De dreun van 15 maart 2017 komt hard aan. Nog geen 6% van de kiezers heeft bij de Tweede Kamerverkiezingen op de PvdA gestemd. De partij is de vernieling ingedraaid en bevindt zich in een existentiële crisis. Vier keer achter elkaar zijn diepterecords gehaald bij verkiezingen. Na de succesvolle Tweede Kamerverkiezingen van september 2012 (24,8%) volgden de raadsverkiezingen van maart 2014 (10,3%), de Europese verkiezingen in juni 2014 (9,40 %), de Statenverkiezingen van 2015 (10,1%). En nu dus nog geen 6%.

Op de avond van de verkiezingsdag zei lijsttrekker Lodewijk Asscher dat vanaf dat moment 'het bouwen begon'. Twee dagen later kondigde partijvoorzitter Hans Spekman zijn aftreden – in oktober – aan. Hij was als voorzitter en campagneleider verantwoordelijk voor de campagnes van de afgelopen jaren en zijn aftreden was onvermijdelijk. Een persoonlijk drama.

Opvallend was dat Spekman zei niet af te treden omdat hij zijn verantwoordelijkheid nam, maar omdat er in de partij discussie rond zijn persoon was ontstaan 'en dat ondermijnt de eenheid van de partij'. Juist die eenheid ontbrak pijnlijk op de ledenraad, die een dag later werd gehouden. Velen vonden het juister dat hij per direct zou opstappen. Na emotionele oproepen van Asscher en Spekman zelf om het voorstel van het partijbestuur te volgen, dat een wisseling van de wacht voorstelde in oktober, stemde een kleine meerderheid in met dat bestuursvoorstel. De verdeeldheid van de partij had niet beter kunnen worden geïllustreerd.

Het debat die middag illustreerde de kramp waarin de partijleiding verkeerde: de uitslag deed natuurlijk veel verdriet, maar veel erkenning van de mogelijkheid dat er de afgelopen jaren wellicht verkeerde beslissingen waren genomen, dat de gekozen koers mogelijk niet of niet altijd de juiste was geweest, was er niet. Verantwoording afleggen ontbrak. Er moest vooral 'vooruit' worden gekeken, natuurlijk 'samen', en het moest niet om de poppetjes gaan. Hoe dat laatste zich verhoudt tot een lijsttrekkersverkiezing tussen twee mannen die ruim vier jaar innig hebben samengewerkt en dezelfde koers hebben verdedigd, is een raadsel.*

Daarbij ging het immers bij uitstek om de poppetjes. Het terecht proberen te vermijden van een 'bijltjesdag' mag er echter niet toe leiden dat verantwoordelijkheid nemen voor wat er mis is gegaan de afgelopen jaren ontbreekt. Daar hoort bij dat kritiek op de koers van de partij niet afgedaan wordt als lastig, maar met een open houding tegemoet wordt getreden. Op de ledenraad zei Asscher: ´Ik heb analyses gezien van partijgenoten die exact weten wat er fout is gegaan. Heel knap. Ik ben zover nog niet´. Voor zover dat slaat op mensen die nooit iets lieten horen en nu ineens weten waarom het mis ging, heeft Asscher gelijk. Maar er zijn anderen, die vanaf de dag dat in 2012 euforisch het regeerakkoord met de VVD werd gepresenteerd, wezen op het grote risico van een vertrouwensbreuk met de kiezers, die ook daarna geregeld de noodzaak tot bijstelling van de koers over het voetlicht brachten, maar naar wie niet is geluisterd. Hopelijk gaat dat nu veranderen. Wil de PvdA weer kunnen bouwen aan een toekomst, dan dienen de signalen die kiezers na vier electorale dieptepunten hebben afgegeven eindelijk eens serieus te worden genomen. Kiezers moeten kunnen zien dat er lessen zijn geleerd.

Die lessen moeten gebaseerd zijn op grondige analyses van maatschappelijke ontwikkelingen. En inderdaad gaat het dan om meer dan poppetjes. De uitslagen van de verkiezingen de laatste jaren laten zien dat de electorale positie van de PvdA al jaren zwak is. Direct na de formatie van 2012 dook de PvdA naar beneden in de peilingen. Maar ook nog kort vóór de verkiezingen van 2012 stond de PvdA er niet florissant voor. Heel anders was dat zes jaar eerder, toen de PvdA op zestig zetels in de peilingen stond. Maar ook dat was een uitzondering. Het laat zien dat de structurele positie is verzwakt. Een overtuigende inhoudelijke koers en een goede campagne kunnen uitschieters naar boven brengen; het ontbreken van een goed verhaal en een slechte campagne doen het tegenovergestelde. Ook een plaats in de regering of in de oppositie speelt mee. In dat licht moet de uitslag van 15 maart worden gezien. De tijden van grote volkspartijen zijn voorbij.

De klassieke opdracht voor de sociaal-democratie om bruggen te slaan en solidariteit te organiseren tussen lagere klassen en middenklassen, tussen hoog- en laagopgeleiden en tussen etnische groepen is door verschillende maatschappelijke ontwikkelingen steeds moeilijker geworden en dat verklaart die structureel minder sterke positie van de PvdA. Volgens sommigen zou het vasthouden aan die opdracht leiden tot een 'V&D-syndroom': een warenhuis waar alles te koop is, maar waar geen klanten meer komen, omdat die naar gespecialiseerde (internet)winkels gaan. En we weten hoe het met V&D is afgelopen. Voor elke specifieke groep is nu wel een aparte partij, dus waarom zou de PvdA nog bestaan?

De meerwaarde van het bruggen slaan tussen lagere en middenklassen is echter het bestaansrecht van de sociaal-democratie. Nog belangrijker is dat voor het instand houden van een solidaire samenleving, van een verzorgingsstaat, die sociaal-democratie nodig is. De PvdA kan niet meer claimen de enige partij te zijn waarin sociaal-democratische gedachten aanwezig zijn, maar zij is wel de partij waar het organiseren van de solidariteit tussen lagere klassen en middenklassen centraal staat. Dat is tegelijk nodig en lastig, maar kan ook tegenwoordig veel mensen aanspreken. Dat laat de komeetachtige opkomst van de Duitse SPD onder leiding van Martin Schultz, die juist hamert op die solidariteit, zien.

Maar dan moet het warenhuis van de PvdA wel worden verbouwd. De klassieke nadruk op werkgelegenheid, bestaanszekerheid en goede zorg moet terugkeren en tegelijk verbonden worden met de belangrijke uitdagingen van de toekomst: het milieu, de robotisering van de arbeid en de migratie. De noodzakelijk innovaties in duurzame energie kunnen grote werkgelegenheid opleveren, die het verlies aan banen in bepaalde sectoren door robotisering kan compenseren; die robotisering op zich kan behulpzaam zijn in bijvoorbeeld de zorg. Echte vluchtelingen moeten altijd welkom blijven, maar de huisvesting van statushouders mag niet ten koste gaan van Nederlanders die al jarenlang op een huurwoning wachten. Gemeenten als Leiden geven hier het goede voorbeeld, door versneld extra woningen te bouwen. Voor andere immigranten is plaats als zij hier werk kunnen krijgen. Om de verzorgingsstaat in stand te houden bij een vergrijzende bevolking zouden die immigranten wel eens hard nodig kunnen zijn. Die uitdagingen kunnen in positieve verhalen worden vertaald, die nieuw élan losmaken.

Sommige mensen kunnen deze ontwikkelingen niet bijhouden. Voor hen moet er bescherming zijn en blijven. Dat betekent ook dat het meritocratisch ideaal van de PvdA moet worden aangevuld. De sociaal-democratie verzette zich van oudsher tegen een standenmaatschappij, waarin je 'van een dubbeltje nooit een kwartje kon worden'. Maar dat ideaal is inmiddels gekaapt door neo-liberalen en vertaald in 'succes is een keuze'. Ook mensen die geen of moeilijk een plaats op de arbeidsmarkt kunnen vinden (die dus een 'dubbeltje' blijven) horen er volledig bij. Tegen hen moet geen 'nieuwe (omgekeerde) klassenstrijd' worden gevoerd door bijvoorbeeld oudere uitkeringsgerechtigden met onrealistische sollicitatie-eisen op te zadelen of mantelzorgers met nog meer taken te confronteren.**

Het is te vroeg om te concluderen dat het model van de Europese verzorgingsstaten is afgeschreven, maar het staat wel onder druk. Sociaal-democratische partijen hebben het daarom moeilijk, maar dat betekent niet dat hun bestaansrecht is verdwenen. In Nederland moet de PvdA, geconfronteerd met deze uitdagingen, nieuwe allianties aangaan, vooral met de jongere generatie. Tijdens de ledenraad werd accuraat opgemerkt dat er wel erg veel grijze koppen in de zaal waren. Er zijn genoeg jongeren die open staan voor bovenstaand verhaal; dat had de aanhang van Bernie Sanders in de Verenigde Staten al laten zien.

Samenwerken van linkse partijen ligt hierbij voor de hand. De PvdA moet door haar geringe zeteltal bescheiden zijn, maar zou de samenwerking tussen de fracties van SP, PvdA en GroenLinks krachtig moeten bevorderen. Opgaan van de PvdA-Kamerleden in een gecombineerde fractie onder leiding van Jesse Klaver, zoals Plasterk voorstelt, is echter nu niet de weg. Kiezers die, ondanks alles, dit keer toch op de PvdA hebben gestemd, zouden zich bekocht kunnen voelen. Bovendien verzwakt een eenzijdige gerichtheid op GroenLinks (ook al zegt Plasterk: 'idealiter zou de SP zich ook in dat linkse blok begeven') juist een gezamenlijk optrekken van links. Samenwerking in de parlementaire praktijk in de komende periode daarna is wel mogelijk en wenselijk (al zal dat weer lastiger zijn, wanneer GroenLinks tot een kabinet met CDA, D66 en VVD zou toetreden). Als dat goed verloopt, zijn in de toekomst verdere stappen wellicht mogelijk.

* Over de recente lijsttrekkersverkiezingen zie: Ruud Koole, 'Lessen voor de ledendemocratie uit de lijsttrekkersverkiezingen, Socialisme en Democratie, jaargang 73, 2016, nummer 6 (december), pp. 5-20.
** De term 'nieuwe klassenstrijd is van G. Evans en J. Tilley, 'The new class war: Excluding the working class in 21st Britain', in: Juncture, 2015, no. 4.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers