Sociaal-democratische partijen wereldwijd worstelen met hun bestaansrecht. Tony Blair is niet de meest voor de hand liggende denker om in deze penibele situatie verlossing bij te zoeken, al was het maar vanwege zijn leidende rol bij de nooit goed verwerkte Derde Weg. Een artikel van zijn hand in de New Statesman geeft evenwel stof tot nadenken. Niet omdat Blair hierin lessen trekt uit het beleid van de jaren negentig (dat doet hij niet), maar omdat hij zoekt naar manieren meer steun te krijgen voor de progressieve agenda.
Door: Tony Blair
Premier van het Verenigd Koninkrijk van 1997 tot 2007
De Britse Labour Party en de Liberal Democrats staan voor een ongekend grote uitdaging. Politieke partijen hebben geen door god gegeven bestaansrecht. Overal in de westerse wereld dreigen progressieve midden- en centrumlinkse partijen te worden gemarginaliseerd of zelfs te verdwijnen. Waar is de Parti socialiste van François Mitterrand of de SPD van Willy Brandt gebleven? Ook dominante nationale partijen kunnen onder invloed van slecht leiderschap en sociale en economische veranderingen razendsnel worden veroordeeld tot een rol aan de zijlijn. Zoals de Liberal Party van Asquith en Lloyd George die begin twintigste eeuw in 18 jaar tijd terugviel van 397 naar 43 zetels.
De progressieve politiek verkeert wereldwijd – met als enige uitzondering de overwinning van Joe Biden in de Verenigde Staten – in een impasse: Labour heeft vier verkiezingsnederlagen op rij geleden en een vijfde is verre van ondenkbaar; de Duitse SPD is voorbijgestreefd door de gematigde Groenen; de Franse socialisten, in 2012 nog winnaar van de presidentsverkiezingen, staan op een schamele 11%; in Italië is links geïmplodeerd en hopeloos verdeeld; in Spanje en Zweden zijn de socialisten nog aan de macht, maar wel in afgeslankte vorm.
En eerlijk gezegd mag je als verstandig democraat (of Democraat) de overwinning van Biden ook weer niet overschatten. Tenslotte versloeg hij een zittende president wiens gedrag door kiezers uit de middengroepen als buitengewoon merkwaardig en onaanvaardbaar werd beschouwd. Het optreden van Donald Trump tijdens de coronacrisis lijkt de pandemie te hebben verergerd – en toch kreeg hij bij de presidentsverkiezingen van 2020 meer stemmen dan in 2016. Bovendien haalden de Republikeinen meer zetels in het Huis van Afgevaardigden en hebben ze hun meerderheid in de Senaat waarschijnlijk alleen verspeeld vanwege de bizarre capriolen na de verkiezingen die eindigden in de bestorming van het Capitool op 6 januari. De overwinning van Biden was een heftige reactie tegen het gedrag van Trump, niet zozeer tegen diens beleid. Ook denk ik dat de Democraten met Biden de enige echte kanshebber hadden genomineerd.
Zonder Biden als de vleesgeworden redelijkheid en gematigdheid hadden de Democraten misschien niet gewonnen. Ideeën doen ertoe in de politiek, met name – en terecht – in het progressieve kamp. Maar zonder leiders die ze weten in te kaderen en te presenteren, vergaren die ideeën enkel stof en geen stemmen. Het vanzelfsprekende fatsoen dat Biden uitstraalde – de juiste persoon op de juiste plaats op het juiste moment – was doorslaggevend.
Maar zelfs nu de nieuwe president op dreef is – in weerwil van zijn ingetogen gedrag – en hij een buitengewoon radicaal programma van stimuleringsmaatregelen en wederopbouw heeft opgetuigd, krijgen de Democraten niet in alles hun zin. Mogelijk worden de kansen van de Republikeinse Partij om zich te herpakken, althans wat het presidentschap betreft, overschaduwd door de aanhoudende verdeeldheid over Donald Trump die de partij verlamt; maar mochten de Republikeinen hun leiderschapscrisis te boven komen en een realistische leider aanwijzen, dan kunnen ze het de Democraten nog lastig maken. Tot op heden kan Biden zijn sterke kanten uitbuiten: in de bestrijding van de coronacrisis is duidelijk geen plaats voor partijpolitiek. Maar op andere terreinen zouden de Democraten het lastiger kunnen krijgen, met name als het gaat om culturele vraagstukken. Amerika blijft een diep verdeeld land.
Kortom, afgezien van Joe Biden is er op dit moment in de westerse wereld nergens sprake van grootschalige steun voor een progressieve agenda. Dat komt niet omdat mensen geen verandering willen in een veranderende wereld – ze willen juist een betere toekomst, eerlijker en welvarender. Het probleem van de progressieve krachten is dat de radicalen onder hen niet verstandig zijn en de verstandigen niet radicaal. De keuze is daarom tussen hen die geen hoop weten te geven en hen die zowel angst als hoop opwekken. De agenda wordt bepaald door de nieuwe radicaal-linkse flank, terwijl de ‘gematigden’ er ongemakkelijk achteraan hobbelen en lippendienst bewijzen aan een afgezwakte versie van het beleid van links. Alleen af en toe zetten ze de hakken in het zand in een poging een verdere verwijdering van het midden tegen te houden.
Met als gevolg dat de progressieve politiek tegenwoordig een ouderwetse economische boodschap uitdraagt van meer overheid (‘big state’), hogere belastingen en publieke uitgaven – een niet erg aantrekkelijke boodschap (afgezien van de uitgaven, wat rechts ook kan doen). Tel daarbij op een nieuwerwetse sociaal-culturele boodschap rond extreme identiteitspolitiek en wantrouwen tegen de politie die grote groepen kiezers afstoot.
‘Defund the police’ is misschien wel de schadelijkste politieke slogan van links sinds ‘dictatuur van het proletariaat’. Het geeft rechts de ruimte voor een meer pragmatisch economisch verhaal en een sterke culturele boodschap die hamert op nationale gevoelens en het belang van traditionele waarden zoals natie, gezin en huis en haard. Waar rechts oproept trots te zijn op je eigen land, lijken velen ter linkerzijde zich eerder te schamen voor dat idee.
Dit alles speelt zich af tegen de achtergrond van een mondiale transformatie. We beleven momenteel de meest ingrijpende omwenteling sinds de industriële revolutie in de negentiende eeuw: een technologische revolutie die gepaard gaat met enorme vooruitgang op tal van gebieden – internet, artificiële intelligentie, kwantumcomputing, genomica, biowetenschappen, schone energie, voeding, gaming, betalingsverkeer, satellietbeelden – met verstrekkende gevolgen voor onze levenssfeer, ons werk en onze vrije tijd. De grote vraag is of deze revolutie wordt aangewend om de mensheid te beheersen of om haar te bevrijden, om kansarmen meer kansen te bieden of juist nog meer macht, rijkdom en kansen in handen van de welgestelden te plaatsen.
Dat is de grote politieke opgave van onze tijd. Wie aan de macht wil komen zal deze revolutie moeten begrijpen en zal moeten laten zien hoe wij haar kunnen beheersen en haar kunnen inzetten voor het algemeen belang. Een opgave die de progressieve beweging op het lijf geschreven is. Want het vereist een actieve regering; maatschappelijke betrokkenheid en het stimuleren van sociale rechtvaardigheid; hervorming van de publieke voorzieningen, met name zorg en onderwijs; maatregelen om mensen in de marge beter te laten participeren in de samenleving en een infrastructuur voor de eenentwintigste eeuw.
Dit vereist een mentaliteit gericht op verandering van de status quo; geen behoudzucht maar vernieuwing. En bij voorkeur in samenspraak en in samenwerking met andere landen, niet vanuit een bekrompen nationalisme.
Neem de coronacrisis. Deze vroeg om een actieve overheid met innovatief beleid, om collectieve inspanningen en mondiale coördinatie, om een overheid die de behoeften van de economie in evenwicht bracht met de noodzaak om de pandemie te bestrijden. De crisis heeft veranderingen versneld, ongelijkheden verscherpt, het belang van creativiteit nog meer belicht en aangetoond dat een goede publieke dienstverlening essentieel is voor het voortbestaan van een samenleving.
Ons hele bestaan, nu maar vooral in de toekomst, schreeuwt om progressief handelen. Alleen wie goed toegerust is voor de technologische revolutie van de eenentwintigste eeuw heeft kans van slagen. Daar draait de moderne progressieve zaak om. Een alomvattende transitie die bepaalt of de wereld ten goede of ten kwade zal veranderen.
Waarom vinden progressieven het zo moeilijk om die uitdaging het hoofd te bieden? Waarom beweren ze zich ervan bewust te zijn en richten ze hun ideeën en energie vervolgens op andere zaken? Om dezelfde reden dat het voor Labour in de jaren tachtig en negentig zo moeilijk was zich los te maken van ‘clause IV’[1] en de beoogde nationalisatie van de productiemiddelen. Een onvermogen om onderscheid te maken tussen blijvende waarden en achterhaalde mechanismen; een gebrek aan inzicht in (de aard van) actuele sociale en economische vraagstukken, en een diepgewortelde psychologische onwil om oude, achterhaalde denkbeelden los te laten. Als je daar tegen wil en dank aan vasthoudt wordt het een loze kreet, een sjibbolet.
‘Big state’ is zo’n sjibbolet. Maar we hebben nu niet zozeer behoefte aan meer overheid als wel aan een strategische en actieve overheid die problemen kan oplossen en tegelijkertijd sociale insluiting en economische dynamiek stimuleert. Die iedereen die zich niet aanpast aan veranderingen ter verantwoording roept, inclusief grote bedrijven met een ouderwetse gecentraliseerde mentaliteit of vakbonden die er niet in slagen werknemers in de nieuwe economie te mobiliseren. Een economie waarin een veelheid aan kleine bedrijven en zelfstandigen een centrale rol zullen spelen.
Datzelfde geldt voor onze publieke voorzieningen. De manier waarop we lesgeven en medische zorg verlenen zal ingrijpend veranderen, en veel oude manieren van werken zullen wegvallen. Om de crisis op de huizenmarkt aan te pakken zijn nieuwe vormen van collectieve eigendom nodig. We zullen pragmatische oplossingen moeten bedenken, of die nu uit het klassiek-linkse gedachtegoed komen of meer uit het moderne centrumrechtse denken. Belangrijk is het consequent vasthouden aan waarden en tegelijk volstrekt ondogmatisch staan tegenover de middelen om deze te verwezenlijken.
Het hedendaagse denken van linksradicale groeperingen in het Westen – feitelijk een herontdekking door een nieuwe generatie van de marxistisch geïnspireerde linkse politiek van de jaren zestig – schiet in dat opzicht tekort. Bedrijfssectoren in overheidshanden, ‘gratis’ collegegeld, een veel stevigere regulering – het zijn traditionele oplossingen die, los van de vraag naar de politieke haalbaarheid, lang niet zoveel effect zullen hebben op het leven van mensen als technologische veranderingen, en zelfs fnuikend zouden kunnen zijn voor de sociale mobiliteit en sociale ambities. Dat zou een stap terug betekenen. Deze oplossingen lijken misschien ‘radicaal’ omdat ze uit de klassiek-linkse koker komen en als zodanig worden geafficheerd, maar het zijn nu politiek gezien grotendeels museumstukken, overblijfselen van een verouderde ideologie.
Niet dat de klassieke vraagstukken er niet meer toe doen; ze zijn alleen door de technologische revolutie naar het tweede plan verschoven. Uiteraard zullen we de hoogte van belastingen en overheidsuitgaven moeten vaststellen, zullen we in passende regelgeving moeten voorzien en zullen we moeten bepalen wat de staat wel en niet doet. Bepaalde politieke keuzes en afwegingen blijven onderworpen aan de democratisch besluitvorming. Maar dit alles valt in het niet bij de vraag hoe om te gaan met de impact van de nieuwe technologieën die alle facetten van onze samenleving raken. Ja, er zal ongetwijfeld meer publiek geld moeten gaan naar de (nationale) gezondheidszorg. Maar belangrijker nog bij de hervorming van de zorg is hoe we technologie inzetten om de diagnostiek, preventie en de volksgezondheid te verbeteren.
Ook voor de aanpak van klimaatverandering hebben we wetenschap en technologie nodig, en meer in het bijzonder een revolutie op het gebied van vervoersmodaliteiten en infrastructuur. Ofwel: we moeten inzetten op elektrisch vervoer en omschakelen van luchtvaart naar hogesnelheidstreinen. Of het spoorwegsysteem publiek of privaat is doet er veel minder toe dan de komst van de volgende generatie spoorwegtechnologie en de toename van elektrische, zelfrijdende voertuigen de komende tien jaar, met alle neveneffecten van dien voor banen, verzekeringen en mobiliteit.
Of neem onderwijs: de vraag of wij in de toekomst een goed opgeleid land zijn hangt af van de manier waarop we de mogelijkheden van online lesgeven en leren gebruiken voor de ontwikkeling van onze jeugd, wat ook weer gevolgen heeft voor de onderwijsvaardigheden. En landen die hierin vooroplopen zullen daar onevenredig veel van profiteren.
Naar welk beleidsterrein je ook kijkt – de aanpak van criminaliteit, defensie, milieu – overal bieden technologische innovaties enorme, baanbrekende mogelijkheden. Het is de toekomst. Maar je kunt de toekomst niet inrichten met een draaiboek uit het verleden.
Net als elke nieuwe generatie zijn jongeren ook nu weer op zoek naar radicaal beleid. En juist omdat de dorre economische boodschap geen aantrekkelijke nieuwe oplossingen biedt, vallen progressieven terug op thema's rond cultuur, gender, ras en identiteit. Deze kwesties succesvol het hoofd bieden is een al even grote uitdaging voor moderne progressieven.
Veel gematigd progressieven gaan dit soort culturele en identiteitskwesties liever uit de weg. Gematigde mensen – vaak de oudere generaties – begrijpen niet goed waarom een kwestie als transgender-rechten zulke heftige gevoelens oproept. Ze vertrouwen niet op hun eigen sensoren en schieten uit angst om te struikelen of iets verkeerds te zeggen in de ontkenning: er is helemaal geen cultuurstrijd, zeggen ze dan, of in elk geval doen wij er niet aan mee; of als die er dan toch is en we moeten wel meedoen, dan het liefst zo stil mogelijk en in de achterhoede.
Volgens mij is dat een vergissing en versterkt het alleen maar het gevoel dat je een slappeling bent die niet echt ergens voor staat. Bovendien weet ik na een leven lang in de politiek dat, hoe succesvol je als leider ook mag zijn, jij niet altijd de agenda vaststelt. Je kunt dan wel het antwoord bepalen, maar niet altijd de vraag. Je politieke tegenstanders hebben ook inspraak, en dat geldt nog sterker voor het publiek.
Rechts weet dat ze op het goede spoor zitten als het om de culturele problematiek gaat. Ze zwelgt erin en laat links voortdurend in de val lopen, wat meestal lukt. Of niet: een cruciaal moment voor Biden was toen hij de slogan ‘Defund the Police’ (‘Geen geld naar de politie’) integraal afwees en tegelijkertijd hervorming van de politie steunde.
Je gedeisd houden is geen goede strategie. Er is wel degelijk een grote cultuurstrijd gaande. Progressieve mensen hebben de neiging terug te schrikken voor termen als ‘woke’ en ‘politieke correctheid’, maar het gewone publiek weet precies wat ze betekenen. En de strijd wordt uitgevochten op rechts grondgebied, omdat het verstandige progressieve volksdeel het slagveld eigenlijk niet eens wil betreden. Met als gevolg dat het progressieve vaandel wordt gedragen door ‘radicaal’ links dat maar al te graag de strijd aangaat. Dat rechts daardoor de ene na de andere overwinning behaalt, schrikt hen in het geheel niet af. Integendeel, het versterkt hun rechtvaardigheidsgevoel als een soort politieke kamikaze.
Progressieve politici moeten dit culturele vraagstuk ontwarren en de discussie, met publieke steun, naar zich toe trekken. Dat is niet onmogelijk, maar het vereist wel strategisch denken en politieke moed. Hieronder schets ik enkele beginselen op grond waarvan terrein kan worden veroverd.
Mensen houden er niet van als hun land, hun vlag of hun geschiedenis in het strafbankje zit. Links raakt altijd in de war door zulke nationale gevoelens en neemt aan dat dit betekent dat mensen alles verheerlijken wat hun land ooit heeft uitgevoerd, of dat zij hun hele geschiedenis heilig verklaren. Maar zo is het niet. Wel hebben mensen hun bedenkingen als het verleden langs de morele meetlat van vandaag wordt gelegd; mensen zijn erop bedacht dat veel linkse cultuurstrijders er een verborgen agenda op nahouden, een ideologie die hun vreemd en extreem voorkomt; en ze kunnen haarscherp onderscheid maken tussen de emoties en de beweging. Mensen staan volledig achter de bestrijding van racisme, maar deinzen terug voor sommige uitingen en handelingen van randgroepen, bijvoorbeeld in de Black Lives Matter-beweging. Ga het hele lijstje van hedendaagse doelen af – van Extinction Rebellion en transgender-rechten tot Reclaim the Streets[2] – en steeds kom je hetzelfde patroon tegen.
De meeste mensen houden van gezond verstand, van redelijkheid en matiging. Ze houden niet van vooroordelen en evenmin van het fanatiek bestrijden van die vooroordelen. Ze staan achter de politie en de strijdkrachten. Nogmaals, dat betekent allerminst dat ze die instituten als onaantastbaar beschouwen. Wel dat ze op hun hoede zijn voor degenen die elke misstand lijken aan te grijpen om de instituten zelf te belasteren. Verder verwachten ze van hun leiders dat die hun eigen mening uiten en niet de spreekbuis zijn van pressiegroepen, hoe eerzaam ook.
De juiste progressieve benadering van culturele kwesties is om rede en gematigdheid tot deugd te verheffen. Nee zeggen tegen onverdraagzaamheid – je kunt het ergens mee oneens zijn zonder het af te serveren. Streven naar eenheid; symboolpolitiek en holle kreten vermijden. En als je ervan beschuldigd wordt onvoldoende steun uit te spreken, wat onvermijdelijk is, voor jezelf opkomen en duidelijk maken dat je je niet laat intimideren of koeioneren. Ja, dat zal wat stemmen kosten onder een luide minderheid; maar het verzekert de steun van de solide maar vaak zwijgzame middengroepen. En het maakt het natuurlijk mogelijk om de doelen zelf voortvarend uit te voeren, zoals de laatste Labourregering op haar manier deed door de weg te effenen voor homorechten en het homohuwelijk – waarna de Conservative Party zich gedwongen zag dit standpunt over te nemen.
De Britse Labour Party is de belichaming van deze progressieve uitdaging. Nog geen anderhalf jaar geleden zwenkte de partij af naar de uiterste linkerflank en leed de ergste nederlaag in haar bestaan. Inmiddels is Jeremy Corbyn, een klassieke protestpoliticus die totaal ongeschikt is om de partij te leiden, laat staan het land te regeren, vervangen door Sir Keir Starmer – intelligent en bekwaam, met een gematigd gemoed. Starmer heeft krachtig stelling genomen tegen de smet van antisemitisme uit het Corbyn-tijdperk, stelt zich als oppositieleider over het algemeen redelijk op jegens het Covid 19-beleid van de regering, en oogt en klinkt verstandig. Maar het kost hem moeite om door te breken bij het grote publiek en de gemeenteraadsverkiezingen van mei betekenden een grote tegenslag.
De Labourleden krabben zich nu achter de oren en vragen zich af waarom het vervangen van een extremist door een gematigder persoon niet tot een miraculeuze heropleving leidt. En zelfs of Starmer wel de juiste leider is. Maar daarvoor is een eenvoudige leiderschapswissel lang niet voldoende. Labour heeft niets minder nodig dan tot de grond toe worden afgebroken om opnieuw te worden opgebouwd.
Het huidige Labour geeft het progressieve dilemma perfect weer. Corbyn was radicaal maar niet verstandig. Keir lijkt verstandig maar niet radicaal. Het ontbreekt hem aan een overtuigende economische boodschap. En omdat hij de culturele boodschap niet duidelijk overbrengt, wordt deze nu gedicteerd door de ‘woke’ linkerflank, waar rechts dankbaar gebruik van maakt. Ook is ‘meer uitgeven’ een zwakke slogan wanneer de Tory-regering al ongekend hoge bedragen uitgeeft. Bovendien hangt de erfenis van het verkiezingsmanifest uit 2019 Labour als een molensteen om de nek – een programma van 1 biljoen Britse pond, gepaard met het gebruikelijke misplaatste argument van links dat elke maatregel het afzonderlijk goed doet in de peilingen (dat is altijd zo, het gaat juist om het verlammende cumulatieve effect).
Op het culturele front ziet Labour zich steeds weer in het electorale verdomhoekje geplaatst. Een progressieve partij die naar de macht dingt moet kritische mensen als Trevor Phillips[3], Sara Khan[4] of J.K. Rowling niet met scheve ogen aankijken. Die moet het debat over culturele kwesties dringend en openlijk aangaan. Zij moet krachtig optreden tegen degenen die proberen het debat te smoren, en op zoek gaan naar een nieuwe regeringscoalitie. Alles wijst erop dat dit alleen mogelijk is door steun te zoeken vanuit het midden.
Vooruitstrevende partijen moeten hun economische boodschap moderniseren. Daarnaast moeten ze een verbindende sociale en culturele boodschap verkondigen. Conservatieve partijen in het Westen hebben zich aangepast en vernieuwd. Zij slagen er veelal in economische en culturele kwesties met elkaar te verenigen. Ondertussen vallen linkse partijen uiteen en beleven we de opkomst van groene partijen die evenwel zelden in staat zijn aan de macht te komen. Er is inmiddels een hele generatie talenten die zich politiek nergens thuis voelt.
Voorlopig staat Labour aan de kant en kan ze haar historische missie niet vervullen. Begrenzingen waren er altijd al, met name sinds de vervreemding van de grote Britse liberale traditie van Gladstone, Lloyd George, Keynes en Beveridge. Afgezien van de periode van New Labour heeft de partij nooit langer dan zes jaar geregeerd, en de rampzalige doodlopende weg van de afgelopen tien jaar heeft die begrenzingen nog verder verscherpt, en misschien zelfs permanent.
Vooruitstrevende politici die openstaan voor de uitdagingen en de veranderingen zijn te vinden in de gelederen van zowel Labour als de Lib Dems en politiek ontheemden. Wat we nodig hebben, los van het onderhoudende theater van speculaties rond nieuwe politieke partijen, is een nieuwe progressieve beweging met een eigen agenda die aan een nieuwe regeringscoalitie werkt.
Het werken aan deze nieuwe beweging moet beginnen met een open dialoog tussen gelijkgestemde leden van Labour en Liberal Democrats en niet-partijgebonden personen. Anders zien we ons voor een troosteloze taak gesteld: op onbekend terrein strijd voeren voor een onduidelijk doel, met beide handen op de rug gebonden; in een strijd die we niet kunnen winnen en tegen een vijand die de winst niet verdient. En dat allemaal in de hoop dat de zoveelste nederlaag het doel wel scherp zal stellen – quod non.
Vertaling Asaf Lahat. Dit artikel verscheen op 11 mei 2021 in de New Statesman onder de titel ‘Without total change Labour will die’.
Noten
- Programmapunten uit 1918 die toenmalig partijleider Blair achterhaald vond en vernieuwde om Labour aan te passen aan de tijd; hij pleitte ervoor socialisme te definiëren als een reeks vaste waarden, terwijl het beleid om deze te bereiken rekening zou moeten houden met de veranderende samenleving.
- Anti-globaliseringsgroepering met ludieke acties in de publieke ruimte.
- Labour-lid (en antiracisme-icoon) dat wegens ‘islamofobie’ werd geschorst.
- Islamitisch mensenrechtenactivist, door conservatieve moslims bekritiseerd.