Cartoon: Arend van Dam, uit: Gluren bij de buren, Van Dale.
Dat wij Vlamingen en Nederlanders elkaar kunnen verstaan, weten we natuurlijk. Des te opvallender is het dat we toch niet door lijken te hebben dat we iets heel wezenlijks delen: onze Nederlandse taal. Als we ons daar beter van bewust zijn, kunnen we haar ook beter koesteren.
Het misverstand dat Vlamingen Vlaams spreken en geen Nederlands is vrij oud, en is internationaal breed verspreid geraakt.[1] Ook Nederlanders noemen de taal van Vlamingen doorgaans Vlaams. Het idee dat de Vlamingen een eigen taal hebben, wordt versterkt doordat het Nederlands in Noord en Zuid uit elkaar aan het groeien is. Over hoe die verwarring de wereld in is gekomen en waarom het Nederlands meer taaleenheid nodig heeft, gaat dit artikel.
In mijn bijdrage zal ik in het kort de geschiedenis van het Nederlands schetsen, en meer bepaald de toestand in België. Ik besteed ook aandacht aan de taalideologische context die ervoor heeft gezorgd dat er verwarring bestaat tussen de termen Vlaams en Nederlands, zowel in het Nederlandse taalgebied als daarbuiten.[2]
Het ontstaan van de Nederlandse schrijftaal
Het Nederlands heeft zich in de loop van de geschiedenis ontwikkeld tot een aparte cultuurtaal, naast het Duits. Het geografische patroon in de traditionele dialecten laat een Oost-West-tegenstelling zien tussen Vlaams-Zeeuws-Hollands en dialecten die meer naar het binnenland toe worden gesproken als Brabants-Utrechts en verderop de oostelijke dialecten.[3]
In voorgaande zin heb ik de term ‘Vlaams’ gebruikt in zijn wetenschappelijk-dialectologische zin, namelijk als een aanduiding voor de dialectgroep die in de zuidwestelijke hoek van het Nederlandse taalgebied wordt gesproken (in Frans-Vlaanderen in Frankrijk, West- en Oost-Vlaanderen in België en Zeeuws-Vlaanderen in Nederland). Die betekenis is bij het grote publiek in België en Nederland onbekend. Met ‘Vlaams’ wordt daar bedoeld het Nederlands zoals dat door de Vlamingen wordt gesproken, een taalvariëteit die in academische kring met ‘Belgisch-Nederlands’ wordt aangeduid.
In de middeleeuwen bestonden er in het Nederlandse taalgebied twee cultuurcentra: een zuidoostelijk en een zuidwestelijk. Het zuidoostelijke Maas-Rijnlandse cultuurgebied was gericht op Aken en Keulen en heeft in de twaalfde eeuw een dichter als Hendrik van Veldeke voortgebracht, maar heeft achteraf weinig inbreng gehad in de Nederlandse cultuurtaal.
Dat was wel het geval met het zuidwestelijke cultuurgebied in het sterk verstedelijkte graafschap Vlaanderen.[4] De drie oudste ambtelijke documenten in het Nederlands hebben met Gent te maken, met de Statuten van de Leprozerie van Gent (1236) als oudste tekst.
Vlaamse taalhistorici hebben het graag over die dertiende eeuw, toen Gent na Parijs de tweede grootste stad van noordwest Europa was. Zo’n negentig procent van de in origineel bewaarde Nederlandse teksten uit die periode komt uit de zuidwestelijke hoek van het taalgebied. Gelukkig wordt de taal van die teksten in handboeken of vakliteratuur Middelnederlands genoemd, nooit Middelvlaams. Dat dertiende-eeuwse verhaal, dat in Nederland naar ik vermoed grotendeels onbekend is, geeft Vlamingen het gevoel dat ze aan de basis liggen van de Nederlandse schrijftaal.
De standaardisering van het Nederlands
Graag wordt er in het Zuiden ook gesproken over de zestiende eeuw, toen het Brabantse en meer bepaald het Antwerpse dialect gereed stond om de basis te leveren voor de Nederlandse standaardtaal. Dat wordt onder andere aangetoond door het eerste grote verklarende woordenboek dat voor het Nederlands geschreven is, het Etymologicum van Kiliaan, met Nederlandse trefwoorden en de betekenis ervan uitgelegd in het Latijn.[5]
Kiliaan geeft daarbij zeer dikwijls regionaal taalgebruik aan met allerlei afkortingen, maar vermeldt maar één keer het Brabants. Brabants aanduiden hoefde niet, want Brabants was voor hem niet regionaal, maar de Nederlandse norm voor zijn trefwoorden.[6]
Mooi voor de Vlamingen is ook dat het oudste taalkundige spellingtraktaat met het woord ‘Nederlands’ in de titel – men bleef tot diep in de negentiende eeuw de term Nederduits gebruiken – is gedrukt door de Gentse drukker Joas Lambrecht in 1550.
Aan de zuidelijke poging tot standaardisering van het Nederlands is een eind gekomen door de tachtigjarige oorlog. Die heeft uiteindelijk meegebracht dat over het taalgebied nu in termen van Nederlanders en Vlamingen wordt gedacht. Het gebied werd immers gesplitst in een noordelijke onafhankelijke republiek, terwijl het Zuiden tot de negentiende eeuw onderdeel bleef van Europese grootmachten (Spanje, Oostenrijk, Frankrijk).
De moderne Nederlandse standaardtaal is gevormd in de zeventiende eeuw op basis van een sociolect, namelijk de taalvariëteit die werd gesproken door het ‘deftige’ deel van de steden van de provincie Holland. Die standaardtaal werd in geschreven vorm in Nederland algemeen gebruikt en begrepen tegen het einde van achttiende eeuw. Tegen het einde van de negentiende eeuw konden alle Nederlanders elkaar ook mondeling begrijpen – als men tenminste voldoende school had gelopen.
Ondertussen in het Zuiden
In de zuidelijke Nederlanden, waarbij steeds de Franstalige gebieden Henegouwen en Namen, en het Franstalige/Duitstalige Luxemburg (zowel Belgische provincie als Groothertogdom) gerekend moeten worden[7], bleef men onder Spaanse overheersing tot 1713, gevolgd door de Oostenrijkse periode. Het is in die laatste periode dat het Frans ook in het Nederlandstalige Zuiden sterk aan invloed won bij de stedelijke burgerij en de culturele, politieke en financiële elites in het algemeen.
Frans praten in de hogere culturele sferen was in de achttiende eeuw een sociale evidentie – hoewel er ook in het Zuiden spraekkonstenaers actief waren die in hun taalkundige traktaten aansluiting bij de noordelijke taalnorm voorstonden. Het is echter pas na 1795, toen de Oostenrijkers door de Franse revolutionaire troepen verdreven werden, dat er in het huidige Vlaanderen dwangmaatregelen ten voordele van het Frans werden ingevoerd. In elk geval nam het Zuiden niet deel aan het noordelijke standaardiseringsproces van het Nederlands.
Na de slag van Waterloo in 1815 worden de bordjes verhangen; in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, die het grondgebied van het huidige Nederland, België en Luxemburg omvatte, voert Willem I maatregelen in ten voordele van het Nederlands en hervormt hij het onderwijs van hoog tot laag.[8] Vele Vlamingen komen daardoor in contact met de Nederlandse cultuurtaal, zoals die in het Noorden vorm had gekregen.
Een aantal intellectuelen die in die zogenoemde Hollandse periode waren opgeleid, zullen na de Belgische Revolutie in 1830, die leidde tot de onafhankelijkheid van België, het voortouw nemen in de Vlaamse Beweging. Die was nodig aangezien de nieuwe staat, België, in de praktijk een Franstalige staat was – ook voor de Vlamingen. Pas in 1898 kregen Frans en Nederlands in België met de Gelijkheidswet dezelfde wettelijke status. Pas in 1930 konden Vlamingen in Vlaanderen hoger onderwijs volgen in het Nederlands, met de vernederlandsing van de Gentse universiteit – die door de afschaffing van het Frans als instructietaal haar internationale uitstraling in één klap opgaf.
De taalstrijd in Vlaanderen
De taalstrijd van de Vlamingen werd gedragen door de middenklasse: die wou noch het Frans van de hogere klasse, noch de dialecten van de lagere klasse spreken. Men kwam dus uit bij de taalnorm van de Nederlanders. Het was die cultuurtaal die tegen het Frans ingezet kon worden – liever dan een of ander dialect tot cultuurtaal uit te bouwen.[9]
Hoewel die toestand een Vlaamse beslissing was, menen veel Vlamingen dat de Nederlanders hun taal aan de Vlamingen hebben willen opdringen – een misverstand. Ik denk dat het de gemiddelde Nederlander worst zal wezen hoe de Vlamingen praten – ze praten immers Vlaams en geen Nederlands.
Een belangrijk en wat vergeten boek is de Practische Uitspraakleer van de Nederlandse Taal van professor E. Blancquaert van 1934, dat talrijke herdrukken kende en gebaseerd was op de ‘beschaafde’ uitspraak van het Nederlands in de Hollandse steden.[10] Wat kort door de bocht zou men kunnen zeggen dat de verzorgde uitspraak van het Nederlands van Vlamingen eigenlijk een ouderwetse Hollandse norm is. Vlamingen doen immers niet mee met allerlei taalvernieuwingen die zich de laatste decennia in Nederland hebben voorgedaan – zodat de twee taalvariëteiten uit elkaar groeien.
Een goed voorbeeld daarvan is de zogenoemde verstemlozing van de g-, v- en z- aan het begin van woorden, naar ch-, f- en s- (goed > choed, veel > feel, zien > sien). Dat verschijnsel heeft zich in de loop der tijden vanuit Holland over heel Nederland verspreid in de ‘verzorgde uitspraak’. Vlamingen doen daar niet aan mee: ze blijven de g ‘zacht’ uitspreken, net als in de zuidelijke dialecten van Nederland.
De drie natiolecten van België
België is door de taalperikelen een federale staat geworden, met drie officiële talen: Frans, Nederlands en Duits. De standaardtaalvormen van die drie talen zijn zogenoemde natiolecten, dat wil zeggen: door staatsgrenzen bepaalde variëteiten van een standaardtaal. Er bestaat dus Belgisch Frans, Belgisch Nederlands en Belgisch Duits.
Een natiolect bestaat in de eerste plaats uit een accent, waardoor men de spreker in een bepaald land kan thuiswijzen, en een beperkt aantal woorden en eventueel morfologische en syntactische bijzonderheden die door de sprekers van het natiolect als verzorgd taalgebruik - dus als standaardtaal - beschouwd worden. De taalverschillen tussen de Vlamingen en de Nederlanders zijn vrij gering – zeker in de geschreven taal. In elk geval kan een Vlaming met een Nederlander een gesprek voeren.
In Europa vormen de Vlamingen ongeveer 28% van het Nederlandse taalgebied; de Franstalige Belgen ongeveer 6,5% van het Franse taalgebied. De 78.000 Duitstalige Belgen vormen minder dan 1% van het Duitse taalgebied. De Vlamingen vormen daarmee de grootste ‘taalminderheid’ van West-Europa, en menen meer dan Franstalige en Duitstalige Belgen te mogen meepraten met wat er gebeurt met hun standaardtaal: het Nederlands.
Het Nederlands is dus een pluricentrische taal geworden, met drie natiolecten: Nederlands Nederlands[11], Belgisch Nederlands en Surinaams Nederlands. De termen bestaan vooral in academische milieus. De pluricentrische opvatting[12] wordt vooral gekoesterd door Vlaamse taalgeleerden. Ik denk dat het sterke (taal)nationalisme in Nederland meebrengt dat in tegenstelling tot de sprekers van Frans, Duits, Engels en Spaans de Nederlanders hun taal maar moeilijk een plaats kunnen gunnen buiten hun staatsgrens (waaronder ook de vroegere koloniën).[13] In de ogen van Fransen bijvoorbeeld spreken de Walen in België Frans, en niet iets anders, hoewel het Belgische Frans anders klinkt dan het Franse Frans.
Vlaams en taalideologie
Het valt op dat Vlaamse taalgeleerden met de omschrijving Belgisch Nederlands het woord ‘Vlaams’ vermijden. Die term is immers taalideologisch lastig om te gebruiken – zeker in de taalwetenschap, waar van oudsher de term wordt gebezigd voor een dialectgroep. De francofonie heeft tijdens de Vlaamse ontvoogdingsstrijd steeds volgehouden dat Vlamingen flamand ‘Vlaams’ spreken, en geen Nederlands. Dat idee wordt nog steeds door de Franse versie van Wikipedia gepropageerd.[14]
Het effect daarvan is evident: het prestige van de taal verminderen door ze met een regionale term te benoemen, en het op die manier evident te maken dat het Vlaams door een echte cultuurtaal, uiteraard het Frans, overkoepeld moest worden. Het is die toestand die maakt dat Vlamingen soms wat onrustig worden als men hun taal Vlaams noemt. Voor alle veiligheid heeft de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (gesticht in 1886, met zetel in Gent) in 1972 haar naam zelfs gewijzigd in Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.[15]
Een en ander hangt wel af van de context waarin de term Vlaams gebezigd wordt. De Vlamingen gebruiken hem zelf, maar weten dan uiteraard wel wat ze ermee bedoelen, namelijk het Nederlands zoals Vlamingen dat spreken. Buitenlanders gebruiken hem ook, maar dan uit onwetendheid. Nederlanders gebruiken het woord Vlaams dikwijls uit vriendelijkheid – doordat ze denken dat Vlamingen op de erkenning van hun talige identiteit wel prijs zullen stellen. Vlamingen vragen zich dan dikwijls af of het de bedoeling is te zeggen dat het Nederlands van Vlamingen niet goed genoeg is om Nederlands genoemd te worden.
Taal en identiteit
Met het woord identiteit in de vorige alinea kan aangeknoopt worden met een taalattitude die in Vlaanderen de laatste decennia steeds meer opgang maakt, namelijk de stijgende waardering voor wat als tussentaal[16] bekendstaat. De Vlamingen hebben sedert de jaren zestig van de vorige eeuw grote inspanningen geleverd om zich de Nederlandse standaardtaal eigen te maken, via campagnes op school en in de media. De Vlamingen hebben zich de noordelijke norm evenwel niet volledig eigen gemaakt – hij is immers buitenlands. Tussentaal is dan de term voor de geografisch gedifferentieerde taalvormen die dicht bij de standaardtaal aanleunen, maar een aantal typisch dialectische kenmerken vertonen op het gebied van uitspraak, vormleer, zinsconstructies en woordenschat. Ze is sterk door het Brabants, meer bepaald het dialect van Antwerpen, beïnvloed.[17]
In tegenstelling tot het Belgisch Nederlands, zoals gezegd een natiolect, wordt de tussentaal (beter tussentalen?) niet als norm beschouwd, maar de tolerantie ervoor neemt zeer sterk toe. In elk geval wensen jonge Vlamingen niet zomaar alles over te nemen van het Noorden, of zich te richten op wat in taalzuiveringsboekjes te vinden is.
Dat taalgedrag is mijns inziens het gevolg van de emancipatie van de Vlaamse bevolking sedert de laatste decennia. Vlaanderen is momenteel een welvarende regio, met een hoogopgeleide bevolking, die ook op het gebied van taal mee wil praten. Een woord, een zinsconstructie is nu goed Nederlands omdat de Vlamingen dat zo zeggen. Als een Nederlander eventueel iets niet begrijpt, moet hij het maar opzoeken in een goed woordenboek en op die manier bijleren over het Nederlands.
De taalactivisten van de jaren zestig die in het kader van de ‘volksverheffing’ de noordelijke taalnorm propageerden via de zogenoemde ABN-acties (Algemeen Beschaafd Nederlands) en dus aan de culturele emancipatie van Vlaanderen meegewerkt hebben, wordt nu verweten aan standaardtaalideologie te doen die tot hyperstandaardisering geleid zou hebben.[18]
Waar men in Vlaanderen wel voor terugschrikt, is voor pogingen om de eigen taalvariant een officieel statuut te geven, zoals wel gebeurd is in Nederland voor het Limburgs en Nedersaksisch. Die taalvariëteiten mogen nu geen dialecten meer genoemd worden; ze zijn immers als streektalen erkend onder Deel I van het Europese Handvest van Streek- en Minderheidstalen. België heeft dat handvest niet geratificeerd om de taalwetgeving niet nog ingewikkelder te maken dan ze al is.
Stijgende divergentie Nederland en Vlaanderen?
De afstand tussen het Nederlands van Nederlanders en dat van Vlamingen zou steeds groter worden, niet zozeer doordat ze twee natiolecten zijn, maar vooral door de stijgende informalisering van de samenlevingen aan beide zijden van de staatsgrens waardoor de taalteugels losser worden gelaten. Bovendien zijn Vlamingen geen Nederlanders.
De grens tussen België en Nederland is niet enkel een staatsgrens, maar in heel wat opzichten ook een cultuurgrens. Nergens ter wereld zouden twee volkeren naast elkaar leven die dezelfde taal spreken, maar cultureel zo van elkaar verschillen.[19]
Ik heb de indruk dat de neiging bij Nederlanders en Vlamingen om net niet de klemtoon te leggen op hun taaleenheid, vrij systematisch is. De mate waarin dat gebeurt, hangt af van de sterkte van het (taal)nationalisme van de spreker, en van de context waarin het gesprek plaatsheeft. Culturele expansiedrang is - in tegenstelling tot mercantiele expansiedrang - Nederlanders overigens altijd al vreemd geweest. De Nederlanders zijn ook de enige Europeanen die niettegenstaande een groot koloniaal imperium hun taal niet hebben geëxporteerd, met uitzondering van Suriname en enkele Caraïbische eilanden (plus natuurlijk het Afrikaans).[20]
De gedachte dat Nederland en Vlaanderen uit elkaar groeien wordt echter tegengesproken door een aantal relatief recente maatschappelijke ontwikkelingen. Allereerst hebben er nog nooit zoveel Nederlanders in Vlaanderen verbleven en omgekeerd. Met 151.000 personen (21% van het totaal aantal personen met buitenlandse nationaliteit) zijn de Nederlanders in 2023 veruit de grootste buitenlandse nationaliteitsgroep in Vlaanderen.[21] In Nederland komen de Belgen – naar ik aanneem meestal Vlamingen – wel maar op de zevende plaats, met 51.251 in 2022.[22]
In de tweede plaats is er een steeds sterkere politieke samenwerking binnen het Beneluxparlement; hoewel dat parlement geen beslissingsmacht heeft, is het belangrijk doordat Belgische, Nederlandse en Luxemburgse politici elkaars ideeën leren kennen en het politieke beleid op elkaar kunnen afstemmen.
Ten derde kan men op economisch vlak wijzen op de transnationale fusiehaven North Sea Port, opgericht in 2018, waarbij de havens van Gent, Terneuzen, Vlissingen en Borsele een overeenkomst hebben gesloten en onder een centraal bestuur zijn geplaatst.
Op de vierde plaats is er een opmerkelijke samenwerking op het gebied van onderwijs doordat in 2005 bij verdrag de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) werd opgericht. De NVAO is een kwaliteitszorgorganisatie die op deskundige en onafhankelijke wijze de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen borgt en bestaande en nieuwe opleidingen accrediteert.
Op de vijfde plaats is er een toenemende militaire samenwerking. Niet alleen is er tegenwoordig een geïntegreerde marine met gezamenlijke opleidingen en gezamenlijke ontwikkeling en aankoop van nieuwe fregatten en mijnenbestrijdingsvaartuigen, maar ook is er de gezamenlijke bewaking van het Benelux-luchtruim en samenwerking tussen de special forces.
Taal schept verbondenheid
Intense samenwerkingen tussen twee landen zoals de hierboven geschetste, komen internationaal zeer zelden voor. Die samenwerking tussen Nederland met Vlaanderen/België wordt zeer sterk gefaciliteerd door de gemeenschappelijke taal van Vlamingen en Nederlanders.
Taal schept verbondenheid – eventuele culturele verschillen binnen die verbondenheid maken die verbondenheid net interessant. Zaak is wel die taaleenheid in de gaten te houden. Het kan dan wel zijn dat de Nederlanders en Vlamingen uit elkaar groeien op het gebied van taal – dat is toch een verhaal dat de ronde doet – de onderlinge verstaanbaarheid mag niet onder druk komen te staan.
Ook is het zaak het Nederlands gezamenlijk te verdedigen. Er zijn uitdagingen genoeg: verengelsing van het hogere onderwijs, dalende leesvaardigheid van schoolgaande jeugd, Nederlands voor immigranten…
Actie voeren voor taaleenheid hoeft erkenning van taalvariatie niet in de weg te staan. Gelukkig is een mens in staat om verschillende talen of taalvariëteiten te spreken naargelang van de situatie. Dialect, tussentaal en standaardtaal kunnen naast elkaar bestaan, en hebben hun specifieke functie in de samenleving.
Dialect en tussentaal is de taal van de solidariteit en de lokale identiteit. De standaardtaal, waarvan de norm door niemand volledig wordt beheerst, want het is een norm, dus iets waarnaar men streeft, zonder het ooit te bereiken, heeft haar plaats in het publieke domein. Dialecten en tussentaal mogen dus rustig de plaats krijgen die hun toekomt, maar de taaleenheid binnen het Nederlandse taalgebied is een groot goed dat gekoesterd moet worden.
Noten
[1] Het idee voor de titel van mijn bijdrage heb ik van een artikel van Jos Joosten in Hollands Maandblad 1998.
[2] Zie in dat verband: Willemyns, R. (2013). Dutch. Biography of a Language. Oxford University Press, vooral pp. 4-8.
[3] De belangrijkste taalgrens (isoglosse) is die van de zogenoemde secundaire umlaut, die o.a. de dialecten met de uitspraak groen (in Vlaams, Zeeuws en Hollands) scheidt van die waar men gruun, greun of grien (= umlaut met ontronding, zoals in het Engels) zegt.
[4] Het middeleeuwse graafschap Vlaanderen was dus iets anders was dan het huidige Nederlandstalige België, dat vandaag Vlaanderen wordt genoemd. Het omvatte het huidige West- en Oost-Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en Waals-Vlaanderen (het historische Vlaamse gebied in het huidige Frankrijk waar van oudsher Frans werd gesproken). Er bestond in het graafschap zowel een geografische als een sociale taalgrens tussen Nederlands (Vlaams) en Frans (Picardisch).
[5] Kiliaan C. (1599). Etymologicum Teutonicae linguae sive Dictionarium Teutonico-Latinum. Antwerpen, Plantijn-Moretus.
[6] Claes, F. (1985). Het Brabants als standaardtaal bij Kiliaan. In: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 39, pp. 29-36.
[7] Limburg blijft hier buiten beeld. Het grootse deel van dat gebied hoorde bij het onafhankelijke Luikse Prinsbisdom en hoorde niet bij de Nederlanden. Tegenwoordig wordt met ‘Nederlanden’ echter vooral die streken bedoeld waar men nu Nederlands praat – de term dekt historisch echter een ruimer gebied, waar dus ook Frans en Duits werd gesproken.
[8]In de Hollandse periode werden opleidingen voor onderwijzers opgericht. Elke middelbare school kreeg een leraar Nederlands. De universiteiten van Leuven, Gent en Luik kregen een professor Nederlands.
[9] Het valt op dat in dezelfde periode, de late negentiende eeuw, de Afrikaners in Zuid-Afrika net wel hun eigen ‘dialect’ tot een standaardtaal hebben opgekweekt. Die ontwikkeling werd dan ook veeleer gedragen door een volksklasse.
[10] Blancquaert, E. (1934). Practische Uitspraakleer van de Nederlandse Taal. Antwerpen, De Sikkel.
[11] De lelijke term Nederlands Nederlands kan in het Engels gelukkig vertaald worden door Netherlandic Dutch.
[12] Clyne, M. (red.) (1992). Pluricentric Languages: Differing Norms in Different Nations. Berlin/New York, Mouton de Gruyter.
[13] Een mooi voorbeeld van taalnationalisme levert de titel van het artikel van Kruijsen en Van der Sijs: Mapping Dutch and Flemish. Kruijsen, J. en N. Van der Sijs (2010). Mapping Dutch and Flemish. In: Lameli A., R. Kehrein en S. Rabanus (reds.). Language and Space: An International Handbook of Linguistic Variation: Volume 2. Language Mapping I. Berlin/New-York, De Gruyter, pp. 180-202. Hoewel net de traditionele dialectkaarten de beste bewijzen leveren dat het Nederlandse taalgebied historisch niet in termen van ‘noord’ tegenover ‘zuid’ beschreven kan worden, hebben de auteurs er toch voor gekozen voor een internationaal publiek de indruk te wekken dat ‘Dutch’ en ‘Flemish’ verschillende talen zijn. Vlaamse taalkundigen zouden een dergelijke titel nooit uit de pen laten vloeien.
[14] Wikipedia, Langues régionales ou minoritaires de France (geconsulteerd op 2 november 2023). Op de kaart valt allereerst op dat België en Luxemburg op ‘revolutionaire’ wijze bij Frankrijk zijn gevoegd. Op de kaart zijn de minderheidstalen die aansluiting vinden bij de naburige grotere taalgebieden op dezelfde manier behandeld als de Romaanse dialecten (chtimi, cauchois, tourengeau enz.); we lezen dus flamand, francique/alsacien en corse, in plaats van Néerlandais, Allemand en Italien.
[15] Die Academie heet sedert 2018 Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren.
[16] De Caluwe, J. e.a. (reds.) (2013). Tussentaal. Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen. Gent, Academia Press.
[17] Indien de Vlamingen een standaardtaal zouden moeten maken – los van Nederland – dan zou die op het Antwerps gebaseerd moeten worden. Antwerpen is immers de grootste Vlaamse stad, en een belangrijk politiek en economisch centrum.
[18] Absillis, K., J. Jaspers en S. Van Hoof (reds.) (2012). De manke usurpator. Gent, Academia Press.
[19] Marinel Gerritsen & Marie-Thérèse Claes (2002). Culturele waarden en communicatie in internationaal perspectief. Coutinho, p.143, met verwijzing naar Hofstede, G. (1980). Culture’s Consequences: International Differences in Work-Related Values. Newbury Park, Sage. Hofstede (p. 228) zegt: ‘In fact, no countries in the (…) data with a common border and a common language are so far culturally apart, according to the (…) indices, as (Dutch) Belgium and the Netherlands.’ Hofstedes werk was een grootschalige internationale enquête (op vraag van IBM) naar culturele verschillen in de wereld.
[20] Voor de redenen daarvoor: zie Willemyns, R. (2013). Dutch. Biography of a Language. Oxford University Press, pp. 212-214.
[21] Statistiek Vlaanderen (7 juli 2023). Bevolking naar nationaliteit.
[22] Thomas Vanheste (24 augustus 2022). Het beloofde land aan de andere kant van de grens.