Kiezers tellen hun voorkeuren anders bij elkaar op dan vroeger en traditionele doelgroepen vallen uiteen. De PvdA lijdt daar zoals alle sociaal-democratische partijen meer dan gemiddeld onder. Toch is verbinding van verschillende groepen de enige oplossing.
De uitslag van de verkiezingen van 15 maart 2017 dreunt nog door in de PvdA. Een verlies van 29 zetels of 19 procentpunt van de aanhang is extreem pijnlijk en vraagt om opheldering. Natuurlijk verklaren de onvrede met de regeringscoalitie tussen VVD en PvdA en de rommelig ogende lijsttrekkersstrijd deels de leegloop.
Politicologisch onderzoek toont aan dat junior regeringspartners vaak meer verliezen dan de premierspartij, dat brede coalities die links en rechts verenigingen onpopulair zijn en dat groene partijen profiteren van het zogenaamde negative incumbency effect waardoor regerende sociaal-democraten getroffen worden.
De focus op deze verklaringen suggereert dat het verlies van de PvdA iets incidenteels is en met enkele aanpassingen (geen deelname aan brede coalities, betere communicatie, afschaffen van of betere organisatie van de lijsttrekkersverkiezingen) in de toekomst vermeden kan worden. Ten onrechte, aangezien het verlies van de PvdA past binnen de neerwaartse trend die in 2002 is ingezet. Sindsdien heeft de partij bij de meeste nationale verkiezingen verloren en is zij van 29 procent van de stemmen in 1998 teruggezakt naar 5,9 in 2017. In het licht van deze trend zijn het de uitslagen van de verkiezingen van 2012 (+ 5.2 procentpunt) en 2003 (+12,2 procentpunt) die als uitzondering op de regel moeten worden gezien, niet de klap van dit jaar.
Het verlies van de PvdA is groot, ook in vergelijkend perspectief. Zelden verliezen partijen het leeuwendeel van hun aanhang in een keer. Tegelijkertijd is het lot van Nederlandse sociaal-democraten geen unicum. Diverse zusterpartijen hebben de afgelopen jaren klappen gekregen, waarbij het verlies van het Griekse PASOK (- 30.7 procentpunt in 2012), de Spaanse PSOE (-19.0 procentpunt in 2011) en de Franse kandidaat van de PS in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen op 23 april jongstleden opvallen. In andere landen (bijvoorbeeld België, Denemarken, Finland, Noor wegen, Oostenrijk en Zweden) is de terugloop meer gestaag.1 De trendlijn voor sociaal-democratische partijen in Europa is echter onmiskenbaar neerwaarts (zie figuur 1). Wel geldt in het algemeen dat hoe dominanter de sociaal-democratische partij in de afgelopen decennia, hoe groter de neergang.
In sociaal-democratische kringen bestaat doorgaans de overtuiging dat de opkomst van radicaal-rechts populistische partijen debet is aan het verlies van de sociaal-democraten. Een eerste groep linkse critici wijdt dit verlies aan het afschudden van de ideologische veren en de neoliberalisering van de sociaal-democraten (bijvoorbeeld Oudenampsen en Van Rijsbergen2 ). Een tweede groep juist aan het negeren van de opvattingen van lager opgeleiden over immigratie, integratie en Europa (bijvoorbeeld Cuperus in diverse geschriften3 ).
De correlatie tussen opkomst van radicaalrechts populisme en ondergang van de sociaal-democratie is in veel West-Europese landen inderdaad aanwezig, alhoewel niet altijd even sterk (zie het recente overzicht van Hix). Onderzoek wijst uit dat de overlap tussen de kiezers van sociaal-democratische en radicaal rechts-populistische partijen echter doorgaans beperkt is, zeker in Nederland. Alhoewel het electoraat van radicaal-rechts populistische partijen in sommige opzichten lijkt op dat van een arbeiderspartij, koestert slechts een klein deel van de aanhang van deze partijen sympathie voor de sociaal- democratie.4
Het probleem voor de sociaal-democratie is dus complexer dan een correlatie suggereert. Het verlies van sociaal-democratische partijen is onderdeel van een bredere transformatie van de West-Europese partijpolitiek. Deze transformatie zorgt ervoor dat sociaal-democratische partijen zich ook op de middellande termijn in een zeer uitdagende electorale markt moeten positioneren.
De West-Europese transformatie van de partijpolitiek
Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw bevindt de Europese partijpolitiek zich in een staat van verandering. Deze transformatie de Europese partijsystemen ondergaan kent drie componenten: (1) de opkomst van de sociaalculturele dimensie, (2) de toenemende polarisatie op deze dimensie en (3) de fragmentatie van het partijsysteem.
Tot ver in de naoorlogse periode zijn West-Europese partijsystemen gestructureerd geweest door historisch gegroeide maatschappelijke en politieke tegenstellingen, bijvoorbeeld op basis van religie of sociale klasse. In Nederland waren tot eind jaren tachtig de communautaire, de ethische, en de sociaal economische tegenstellingen in zowel samenleving als politiek dominant, wat leidde tot een driedimensionale ruimte waarin CDA, PvdA en VVD-pijlers van een ideologische driehoek vormden.5 Sinds de jaren ‘90 is de ethische dimensie naar de achtergrond verdwenen, en is de communautaire dimensie getransformeerd tot de sociaal-culturele dimensie.6
Dit is geen Nederlands fenomeen, maar een ontwikkeling die overal in de Westerse wereld wordt waargenomen, ongeacht het karakter van de oorspronkelijke tegenstellingen die bestonden. Op de sociaal-culturele dimensie staan libertaire partijen, die geloven in een open, pluriforme samenleving, tegenover autoritaire partijen, die streven naar een gesloten, hiërarchisch georganiseerde, en homo gene maatschappij. De opkomst van deze tegenstelling is een gevolg van het ontstaan van een scheidslijn in de samenleving op basis van achtergrondkenmerken zoals opleidingsniveau. Op basis van dit kenmerk worden burgers doorgaans geclassificeerd als kosmopolitisch versus globaliseringsverliezers.
Opleidingsniveau is echter niet het enige kenmerk dat een rol speelt in de tegenstelling tussen kosmopolieten en globaliseringsverliezers. In toenemende mate lijken etniciteit, gender, leeftijd, en woonplaats de scheidslijn op basis van opleidingsniveau te versterken. Tijdens de Britse Parlementsverkiezingen, de Oostenrijkse presidentsverkiezingen en het referendum over de Brexit stonden hoger opgeleide, jonge kiezers uit de steden, en met name de hoofdstad, bijvoorbeeld tegenover lager opgeleide oudere stemmers uit de provinciesteden en het platteland.
In andere landen kruisen deze kenmerken echter met bestaande tegenstellingen, vooral omdat deze kenmerken zowel stemgedrag als opkomst beïnvloeden. Bij de Nederlandse verkiezingen stemden oudere lager opgeleiden 50Plus, PVV of SP, terwijl jongere lager opgeleiden massaal thuisbleven (de opkomst bij lager opgeleiden onder de 35 was dit keer slechts 42/%).
Ook in de Britse en Franse parlementsverkiezingen speelden verschillen in opkomst op basis van leeftijd een rol in de uitslag. In Frankrijk bleef tijdens de tweede ronde van de parlementsverkiezingen ruim 70/% van de jongeren onder de 34 thuis, terwijl de opkomst bij 60-plussers boven de 60/% lag. Het omgekeerde was echter het geval in Groot-Brittannië. Doordat daar juist oudere kiezers afhaakten, wist Corbyn met een relatief jong electoraat 40/% van de zetels te halen. Wie gaat stemmen is dus even belangrijk als wat gestemd wordt.
In de nieuwe politieke ruimte die wordt gevormd door de sociaal-culturele dimensie en de sociaaleconomische dimensie kunnen partijen links-autoritaire, links-libertaire, rechts-autoritaire, en rechts-libertaire posities innemen. Zo zijn partijen die op sociaaleconomisch vraagstukken voorstander zijn van overheidsregulering van de markt en die voor een open samenleving staan te kwalificeren als links- libertair en partijen die juist voor marktwerking en een hiërarchisch georganiseerde en monoculturele samenleving zijn te kwalificeren als rechts-autoritair.
Op basis van de inhoud van hun verkiezingsprogramma’s sinds 2002 kunnen GroenLinks en de PvdA in het links-libertaire kwadrant geplaatst worden, terwijl D66 in het rechts-libertaire kwadrant gesitueerd wordt. Het CDA en de VVD bevolken het rechts-autoritaire kwadrant. De PVV en SP zijn in de loop van tijd naar het links-autoritaire kwadrant getrokken7 In Figuur 2 worden de posities van de partijen in Nederland schematisch weergegeven, waarbij op de horizontale as de partijposities op sociaaleconomische vraagstukken en op de verticale as de partijposities op de sociaal-culturele zijn weergegeven.
Uiteraard is de sociaal-culturele dimensie niet alleen een expressie van ontwikkelingen in de maatschappij, zij wordt ook gecultiveerd door de partijen die op deze dimensie campagne voeren. Met name het succes van radicaalrechts populistische partijen heeft als katalysator voor de groei in belang van deze dimensie, zowel politiek als maatschappelijk, gediend.
In de politieke arena zijn gevestigde partijen meer aandacht aan sociaal-culturele vraagstukken gaan besteden en hebben uitgesprokenere posities op issues als immigratie en integratie ingenomen.8 Deze partijen zijn vanuit het centrum naar de flanken opgeschoven, terwijl de partijen die zich daar al bevonden aanmerkelijk gegroeid zijn. De afgelopen jaren heeft dit tot toenemende polarisatie op deze dimensie geleid.9
Deze polarisatie is een deels het gevolg van de politiek-strategische reacties op het succes van radicaal-rechts populistische partijen en deels een reflectie van de sterke polarisatie onder burgers.10 Interessant is dat recent onderzoek heeft aangetoond dat het politiek-strategische gedrag van partijen de polarisering in de samenleving verder heeft versterkt.11
In de verkiezingscampagne van 2017 was deze polarisatie duidelijk terug te zien. Door de vluchtelingencrisis en terreuraanslagen in onder andere België, Duitsland en Frankrijk voerden thema’s als vluchtelingenopvang en de Nederlandse identiteit de boventoon in de campagne. Opvallend hierbij was het brede palet aan sociaal-culturele thema’s dat werd aangesneden (inclusief klimaatverandering en levensbeëindiging), en het feit dat een aantal libertaire partijen deze issues ook op de voorgrond plaatsten. Deze partijen vormden dus meer dan voorheen een kosmopolitisch tegenwicht tegen de PVV en andere radicaalrechts populistische bewegingen die aan de verkiezingen meededen, zoals VNL en FvD.
De toegenomen polarisatie ging gepaard met een stijging van de versnippering. Uiteraard is de toename van het aantal partijen dat verkozen werd hier enigszins debet aan. Belangrijker is echter dat de kiezers zich op basis van hun achtergrondkenmerken, zoals etniciteit, gender, leeftijd, opleidingsniveau, woonplaats en opvattingen verspreiden over de verschillende partijen in de kwadranten. Met andere woorden: de vier groepen kiezers die te onderscheiden zijn (links-libertair, rechts-libertair, links-autoritair, rechts-autoritair) hebben elk hun eigen set partijen om uit te kiezen (bijvoorbeeld GroenLinks, Partij voor de Dieren, PvdA in het geval van links-libertaire kiezers). Deze ontwikkeling wordt in het recent verschenen rapport Depla aangestipt en als de ‘netflixesering’ van het electoraat betiteld.
Belangrijk om te zien is dat veel keuzesets uit partijen bestaan die zich in verschillende kwadranten bevinden. Zo twijfelen hoger opgeleide jongeren tussen D66, GroenLinks en PvdA, of tussen D66 en VVD, afhankelijk van hun opvattingen over sociaaleconomische en sociaal-culturele vraagstukken.
Lager opgeleiden overwegen zowel CDA, PvdA, PVV als SP. Bij verkiezingen geeft uiteindelijk het belang dat sociaal-culturele en sociaal- economische vraagstukken die op dat moment hoog op de agenda staan de doorslag. In de context van de financieel-economische crisis brachten burgers binnen hun keuzeset vooral een stem uit op partijen met een sterk sociaaleconomisch profiel, terwijl in de context van de vluchtelingencrisis juist de partijen die als geloofwaardig op sociaal-culturele issues werden gezien in de lift zaten.
Het verlies van de PvdA in 2017
In dit politieke speelveld staan sociaal-democratische partijen voor een uitdaging van jewelste. Meer dan andere gevestigde partijen bevinden zij zich in een spagaat, omdat zij in competitie zijn met zowel libertaire als autoritaire partijen en met zowel linkse als rechtse partijen. Het verlies van de PvdA in 2017 illustreert dit perfect. De partij verloor kiezers aan GroenLinks (19% van de kiezers uit 2012), D66 (13%), de SP (12%), het CDA (6%), de VVD (5%) en 50Plus en de PVV (elk 4%).12 Er werd dus verloren aan links-libertaire, rechts-libertaire, links-autoritaire, en rechts-autoritaire partijen. Tegelijkertijd bleef 8% van de PvdA-stemmers uit 2012 thuis, wat onderstreept dat wie er gaat stemmen even belangrijk is als wat zij gaan stemmen.
Hetzelfde was het geval in 2002, toen de PvdA ook fors verloor aan een grote diversiteit aan concurrenten.13 In dat jaar ging kiezers met name verloren aan het CDA, D66, GroenLinks, LPF, en SP. Door de foutieve analyse dat het succes van de LPF gelijk stond aan het verlies van de PvdA – de grootste groepen kiezers stapten over naar GroenLinks en CDA – is toen gekozen voor richting het links-autoritaire kwadrant op te schuiven. Deze strategie is echter niet effectief gebleken. De meeste links-autoritaire kiezers – ongeveer 30 tot 35/% van het totale electoraat – verkiezen het autoritaire origineel boven een linkse kopie.14 Bovendien heeft het als bijwerking gehad dat libertaire kiezers steeds meer afstand tot de PvdA zijn gaan ervaren.
De samenstelling van het PvdA-electoraat bevestigt deze lezing van de ontwikkelingen. Waar de PvdA altijd een brede volkspartij is geweest, rijten de scheidslijnen op basis van etniciteit, gender, leeftijd, opleidingsniveau en woonplaats de partij nu uiteen. Verhoudingsgewijs verlieten meer lager dan hoger opgeleiden de partij. Waar de hoger opgeleiden echter vertrokken naar GroenLinks (21/%) of D66 (18/%), verspreidden de lage opgeleiden zich over SP (14/%), PVV (8/%) en 50Plus (7/%). Wederom geldt dat lager opgeleiden verhoudingsgewijs vaker thuisbleven (11/%).
Ook op basis van leeftijd zijn significante verschillen te zien. Jongeren verlieten de PvdA in grotere getalen dan ouderen (11/% versus 34/% stemde weer op de PvdA). Van het vertrek van deze jongeren profiteerden met name VVD (8/%) en D66 (19/%). Ook bleven jongeren die eerder PvdA stemden vaker thuis (11/%). Met uitzondering van 50Plus (5/%) profiteerde geen enkele partij echt in het bijzonder van de ouderen die de PvdA de rug toekeerden.15
Uit deze percentages blijkt dat het kernelectoraat van de partij bestaat uit oudere mannen met een hoog opleidingsniveau. Deze kiezers behoren niet tot een van de hoofdgroepen stemmers die zijn ontstaan als gevolg van een nieuw politiek speelveld. Het is een subelectoraat dat niet eenvoudig te duiden is in termen van haar sociaaleconomische en sociaal-culturele oriëntatie, in tegenstelling tot de aanhangers van bijvoorbeeld D66, GroenLinks of de SP.
Deze claim wordt ondersteund door de stemmotivaties van PvdA-kiezers te vergelijken met die van D66- en GroenLinks- stemmers. Voor de laatste groep was een combinatie van sociaaleconomische en sociaal-culturele overwegingen doorslaggevend. In het geval van GroenLinks werden klimaat, sociale zekerheid en onderwijs het meest genoemd, in het geval van D66 onderwijs, de economie, en normen en waarden. PvdA kiezers daarentegen citeren primair sociaaleconomische motieven: de sociale zekerheid (77/%), de ouderenzorg (69/%) en de arbeidsmarkt (62/%).16 Sociaal-culturele thema’s worden door hen niet of nauwelijks genoemd.
Opvallend is overigens dat juist op het onderwerp onderwijs de PvdA slecht scoort in vergelijking met GroenLinks en D66, omdat dit issue nauw verbonden is met de tegenstelling tussen libertairen en autoritairen, kosmopolieten en nationalisten. Het thema staat symbool voor de nieuwe ongelijkheid en is daarmee van de belangrijkste sleutels voor verbinding en solidariteit.
Deze bevindingen laten zien dat de PvdA profiel mist in de nieuwe politieke ruimte. De PvdA slaagt er op het moment niet in zich op beide dimensies duidelijk te profileren, terwijl de combinatie van posities op sociaaleconomische en sociaal-culturele vraagstukken voor de meeste kiezers doorslaggevend is. Daardoor spreekt de PvdA de nieuwe kerngroepen in het electoraat, zoals hoger opgeleiden jongeren uit de Randstad, of lager opgeleide ouderen uit de provincie niet echt aan. Deze groepen kiezers hebben partijen in hun keuzeset die dit wel doen: D66 voor rechts- libertaire, GroenLinks voor links-libertaire, en PVV en SP voor links-autoritaire burgers.
Conclusie
Overleven vereist dat de PvdA vaststelt waartoe, en vooral voor wie zij op aard is. Uiteraard kan de partij zich richten op een specifiek subelectoraat en daarmee gaan voor wat soms wel het ‘boutique model’ wordt genoemd. De partij profileert zich dan op enkele thema’s waarvan men weet dat deze juist hoger opgeleide jongeren uit de stad, of lager opgeleide ouderen van buiten de stad aanspreken. Als de PvdA voor deze koers opteert, moet zij echter de strijd aan met partijen die issue owner zijn op sociaal-culturele thema’s. Boven dien vervreemdt de partij dan definitief andere groepen in de samenleving van zich.
Het streven naar een nieuw soort volkspartij is ingewikkelder, omdat het een verbond tussen verschillende maatschappelijke groepen met soms tegenstelde voorkeuren noodzakelijk maakt. Het is echter wel waar de sociaal-democratie voor opgericht is en waartoe zij in staat is moet zijn om haar bestaansrecht te kunnen verdedigen. Het rapport Depla, dat inzet in de omvorming van de PvdA in de richting van een brede volksbeweging, is dan ook een goede stap in deze richting.
De transformatie van de PvdA tot een brede volksbeweging is ook niet onmogelijk. Alle kiezers die de PvdA is kwijt geraakt hebben affiniteit met haar standpunten op ten minste een van de twee soorten vraagstukken die hun partijvoorkeuren structureren. Ze voelen zich thuis bij de PvdA als het om sociaalculturele of sociaaleconomische vraagstukken gaat, en een beperkte groep kiezers zelfs op beide terreinen.
De kunst gaat dan ook zijn om beide soorten vraagstukken met elkaar te verbinden, en niet langer als onafhankelijk van elkaar te zien. Ze moeten geïntegreerd worden tot een samenhangende visie op een open en rechtvaardige samenleving, waarin wordt onderkend dat alle vraagstukken die spelen sociaaleconomische en sociaal-culturele aspecten hebben. Grote maatschappelijke problemen als de vluchtelingencrisis, ongelijkheid en klimaatverandering kunnen alleen opgelost worden als beide componenten steeds in samenhang en gelijktijdig worden aangepakt.
Alleen op deze manier kan een nieuw verhaal worden geconstrueerd dat burgers met elkaar verbindt. Dit verhaal moet gestoeld zijn op een nieuw soort solidariteit, tussen allochtonen en autochtonen, hoger en lager opgeleiden, jongeren en ouderen, mannen en vrouwen, en wereldsteden en omliggend gebied. Het verhaal moet niet alleen deze groepen overtuigen van een stem op de PvdA, maar moet ook in staat zijn om te mobiliseren. Het moet met name jongeren en lager opgeleiden prikkelen om zelf politiek actief te worden en de zich bij de beweging aan te sluiten. Wie er gaat stemmen is tenslotte net zo belangrijk als op wie er gestemd wordt.
- 1imgur.com/r/europeans/ 6hD7J
- 2Oudenampsen, Merijn en Dylan van Rijsbergen (2015), ‘De Moed om Onbescheiden te zijn’, S&D 2015/2, pp. 52-57.
- 3www.policy-network.net/ pno_detail.aspx?ID=1238 &title=Populism-againstglobalisation-a-new-Euro pean-revolt en library.fes.de/ pdf-files/ipg/ipg-2003-3/artcuperus.pdf
- 4Wouter van der Brug, Meindert Fennema, Sarah L. de Lange, en Inger Baller (2012), ‘Radical Right Parties: Their Voters and Their Electoral Competitors’ in: Jens Rydgren (ed.) Class Politics and the Radical Right, Londen: Routledge, pp. 52-74.
- 5De Beus, Jos W., Jacques A.A. van Doorn, en Percy B. Lehning (1989), De ideologische driehoek: Nederlandse politiek in historisch perspectief, Meppel: Boom.
- 6Pellikaan, Huib, Tom van der Meer, en Sarah L. de Lange (2003). ‘The Road from a Depoliticized to a Centrifugal Democracy’, Acta Politica, 38(1): pp. 23-49; Pellikaan, Huib, Sarah L. de Lange en Tom van der Meer (2007). ‘Fortuyn’s Legacy: Party System Change in the Netherlands’, Comparative European Politics, 5(3): pp. 282-302. In de sociologische en politicologische literatuur wordt deze dimensie omschreven als de sociaal-culturele dimensie (Kriesi, Hanspeter, Edgar Grande, Romain Lachat, Martin Dolezal, Simon Bornschier, en Timotheos Frey (2008). West European Politics in the Age of Globalization. Cambridge: Cambridge University Press.), de GAL-TAN (Green-Alternative-Libertarian versus Traditional-Authoritarian-Nationalist) dimensie (Hooghe, Liesbet, Gary Marks en C.J. Wilson (2002). Does Left/Right Structure Party Positions on European Integration? Comparative Political Studies 35 (8): pp. 965989) of de libertair-autoritaire dimensie (Kitschelt, Herbert (1995). The Radical Right in Western Europe: A Comparative Analysis. Ann Arbor: University of Michigan Press).
- 7De Vries, Catherine E. (2017) ‘The Cosmopolitan-Parochial Divide: Changing Patterns of Party and Electoral Competition in the Netherlands and Beyond’, Journal of European Public Policy [te verschijnen]; Otjes, Simon (2011). ‘The Fortuyn Effect Revisited: How did the LPF Affect the Dutch Parliamentary Party System?’, Acta Politica 46(4): pp. 400424; Pellikaan, Huib, Tom van der Meer, en Sarah L. de Lange (2003). ‘The Road from a Depoliticized to a Centrifugal Democracy’, Acta Politica, 38(1): pp. 23-49; Pellikaan, Huib, Sarah L. de Lange en Tom van der Meer (2007). ‘Fortuyn’s Legacy: Party System Change in the Netherlands’, Comparative European Politics, 5(3): pp. 282-302; Pellikaan, Huib, Sarah L. de Lange en Tom van der Meer (2017) ‘The Center Does not Hold: Coalition Politics and Party System Change in the Netherlands 2002-2012’, Government and Opposition DOI: https://doi.org/10.1017/ gov.2016.20 [te verschijnen].
- 8Van Heerden, Sjoerdje, Sarah L. de Lange, Wouter van der Brug en Meindert Fennema (2014). ‘The Immigration and Integration Debate in the Netherlands: Discursive and Programmatic Reactions to the Rise of Anti-Immigration Parties’, Journal of Ethnic and Migration Studies 40 (1): pp. 119-13.
- 9Pellikaan, Huib, Sarah L. de Lange en Tom van der Meer (2017) ‘The Center Does not Hold: Coalition Politics and Party System Change in the Netherlands 2002-2012’, Government and Opposition DOI: https://doi.org/10.1017/ gov.2016.20 [te verschijnen].
- 10Oosterwaal, Annemarije en René Torenvlied (2010). ‘Politics Divided from Society? Three Explanations for Trends in Societal and Political Polarisation in the Netherlands’, West European Politics, 33(2): pp. 258-279.
- 11Castanho Silva, Bruno (2017) ‘Populist Radical Right Parties and Mass Polarization in The Netherlands’, European Political Science Review doi:10.1017/S1755773917000066 [te verschijnen].
- 12Resultaten van een representatieve steekproef onder 8000 Nederlanders, gehouden in de context van het ORA project Sub-national context and radical right support in Europe (SCoRE).
- 13Wouter van der Burg (2004) ‘Zwevende of Geemancipeerde Kiezers?’ in Jaarboek DNPP 2002. Groningen: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, pp. 230-251.
- 14Mudde, Cas (2004). ‘The Populist Zeitgeist’. Government and Opposition, 39(4): pp. 541-563. 15 Resultaten van een representatieve steekproef onder 8000 Nederlanders, gehouden in de context van het ORA project Sub-national context and radical right support in Europe (SCoRE).
- 15nos.nl/artikel/2163482-waarom-stemden-mensen-wat-zestemden.html.