België (en Vlaanderen des te meer) is een eigenaarsland. In Nederland wordt historisch meer gehuurd. Vraag en aanbod zijn in beide landen uit balans. In Nederland is er een algemeen woningtekort, in Vlaanderen is er vooral een tekort aan betaalbare woningen.
De wooncrisis, die is er in beide landen. Wie een gewoon inkomen heeft en niet het geluk heeft financiële ondersteuning te krijgen van thuis, is er aan voor de moeite. Een betaalbare en kwalitatieve woning kunnen kopen, wordt meer bepaald door het gezin waarin je opgroeit dan door je stinkende best te doen. Het betekent dat mensen hun leven op pauze zetten, omdat sparen, kopen of iets degelijks huren geen optie is. Geen enkele progressief kan daar vrede mee nemen. Die stilstand moéten we doorbreken.
De oorzaak en de oplossing liggen in beide landen bij de overheid. De wooncrises zijn het gevolg van verkeerde keuzes: in Nederland liet men te veel marktwerking toe, woningcorporaties werden eerst vastgoedmagnaten, daarna werden ze afgeknepen. Het bouwen van woningen werd een businesscase voor vastgoedondernemers en grondspeculanten.
En in Vlaanderen heeft men zelfs nooit een echt woonbeleid gevoerd: de sociale huisvesting bleef het lelijke eendje van de woonmarkt. Gemeenten die weigeren hun taak te doen, kwamen er met een vermelding in een verborgen Excel mee weg. Gevolg: de minister zit op een zak geld, maar uitgeven? Ho maar.
Een maand geleden ging ik op bezoek bij onze Noorderburen. En daar merkte ik het grootste verschil op. Of het nu het Rijk was, de provincie of de stad Den Haag: men leek het erover eens dat de overheid de oplossing moet en kan bieden.
Vlaanderen is meer verdeeld. De rol van de overheid op de woonmarkt is daar nog steeds een twistpunt. Na tien jaar rechts aan de macht in Vlaanderen is er maar één conclusie te maken over het woonbeleid: het was enkel gefocust op zij die reeds iets hadden, nooit op zij die net aan de bak komen, of niet in een gouden nest zijn geboren.
Dat blijkt ook uit een interview tussen de Nederlandse (demissionair) minister van Volkshuisvesting en de Vlaamse minister van Wonen. Wanneer men in Nederland stelt dat de overheid een stok achter de deur moet houden en het moet kunnen afdwingen, ontkent men in Vlaanderen het licht van de zon. ‘Het is allemaal zo erg niet en het komt wel goed.’
Maar iedere beleidsbeslissing van de Vlaamse regering bereikt net het omgekeerde. Pas wanneer de kranten er vol van staan, wil men plots beleid voeren voor de bredere bevolking. Dat is te laat, en na decennia hetzelfde proberen, moet het nu écht wel anders.
In Nederland hebben veel partijen ondertussen de draai gemaakt – al verschillen de ingrepen die links en rechts op de woningmarkt willen maken. In Vlaanderen moet centrumrechts nog beseffen dat een overheid effectief iets kán betekenen. Het beleid moet veranderen. Activisten lopen daarbij voorop. Momenteel loopt de Woonzaak bij het Europees comité voor sociale rechten, meer dan vijftig middenveldorganisatie zien enkel in een juridische procedure nog hoop om de centrumrechtse regering op andere gedachten te brengen. Het enige wat het Vlaamse woonbeleid kan verbeteren, dat is een progressieve verkiezingsoverwinning. Het wordt Vooruit of achteruit, dat zijn de enige opties.