B. Wiardi Beckman

Het begon in Rotterdam

In Berlijn liep op 9 november een opstand bij de marine uit op een revolutie. De politieke macht kwam vrijwel onmiddellijk terecht bij een sociaal-democratische regering, waardoor er een einde kwam aan het Duitse keizerrijk. Keizer Wilhelm II vluchtte naar Nederland. Troelstra zag de vlucht als een ineenstorting van de oude wereld en ‘het aantreden van een socialistische regering in Berlijn leek het begin van een nieuw tijdperk’.7

Ook A.R. Zimmerman, burgemeester van Rotterdam, een stad waar de SDAP maar liefst 43,3 % van de stemmen had behaald bij de verkiezingen in juli 1918, vreesde de revolutionaire beweging in het buurland.8 Met enkele voormannen uit de Rotterdamse SDAP-afdeling, Arie Heijkoop, Johan Brautigam en Arie de Zeeuw, en afgevaardigden van de havenvakbonden besprak hij de scenario’s die zouden kunnen plaatsvinden mocht de Duitse socialistische revolutie overslaan naar Nederland. Troelstra werd daarvan op de hoogte gesteld door de Rotterdamse afdeling. Besloten werd dat de sociaal-democraten in Rotterdam de leiding zouden moeten nemen over een revolutie, aangezien zij ervaring hadden met het disciplineren van de achterban. Zimmerman was bovenal bang voor gewelddadige taferelen in zijn stad, en dus bereid de samenwerking met de SDAP aan te gaan.

Op 11 november stond een open vergadering van de partij in Rotterdam op de agenda. Het gehele partijbestuur kwam de dag van tevoren naar de havenstad om de bijeenkomst voor te bespreken. Volgens Hagen liep Troelstra daar mokkend weg, omdat het partijbestuur opnieuw aangaf geen revolutionaire actie te willen ondernemen. Voor hij vertrok, beloofde Troelstra nog wel om zich aan de partijlijn te houden.

Na Troelstra’s exit kwam het bestuur tot een lijst van dertien eisen, die de volgende dagen werd afgedrukt in alle kranten, waaronder Het Volk.9 De eisen waren onder andere een onmiddellijke demobilisatie, onmiddellijke invoering van algemeen vrouwenkiesrecht, invoering van een pensioen op zestigjarige leeftijd en afschaffing van de Eerste Kamer. Er is geopperd dat dit manifest dermate radicaal — ‘dreigend’, volgens Vliegen — van toon was omdat de besturen van SDAP en NVV ervan uitgingen dat de revolutionaire stemming in het land ongetwijfeld snel zou gaan liggen, zeker nu zij Troelstra hadden weten te beteugelen. Dat de sfeer de volgende dag weer zo zou omslaan, geeft aan hoe chaotisch deze novemberdagen verliepen en hoe ingewikkeld het was voor de betrokkenen een inschatting te maken van de omstandigheden.

De overspeelde hand

Toen Troelstra het manifest met eisen onder ogen kreeg, was hij aangenaam verrast en besloot om toch op 11 november, de dag van de wapenstilstand in Europa, te gaan spreken bij de partijvergadering. Eigenlijk had hij dit niet willen doen. In het Verkooplokaal aan de Goudsesingel was het druk met belangstellenden, en Troelstra aarzelde niet om in dat broeinest de arbeidersklasse op te roepen ‘het oogenblik niet te verzuimen, de macht te grijpen die u in den schoot wordt geworpen’.10 Hagen beschrijft het moment uitgebreid in zijn Troelstra-biografie: ‘Hoewel Troelstra zich globaal had voorbereid, liet hij zich tijdens zijn rede meevoeren door de stemming in de zaal en zijn eigen emotie. Al in het begin benadrukte hij de grote historische betekenis van de bijeenkomst. […] Na afloop van zijn rede werd Troelstra gehuldigd als de leider die “in deze grootste en zware tijd” de strijdende arbeidersklasse van Nederland leidde naar “het heerlijk doel”.’11  

Landelijk werd in de kranten bericht over Troelstra’s Rotterdamse toespraak. De Rotterdamse sfeer, de geslaagde revolutie in Duitsland en de opzwepende teksten in Nederlandse kranten sterkten Troelstra allemaal in de gedachte dat de revolutie leefde in Nederland, en dat het tijd was om in eigen persoon een startsein te geven. Achteraf kan worden gesteld dat dit het moment was waarop hij zijn hand overspeelde. In plaats van tussen de arbeiders en havenwerkers te blijven, of op een andere SDAP-gezinde plek verdere actie te ondernemen, keerde hij terug naar Den Haag om op 12 november in de Tweede Kamer deel te nemen aan een Kamerdebat over de toestand onder de militairen. Nadat premier Ruijs een verklaring aflegde dat geweld niet getolereerd zou worden, nam Troelstra het woord en kondigde de revolutie aan. ‘Het is te laat, mijne heeren! […] Deze Regeering heeft niet achter zich dat opdringende stuk van ons volk, dat op dit oogenblik in revolutionnaire stemming verkeert, dat op dit oogenblik onder den drang der wereldgebeurtenissen zijn positie wil verbeteren en groote sociale beginselen en groote sociale eischen verwezenlijken. […] Ik meen te hebben aangegeven, welke motieven en rechtsgronden wij hebben, wanneer wij de modern georganiseerde arbeiders oproepen om het werk eener staatkundige revolutie te aanvaarden.’

Hiermee zette Troelstra de rest van de SDAP-fractie voor het blok. Zij wisten niet dat hij ten slotte toch zou afwijken van de partijlijn en met dreigende taal en een volmacht aan de revolutionaire stemming in het land zou proberen de revolutie aan te moedigen. In het parlement bleef de  stemming rustig; vooralsnog bleef Troelstra bij woorden, niet bij daden, en het was nog onduidelijk welk effect deze zouden sorteren in de rest van het land. Uit voorzorg stuurde het kabinet militaire versterkingen naar Rotterdam, Den Haag en Amsterdam.

Doden en gewonden in Amsterdam

Het kabinet kwam dan ook nooit echt in gevaar, al bleef Troelstra’s actie de gemoederen nog dagen bezighouden. Al de volgende dag, 13 november, kwam de leider van de SDAP bij de hervatting van het debat terug op zijn woorden. In Amsterdam liep de gespannen politiek-sociale situatie wel uit de hand, hoewel op een manier die geen direct gevolg was van de toespraak van Troelstra.

De communistische Sociaal-Democratische Partij (SDP), onder leiding van Wijnkoop, had zich verzameld in een demonstratie in de Amsterdamse Diamantbeurs, onder toeziend oog van de inmiddels hoogbejaarde Domela Nieuwenhuis. Nadat een paar honderd militairen zich hadden aangesloten bij deze demonstratie, liep de menigte naar een kazerne aan de Mauritskade, waar de militairen zich niet bij de opstandige massa voegden maar juist het vuur op hen openden. Die dag vielen er in de hoofdstad vier doden en tientallen gewonden. De gelegenheidssamenwerking ten bate van de revolutie, die Wijnkoop had willen aangaan met de SDAP en waar Vliegen van tevoren al over aarzelde, was na dit bloedbad definitief van de baan.

Dat de Amsterdamse militairen zich niet aansloten bij de revolutionairen in Amsterdam was een teken dat in het land de geest inmiddels weer terug in de fles was. Wel was Troelstra in Den Haag inmiddels een politieke paria geworden. Op 14 november distantieerde de NVV zich van Troelstra, en het partijbestuur van de SDAP besloot hem op het matje te roepen — onder druk van de overige politieke fracties in de Tweede Kamer, die zich ervan wilden overtuigen dat dit individuele revolutionaire standpunt niet dat van de SDAP was. Een partij die haar achterban opriep tot geweld jegens de regering, die ‘revolutie wilde maken’, hoorde niet thuis in het parlement. Opnieuw kwam Troelstra in de Kamer terug op zijn uitspraken, en gaf aan juist tegen geweld te zijn. Nog een dag later meldde hij zich ziek, geestelijk ingestort en moreel gebroken. Schaper dekte zijn terugtocht.

Nasleep

Meteen na de chaotische gebeurtenissen van 11, 12 en 13 november kwamen er vanuit de samenleving tegenbewegingen op gang die de socialistische oproerlingen duidelijk moesten maken dat zij in de minderheid waren. Het bekendste voorbeeld daarvan is de huldiging van koningin Wilhelmina door een grote menigte Oranjegezinden op het Malieveld in Den Haag, een week na de socialistische bijeenkomst in het Verkooplokaal.

Namens het kabinet deed Ruijs enkele concessies aan het opstandige deel van de bevolking, vertegenwoordigd door het eisenpakket van de SDAP. In een proclamatie maakte hij bekend onder andere akkoord te gaan met een snelle demobilisatie. Aangezien op dat moment het meeste gevaar uitging van de ontevreden militairen, werd met die maatregel op korte termijn de druk van de ketel gehaald. Op langere termijn zouden ook andere eisen worden ingewilligd: de achturendag en de invoering van kiesrecht voor vrouwen. De Eerste Kamer bleef wel zoals deze was, en de SDAP zou ook in de jaren twintig ‘gewoon’ senatoren afvaardigen.

De grootste consequenties van Troelstra’s vergissing waren voor de SDAP zelf. De partij maakte een kort maar heftig intern conflict mee in de dagen na de mislukte revolutie. Troelstra’s solistische actie had immers blootgelegd dat binnen de partij nog altijd verschillende opvattingen bestonden over de te volgen richting. In het eerste weekend na de Roode Week vond weer een partijcongres plaats, opnieuw in Rotterdam. Troelstra bood publiekelijk zijn excuses aan voor het afwijken van de afgesproken partijkoers met de woorden: ‘Als eerlijk man gevoel ik mij verplicht te zeggen, dat ik die machtsverhoudingen niet geheel juist heb gezien.’12

Door zich alsnog te voegen naar de partijlijn werd voor de buitenwereld het beeld van onderlinge eenheid opnieuw in elkaar gelast. Troelstra kon zelfs aanblijven als partijleider, en de partij groeide in een halfjaar tijd met maar liefst 20 %.13 Tijdens het interbellum werd het beeld van een verenigde partij gehandhaafd, mede doordat de SDAP door de andere partijen in een hoekje werd gedreven, en daarmee in de ouderwetse positie van wij-tegen-de-rest.

De rol van de SDAP in de Tweede Kamer veranderde na november 1918 wel, vooral omdat ze niet kon profiteren van de groei in het ledenaantal. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had de partij zich opgesteld als constructieve oppositiepartij, en daarmee was haar dreiging ten opzichte van de gevestigde orde in de Kamer afgenomen. Deelname van de SDAP aan een regering kwam steeds dichterbij, maar de revolutiepoging van Troelstra gaf de confessionele partijen munitie om de SDAP toch weer uit te sluiten. In zijn proefschrift uit 1992 beschrijft Bas van Dongen precies de paradoxale situatie waarin de partij terechtkwam: ‘Vóór 1914 waren andere politieke partijen bereid geweest de SDAP als regeringspartner te accepteren maar wilde de SDAP zelf niet, na 1918 wilde de partij via regeringsdeelname haar doeleinden naderbij brengen maar toen waren de andere partijen niet meer bereid. […]’14 Tot 1939 bleef de SDAP verbannen naar de oppositiebanken.

Waarom?

De grote vraag is natuurlijk waarom Troelstra zijn bijna fatale vergissing beging. Zelf zei hij, zoals we hierboven zagen, dat hij zich had vergist in de timing of in de ‘omstandigheden’. Ook later, in zijn Gedenkschriften, heeft Troelstra altijd ontkend dat hij een revolutie wilde opleggen; hij had zich laten meeslepen door de gebeurtenissen in Duitsland. De lezing van biograaf Hagen van Troelstra’s handelen in november 1918 wijkt af van deze uitleg; hij ziet een tweeledige verklaring. Ten eerste koesterde Troelstra een grote aversie tegen het bolsjewisme en de manier waarop de socialistische revolutie zich in Rusland had voltrokken. Hij was bang dat de opstanden in Duitsland zouden uitmonden in soortgelijke, gewelddadige toestanden in Nederland, waarbij zijn partij dan uiteindelijk tegenover de revolutionairen zou komen te staan. Volgens Hagen paste het bij Troelstra om het heft zelf in handen te nemen, en te trachten de revolutie te spinnen ten bate van zijn eigen SDAP.

Daarnaast was Troelstra ‘een gevoelssocialist’. Zijn gemoed en emoties stopte hij niet weg, eerder liet hij ze regelmatig (te) veel zijn doen en laten beïnvloeden. Het hoofdmotief volgens Hagen echter ‘was toch dat hij echt geloofde in de historische noodzakelijkheid van een revolutionaire verandering. […] Hoe flexibel hij in menig opzicht ook was, hij bleef gevangene van zijn opvatting dat democratie en revolutie in elkaars verlengde lagen.’

Mislukt?

Partijvoorzitter Vliegen, parlementariër in hart en nieren, stelde dat ‘een revolutie in een democratisch land dwaasheid [is]’. In een polderland bij uitstek, waar sociale veranderingen over het algemeen op grondwettelijke wijze tot stand komen, is het niet vreemd dat ook anno 2018 de revolutie van Troelstra niet leeft; hij heeft immers nooit geleefd. Alles welbeschouwd leek de poging bij voorbaat gedoemd te mislukken, al valt dat natuurlijk nooit met zekerheid te zeggen.

Hoewel de SDAP-aanhang achter hun voorman stond, bleken zij toch op landelijk niveau met te weinig te zijn, en slaagden ze er niet in het leger aan hun zijde te krijgen of andere significante acties te ondernemen. De versplintering binnen de gehele socialistische beweging was daar voor een deel debet aan.

Daarnaast is het de vraag of er daadwerkelijk genoeg op het spel stond voor het Nederlandse volk, de SDAP-aanhang buiten beschouwing gelaten. Aan een groot deel van de ‘revolutie-eisen’ werd binnen een kalenderjaar tegemoetgekomen door sociale hervormingen; maatregelen zoals de achturendag en vrouwenkiesrecht stonden al langer op de rol en werden door de gebeurtenissen van 1918 hoogstens versneld. De SDAP stond daarbij in bestuurlijk opzicht aan de zijlijn, en kon de hervormingen niet claimen als haar verdienste. De partij bleef tot de vooravond van de Tweede Wereldoorlog te klein om een belangrijke rol te spelen in Den Haag. Dat de partij en aanhang zich daarna, weliswaar onder een nieuwe naam, terugvochten op het politieke toneel, mag met oog op de huidige status van de PvdA hoopvol stemmen.

  • 1Fragment uit de rede van Troelstra in de Tweede Kamer op 12 november 1918 gehouden tijdens interpellaties over de militaire toestand. Dit fragment en de overige fragmenten in dit artikel zijn na te lezen op www.parlement.com/ id/vh9wlmyvi3x5/verplicht_te_ grijpen_naar_de_staatsmacht, geraadpleegd augustus 2018.
  • 2Piet Hagen, Politicus uit hartstocht. Biografie van Pieter Jelles Troelstra, Amsterdam 2010, p. 13.
  • 3Troelstra, Gedenkschriften. Deel IV. Storm, Amsterdam 1931, p. 242.
  • 4H.J. Scheffer, November 2018. Journaal van een revolutie die niet doorging, Utrecht 1968.
  • 5Hagen, Politicus, p. 640.
  • 6Scheffer, Journaal, 28.
  • 7Hagen, Politicus, 645.
  • 8Cijfers zijn ontleend aan Van Dongen, Revolutie of integratie.
  • 9‘Aan de Nederl. Arbeidersklasse’ in: Het Volk. Dagblad voor de arbeiderspartij, 12 november 1918.
  • 10Ibid.
  • 11Hagen, Politicus, 655-656.
  • 12Ibid., 677.
  • 13Cijfers ontleend aan Hagen, Politicus.
  • 14Van Dongen, Revolutie of integratie, 829.

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.