Identiteitspolitiek is hot. Groepsvorming en politieke campagnes om groepen aan je te binden waren hét onderwerp bij de verkiezingen van 2016 die ons Donald Trump opleverden. Opeens werd groepsvorming op basis van ras, etniciteit, sekse, seksuele oriëntatie of wat voor eigenschap dan ook de oorzaak van alle problemen. Het bijeensprokkelen van de steun van groepen bleek de sleutel tot verkiezingsoverwinningen. In Trumps geval: een solide blok bozige blanke kiezers.
Voor Nederlanders met enige herinnering aan de verzuiling zou dit niets nieuws moeten zijn. Die zuilen, de socialisten, de protestanten, de katholieken en de rest, verschaften duidelijkheid. Eén identiteit bepaalde je dagelijks leven. Opgroeiend in verzuild Eindhoven speelden vrijwel al mijn activiteiten zich af in een katholieke omgeving. De niet-katholieke Philips-mensen wier kinderen de nutscholen bezochten, noemden wij de niks-mensen die naar niks-scholen gingen.
Gelukkig verdween die maatschappelijke ordening in de jaren zestig, maar daarmee verdween, tot ongenoegen van sommigen, ook de duidelijkheid. Tegenwoordig zijn we als burger product van vele identiteiten die elkaar bijna altijd overlappen. Het levert verwarring op en soms ontreddering. Toen toenmalig prinses Maxima in 2007 fijntjes opmerkte dat ze dé Nederlandse identiteit niet had kunnen vinden, was de wereld te klein. Hoe durfde ze? En dat terwijl ze als intelligente outsider juist de spijker op de kop sloeg.
Een aantal publicisten en historici met een agenda heeft sindsdien zich tot taak gesteld om die identiteit wel te definiëren. Erg ver zijn ze niet gekomen. Een lapmiddel als het Plakkaat van Verlatinghe wordt erbij gehaald om onze identiteit een looprekje te geven. Het oogt infantiel, al was het maar omdat die protestantse onderneming katholieken in Nederland negeerde en dat tot begin twintigste eeuw zou doen. De historici die met dat Plakkaat wapperen moeten de reacties op de val van Den Briel en de martelaren van Gorkum nog maar eens vergelijken, voordat ze van de Tachtigjarige Oorlog het identiteitsbepalende feit maken.
Politici branden zich er al helemaal niet de handen aan, niet substantieel tenminste. Wel opportunistisch. Ze opperen wel dat er een Nederlandse groep is, een Nederlandse identiteit, judeo-christelijk voegen ze er dan vaak aan toen, maar wat de kenmerken van die groep zijn, wat een Nederlander is, waar die identiteit uit bestaat, laten ze liever ongedefinieerd. Verdeeldheid koesterende politici als Geert Wilders en Thierry Baudet weten vooral wie niet bij ‘ons’ hoort, maar wie ‘wij’ zijn vertellen ze niet. Als ze ‘wij’ zouden proberen te definiëren zouden ze door de mand vallen. Rutte maakt het zichzelf nog gemakkelijker: er zijn gewone Nederlanders en anderen. CDA-leider Sybrand Buma riep op het meest recente congres van zijn partij dat de Provinciale Statenverkiezingen niet gaan over het kabinet maar over woningen, wegen en openbaar vervoer; ‘maar ook over klimaatbeleid en over cultuur en tradities dicht bij huis’. In Trumps Amerika noemen ze zoiets een ‘dog whistle’: hij zei niet wat die cultuur en tradities behelsden maar de kiezers die hij probeerde te bereiken begrepen hem heel goed.
Identiteit als discussieobject heeft, denk ik, een beperkte levensduur — of misschien hoop ik dat alleen maar. Het helpt namelijk niet om maatschappelijke discussies te voeren, het vertelt niet waar een samenleving werkelijk om draait, laat staan dat er beleid uit voort kan vloeien. Het verdeelt alleen maar. Het wachten is op de vaststelling dat gewone ouderwetse maatschappelijke organisatiemechanismen als klasse, economische belangen en ideologie weer onderkend worden als relevant.
In de tussentijd was het te voorzien dat er een zondvloed van boeken en analyses werd losgelaten op identiteit, ‘tribalism’ op zijn Amerikaans. Neem Francis Fukuyama, een over het paard getilde maar soms interessante politieke analist, een leerling van de bijna altijd interessante Samuel Huntington, in zijn nieuwe boek, Identity. Het is een vluggertje, dat straalt er in alles vanaf. Zoals zo vaak bij deze schrijvers (overigens ook bij Huntington, denk aan de Clash of Civilizations) is het boekje een uitwerking van een artikel in Foreign Affairs. Zo ging het ook met Fukuyama’s The End of History dat in National Interest verscheen. U weet nog wel, toen hij betoogde dat liberale democratie voortaan de norm was.
In zijn nieuwe boek amendeert hij dat verhaal. Fukuyama verklaart het verlangen naar erkenning tot oorzaak van alle ongenoegen in de wereld en tussen neus en lippen van zo ongeveer de hele geschiedenis. Het probleem is dat dit verlangen in een liberale open samenleving niet kan worden opgelost met economische of procedurele ingrepen, en misschien zelfs helemaal niet opgelost kan worden. Fukuyama gaat met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van de politieke filosofie zonder zijn claim hard te maken dat er een ‘universele westerse liberale’ manier van denken is.
Identity is een correctie op Fukuyama’s End of History-stelling. Nu fascisme en communisme zijn verdwenen, ondermijnt niet ideologie het universeel liberalisme, maar passie. Hoe ga je om met de wens om erkenning? Het is waar, en het is ook een interessante gedachte, dat door ideologie overboord te zetten als afgewerkt juist dat ongenoegen, het zoeken naar erkenning, de liberale democratie doet kraken. Veel in dit boek is een samenvatting van eerder werk, zeker voor wie zoals ik zijn twee dikke (en wel degelijk interessante) boeken over politieke ordening heeft gelezen. Fukuyama zegt te onderkennen dat mensen een gevoel van nationale identiteit nodig hebben, of die nu etnisch is of op basis van een contract, maar hij blijft een universalistisch denker.
Zelf weet ik zo net nog niet of die nationale identiteit zo belangrijk is — een auteur als Paul Scheffer stelt dat je die nodig hebt. Ik weet het, het is een elitair standpunt, maar voor mij geldt dat in elk geval niet. In elk geval is dat nationale gevoel niet iets waar ik van wakker lig. De meeste andere Nederlanders overigens ook niet, heb ik de indruk. Stads- of regionale identiteit (‘Oerend hard’) is veel belangrijker, zoals veel onderzoeken, vooral onder jongeren in grote steden, hebben vastgesteld.
Plezieriger dan Fukuyama kwam in eerste instantie het boekje van de Britse filosoof Kwame Anthony Appiah over. Praktischer, minder hoogdravend, al is de toon soms wel erg filosofisch. Hij gebruikt veel voorbeelden uit Ghana, veel uit Groot-Brittannië. Zijn eigen meervoudige identiteit is deel van zijn betoog dat iedereen die heeft. Het boekje is een uitwerking van BBC-lezingen (het equivalent van Foreign Affairs blijkbaar). Appiah concentreert zich op vijf C’s, soorten identiteit: creed, country, colour, class en culture. Hij analyseert hoe deze werken en hoe ze zich historisch ontwikkeld hebben (waarbij overigens klasse niet deel was van de lezingen).
Aanvankelijk las ik gefascineerd, maar gaandeweg kreeg ik genoeg van Appiah. Hij relativeert identiteit en daar ben ik altijd voor te vinden. Hij weet dat mensen meerdere identiteiten hebben, idem. Hij maakt korte metten met het gezeur over cultural appropriation. Hij weet, net als u en ik, dat politici die leuteren over identiteit ons proberen een oor aan te naaien. Maar de informatie over het tribale leven in Ghana overwoekerde het verhaal enigszins. Uiteindelijk was Appiah ook niet erg praktisch. Hij onderkent dat identiteit een gegeven is, een noodzaak zelfs, maar hij heeft weinig te zeggen over hoe we productiever kunnen omgaan met dat gegeven. Hij dwingt tot helderder denken over identiteit maar daar blijft het bij. Interessant om je denkproces te ordenen, maar onbevredigend.
Een derde boek dat ik las in deze context was The Death of Truth door Mitchiko Kakutani, tot voor kort een zeer bewonderde en zeer kritische boekbespreekster voor The New York Times. Kakutani is een omgevallen boekenkast die zowat alle klassieke auteurs noemt (overigens heeft Fukuyama daar ook een handje van). Het boek gaat niet strikt over identiteit maar over de ondermijning van een idee over ‘wat is’, wat de werkelijkheid is. Als er verschillende waarheden naast elkaar gaan bestaan en dit wordt breed erkend, hetzij uit domheid, hetzij uit opportunisme, dan is er geen basis meer waarop we kunnen praten over onze samenleving. De leugens van de president scheppen hun eigen wereld, een wereld die beantwoordt aan de verlangens en behoeften van Trump zelf en zijn achterban. Zo ontstaan er met elkaar concurrerende werkelijkheden, juist daar waar een president een bindende kracht zou moeten zijn. Kakutani’s boek gaat over haatzaaiers die leugens gebruiken om hun macht te vergroten. Actueel genoeg.
Vandaar dat ik The Death of Truth bij deze boeken over identiteit groepeer: de relativiteit van feiten en waarheden in een wereld van verkokerde opinievorming. En dat is niet alleen aan de Trump-kant van Trumpistan het geval. Een van de verwijten van Kakutani is dat ‘links’ door eindeloze relativering en acceptatie van elk perspectief, welk dan ook, medeverantwoordelijk is voor dat klimaat. In Nederlandse termen: Bolkenstein die links verwijt met hun eigen relativering de deur te hebben geopend voor Wilders en Baudet om hun eigen waarheid te scheppen. Niet dat links zonder oogkleppen is. Bij lezingen hoor ik regelmatig van mensen die echt denken dat de Daily Show een nieuwsprogramma is, of die zich troosten met de gedachte dat Stephen Colbert, Seth Meyers, Jimmy Kimmel en Samantha Bee een substantieel deel van Amerika vertegenwoordigen in plaats van hun eigen beperkte werkelijkheid. Zo wordt alles vloeiend.
Kakutani schrijft me iets te veel over postmodernisme en hoe dat een klimaat van relativering schiep op universiteiten. Allemaal waar, maar als intellectuele exercitie verliest het boek geleidelijk aan de gewone lezer. Wie wil er nog zoveel weten over Paul de Man? Het ging het ene oor in, het andere uit — bij wijze van spreken.
Tot slot las ik Amy Chua’s Political Tribes. Ook hier speelt de Foreign Affairs-ziekte: een interessante en zelfs spannende these uitgewerkt in boekvorm. Chua, de schrijfster van Tiger Mom maar ook van het veel interessantere Wereldrijk voor een dag over de opkomst en val van hyperpowers (razend interessant, vooral over de manier waarop de Mongolen China integreerden), opent wat meer vergezichten door casestudies van de tribale structuur van samenlevingen. Vietnam en Irak zijn mooie voorbeelden van het verkeerd inschatten van samenlevingen door met name de Amerikanen. De motivatie van de Noord-Vietnamezen was veel meer gebaseerd op nationalisme en etnische gedrevenheid dan op communistisch fanatisme. En in Irak (en Afghanistan) zorgde ‘democratie’ eigenlijk alleen voor gewelddadig tribalisme. Allemaal interessant maar niet geweldig origineel. Maar dat is Chua’s methode: analyseren, inventaris opmaken en samenvatten. Ook Chua’s kritiek op de identiteitswaanzin in de Verenigde Staten die in haar ogen de echte Amerikaansheid ondermijnt die ras en etniciteit oversteeg, is niet geweldig origineel maar ze biedt wel een aardige inventarisatie.
Groepsvorming ligt in de menselijke aard. Er is niets op tegen. Waar het vervelend en zelfs gevaarlijk wordt is als die groepen exclusief worden, als mensen één aspect van hun gelaagde identiteit als alles overheersend gaan beschouwen en hun medeburgers daarop de maat nemen. Terugkomend op de verzuiling waarin ik opgroeide was dat precies het benauwende ervan. Die ketenen hebben we afgeworpen. Ik zie de groepsvorming die nu optreedt, ook in Nederland, als een terugval en als gevaarlijk omdat zij door politici kan worden — en wordt — uitgebuit. Steeds meer ook door niet-Wilders-politici. Het geneuzel over het Plakkaat en de judeo-christelijke aard van onze samenleving is daarom meer dan vrijblijvend opportunisme; het legt de bijl aan wat een samenleving een samenleving maakt.
Er zijn groepen die ernaar streven om verschillen te verminderen of minder belangrijk te maken, zoals #metoo en Black Lives Matter, zolang ze niet gekaapt worden door exclusivisten. Er zijn groepen die verschillen doorslaggevend willen maken, zoals de Brexit-politici, haatzaaiers zoals Wilders en diverse soorten separatisten. Er zijn domme politici die groepen negeren, overboord zetten of afschrijven of juist alleen maar over groepen praten. Er was Mitt Romney met zijn 47% die nooit op hem zou stemmen, er was Hillary Clinton die haar coalitie van minderheden vertelde dat ze niet eens de moeite zou doen om de mensen over te halen die niet tot hun directe leefwereld behoorden. De deplorables namen wraak en gaven de man die verdeeldheid zaaien tot zijn werkwijze heeft gemaakt het presidentschap.
De cultureel conservatieve columnist van The New York Times, David Brooks, schreef afgelopen najaar regelmatig dat cultuur de basis is waarop Amerikaanse politiek drijft en dat Democraten dat niet begrijpen. Ik denk dat hij niet alleen overdrijft maar het ronduit bij het verkeerde einde heeft. We moeten van cultuur, van identiteit niet de allesbepalende factor maken. Gewone ouderwetse belangen, economische belangen, klasse en dergelijke, zijn de echte drijfveren. Cultuur is een leugen, bruikbaar in de politieke strijd om mensen dat te laten vergeten — en dan ben ik weer terug bij de verzuiling. Gewoon de reële maatschappelijke tegenstellingen, zeg ik tongue in cheek, daar moet het over gaan.
Ik moet zeggen dat deze vier boeken over identiteit me weinig wijzer hebben gemaakt. Of misschien wel. Steeds meer kom ik tot de conclusie dat we dat hele gedoe over identiteit in de politiek ondergeschikt moeten maken aan waar het werkelijk om gaat: hoe houd je een samenleving bijeen en hoe voorkom je dat verschillen, met name sociaaleconomische verschillen die door onverantwoordelijke politici tot culturele verschillen worden opgeblazen, onze samenleving ondermijnen?
Vergeet al die boeken en al die artikelen over identiteit en ga u bezighouden met wat bindt en negeer daarbij niet de belangentegenstellingen. Wees ouderwets en kijk weer eens naar klasse en sociaaleconomische verdeeldheid. Ideologie als leidraad voor besluitvorming, zodat je niet iedere keer weer alles ‘pragmatisch’ moet afwegen en onbetrouwbaar wordt. Laten we een einde maken aan het einde van de geschiedenis en gewoon weer eens onze ideologische verschillen onderkennen. Niet als absolute verschillen maar als insteek voor gevarieerd denken.