Het ideaal van een groene welzijnseconomie is mooi, maar het krijgt pas echt betekenis als hierbij ook prioriteiten worden aangegeven. Ecologische, sociale en democratische doelen zullen elkaar onherroepelijk soms in de weg zitten. Politieke partijen moeten daarom niet alleen het ideaal schetsen, maar ook aangeven hoe zij zullen kiezen als deze belangen botsen.

In het discussiestuk Samen onze toekomst in handen nemen [1] presenteren Tim ’S Jongers en Noortje Thijssen de basis voor een nieuw links verhaal. [2] In dit artikel bespreken wij drie centrale waarden uit het discussiestuk en hoe deze waarden met elkaar in conflict kunnen komen. Zo willen we bijdragen aan het gesprek over de vraag hoe we onze gezamenlijke toekomst zouden moeten vormgeven.

De kern van het discussiestuk is als volgt. Allereerst wordt gepleit voor een groene welzijnseconomie. Zo’n economie is ‘groen’ omdat ze beoogt om planetaire grenzen niet te overschrijden. En ze is gericht op ‘welzijn’ omdat het welzijn van de mens en diens relatie met de natuur vooropstaat, in plaats van bijvoorbeeld economische groei of koopkracht. Wij noemen dit het ecologische doel van de welzijnseconomie.

Daarnaast wordt sterke nadruk gelegd op het beschermen van bestaanszekerheid, wat de meeste garanties biedt ‘op een gelukkig en gezond leven’ (p. 6). Hiervoor zijn materiële zaken als betrouwbare toegang tot sociale voorzieningen nodig, maar ook immateriële zaken als de vrijheid om jezelf te kunnen ontwikkelen. Wij noemen dit het sociale doel van de welzijnseconomie.

Ten slotte wordt gepleit voor een versterking en herwaardering van onze democratie. Het streven is naar een democratie die ons in staat stelt ‘gezamenlijk onze toekomst vorm te geven’ en die ‘een zekere mate van grip op de wereld om [ons] heen’ geeft. Zo’n democratie is noodzakelijk voor de transitie richting een groene welzijnseconomie en het beschermen van bestaanszekerheid.

Terecht wordt in het discussiestuk opgemerkt dat groene en sociale politiek niet zonder elkaar kunnen. Als de klimaat- en biodiversiteitscrisis bijvoorbeeld geen belangrijke maatstaf voor politiek en sociaal beleid wordt, brengt dit de bestaanszekerheid in zowel het heden als de toekomst in gevaar. Groene economie en bestaanszekerheid zijn dus met elkaar verweven.

Soms zullen deze doelen dus samen gerealiseerd kunnen worden. Maar de politieke en economische realiteit maakt dat dit niet altijd mogelijk is. Hierdoor kunnen juist idealen die met elkaar verweven zijn spanning opleveren. Wij bespreken drie van die spanningen. Niet om te beargumenteren dat we de doelen moeten heroverwegen, wel om het ideaal van de groene welzijnseconomie te verscherpen en voorbereid te zijn op moeilijke politieke keuzes.

Ten eerste: het ecologische doel planetaire grenzen te beschermen kan een spanning opleveren met het democratische doel mensen een zekere mate van grip op de wereld om hen heen te geven. Ten tweede: in het streven naar een groene welzijnseconomie kan een spanning ontstaan tussen het genoemde ecologische doel en het sociale doel van bestaanszekerheid. Ten derde: het vergroenen en socialer maken van onze economie kan conflicteren met het socialer en groener maken van de wereld elders of in de toekomst.

Het ecologische doel en de democratie

We beginnen met het ecologische doel planetaire grenzen te beschermen en het democratische doel mensen een zekere mate van grip op de wereld om hen heen te geven. De Amerikaanse hoogleraar Kyle Whyte argumenteert dat vanwege de urgentie van het klimaatprobleem er spanning ontstaat tussen twee belangrijke grenzen (‘tipping points’).[3]

Enerzijds zijn er planetaire grenzen die, wanneer zij overschreden worden, voor onomkeerbare en gevaarlijke klimaatverandering zorgen. Daarnaast zijn er relationele grenzen die, wanneer zij overschreden worden, voor onherstelbare schade tussen mensen en groepen zorgen. Deze grenzen worden overschreden wanneer er een langdurig gebrek aan consent, vertrouwen, verantwoordelijkheid en wederkerigheid bestaat, bijvoorbeeld tussen de overheid, bedrijven, of bepaalde groepen binnen de samenleving.

Het discussiestuk heeft beide grenzen in het vizier. Zij corresponderen ongeveer met het ecologische en democratische doel van de groene welzijnseconomie. Volgens Whyte stelt de urgentie van het klimaatprobleem ons voor een dilemma. Óf we richten ons op een geleidelijke, breed gedragen transitie maar accepteren dat die transitie te laat komt om een vuist te maken tegen gevaarlijke klimaatverandering. Óf we beschermen ecologische grenzen maar zetten daarmee groepen binnen en buiten de samenleving tegenover elkaar op.

Anders gezegd, als het ecologische doel voorrang krijgt, dan zal dat ten koste gaan van langdurige en duurzame relaties tussen bijvoorbeeld burgers, overheden en bedrijven. Maar als deze relaties voorrang krijgen, dan wordt een snelle, gecoördineerde en effectieve aanpak van klimaatverandering onmogelijk. Het is, aldus Whyte, niet en-en, maar of-of.

Misschien is niet iedereen het daarmee eens. Men kan bijvoorbeeld tegenwerpen dat deze spanning tussen ecologie en democratie alleen ontstaat als er geen draagvlak is of als een meerderheid van de kiezers de ecologische doelstelling niet onderschrijft. Hoe beleid tot stand komt, maakt nogal uit voor het draagvlak ervoor. Klimaatwetenschappers wijzen niet voor niks op het belang van procedurele rechtvaardigheid in de totstandkoming van klimaatbeleid.

Wijzelf denken dat voor democratische inclusie meer nodig is dan het volgen van de meerderheid. Maar belangrijker is dat deze tegenwerping Whyte’s analyse juist kracht bijzet. De urgentie van het klimaatprobleem maakt snel en daadkrachtig handelen noodzakelijk, zoals ook het meest recente IPCC-rapport opnieuw duidelijk maakt. [4] Voor het soort relaties en procedures dat voor het democratische doel nodig is, zal in de klimaattransitie niet altijd ruimte zijn. Het is daarom dus twijfelachtig of het ecologische doel van de groene welzijnseconomie zich op korte termijn met het democratische doel laat verenigen.

Men zou ook kunnen tegenwerpen dat als het ecologische doel en het sociale doel, namelijk het beschermen van bestaanszekerheid, tegelijkertijd worden gerealiseerd, brede maatschappelijke steun voor het ecologische doel mogelijk is. Wellicht gaan wij er te veel vanuit dat particuliere belangen of ideeën tegengesteld zijn aan het gemeenschappelijke belang van verduurzaming. Die belangen kunnen hand in hand gaan. De isolatie van huizen zorgt voor bijvoorbeeld wooncomfort en een lagere energierekening, terwijl zij tegelijkertijd de uitstoot vermindert. Een ander voorbeeld is de vergroening van Tata Steel. Die wordt onder andere gedreven door werknemers en vakbonden, die inzien dat verduurzaming van het bedrijf hun particuliere belang dient. Daar gaan versnelde vergroening en democratisering dus hand in hand.

De vraag is echter hoe deze specifieke voorbeelden zich laten veralgemeniseren tot grootschalige klimaatadaptatie- en mitigatie. Bovendien valt het te betwijfelen of vragen over draagvlak zich altijd tot verdelingsvragen laten reduceren, waarbij de hoeveelheid draagvlak groeit (of daalt) naarmate er meer of minder wordt herverdeeld. Een ruime uitkoopregeling bij boeren is bijvoorbeeld geen garantie op draagvlak voor de uitkoopregeling. In plaats daarvan zullen, zoals Whyte ook argumenteert, juist ook relaties een belangrijke rol spelen. Maar precies die relaties hebben tijd nodig; tijd die voor het realiseren van het ecologische doel er niet altijd is.

Toch verschaffen deze voorbeelden een belangrijk inzicht; zij dienen als ‘proof of concept’ van het samengaan van ecologische en democratische doelen. Een ideaal dat deze twee doelen centraal stelt – zoals de wetenschappelijke bureaus van PvdA en GroenLinks dat in de notitie formuleren - zal deze spanning continu moeten monitoren en soms moeilijke afwegingen moeten maken.

Het ecologische doel en het sociale doel

In het streven naar een groene welzijnseconomie kan ook een spanning ontstaan tussen het ecologische doel planetaire grenzen te beschermen en het sociale doel bestaanszekerheid te bieden. Ondanks dat bestaanszekerheid in het discussiestuk een centrale rol speelt, wordt nergens exact duidelijk wat het precies betekent, terwijl juist dit voor het nadenken over planetaire grenzen cruciaal is.

Het discussiestuk lijkt een veeleisende invulling van bestaanszekerheid in gedachten te hebben, bijvoorbeeld wanneer het zegt dat bestaanszekerheid ‘de meeste garanties biedt op een gelukkig en gezond leven’ (p. 6). Daarin krijgen naast materiële zaken ook ‘immateriële’ aspecten, zoals onderwijs, gezondheid, leefomgeving, veiligheid e.d. een rol.

Ter contrast, een klassieke en minimale invulling van bestaanszekerheid zou bijvoorbeeld iets als ‘bed, bad, en brood’ kunnen betekenen. Misschien genoeg voor een minimale levensstandaard, maar zeker niet meer dan dat. Een andere mogelijkheid is een armoedegrens, die in Nederland in 2023 rond de € 1508 ligt.[5] 

Volgens ons laat het discussiestuk zich eerder als een pleidooi voor een bredere welvaartsnotie lezen dan als een pleidooi voor het garanderen van bestaanszekerheid in de klassieke zin. Precies daarin schuilt de spanning tussen het sociale doel en het ecologische doel. Vrijwel iedereen in Nederland heeft op dit moment een ecologische voetafdruk die onhoudbaar is wanneer we planetaire grenzen willen respecteren. [6] Dit betekent dus dat de transitie naar een groene welzijnseconomie voor het leven van vrijwel iedereen gevolgen zal hebben. Tegelijkertijd is het waarschijnlijk dat de transitie niet iedereen in gelijke mate zal treffen.

Wanneer omwille van planetaire grenzen de mogelijkheid om uit te stoten beperkt is, moet het uitstootbudget zo verdeeld worden dat bestaanszekerheid beschermd wordt en bestaande ongelijkheid niet verder wordt vergroot. [7] Maar hoe omvangrijker en veeleisender het ideaal van bestaanszekerheid is, hoe groter het deel van het uitstootbudget dat daarvoor nodig is.

Het discussiestuk adresseert deze verdelingsvraag deels door te zeggen waar zwaardere belastingen te rechtvaardigen zijn. Zo mag juist van vermogende huishoudens meer gevraagd worden in de klimaattransitie. Hiervoor zijn verschillende ethische principes aan te dragen, zoals dat wie verhoudingsgewijs meer vervuilt daarom ook meer moet bijdragen, en dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Datzelfde geldt voor vervuilende industrieën en grote ondernemingen; ook bij hen ligt een grote verantwoordelijkheid in de transitie naar een groene welzijnseconomie.

Maar juist als bestaanszekerheid om méér gaat dan materiële basisbehoeften, moeten we nagaan hoe de transitie verschillende aspecten van het leven van individuen beïnvloedt. Dat betreft zowel hun individuele consumptie als hun toegang tot publieke voorzieningen. De transitie betekent bijvoorbeeld dat we vervuilende consumptie moeten verminderen. We moeten dus onderzoeken en expliciet maken welke levensstandaard en welk consumptiepatroon verenigbaar zijn met de groene welzijnseconomie. Wat voor een leven zullen individuen daarin leiden? Welke individuele consumptie hoort daarbij, en welke publieke voorzieningen?

Vanuit het perspectief van sociale rechtvaardigheid bestaat hierin het risico dat huishoudens onevenredig geraakt worden, ook wat betreft hun bestaanszekerheid. Zo zal een ontmoedigingsbeleid (bijvoorbeeld via belastingen) op zaken als autorijden, vliegen, vlees- en zuivelconsumptie, of kleding kopen, economisch kwetsbaardere huishoudens onevenredig hard raken. [8] Dat is niet omdat deze mensen meer gebruikmaken van deze zaken, maar omdat deze een groter deel van hun budget innemen en omdat ze minder speelruimte hebben om kostenstijgingen op te vangen. Wie zowel een ruime invulling van bestaanszekerheid wil garanderen als ecologische grenzen wil respecteren, zal dus belangrijke afwegingen moeten maken.

Ons doel hier is niet om deze afwegingen zelf te maken. Maar om de transitie naar een groene welzijnseconomie handen en voeten te geven, moeten de volgende fundamentele ethische en politieke vragen worden beantwoord: welke vrijheden en mogelijkheden zouden mensen moeten hebben in een groene welzijnseconomie? En welke ecologische grenzen en beperkingen kunnen daarmee gerechtvaardigd worden?

Het sociale doel en de reikwijdte van de groene welzijnseconomie

Ten slotte de laatste spanning: het vergroenen en socialer maken van onze economie kan conflicteren met het socialer en groener maken van de wereld elders of in de toekomst. Zowel het ecologische doel, het sociale doel, als het democratische doel roept vragen op over hoe Nederland zich moet verhouden tot de rest van de wereld. De eerste vraag die wij hier bespreken is tussen wie de groene welzijnseconomie gerealiseerd moet worden; de tweede vraag is hoe we onze plek moeten zien in het vergroenen van de wereldeconomie.

Wie is lid van de groene welzijnseconomie? Een belangrijke vraag voor de groene welzijnseconomie gaat over de reikwijdte ervan. Heel concreet gaat dit bijvoorbeeld over de grenzen van het sociale doel van het garanderen van bestaanszekerheid, of over het democratische doel van invloed over je eigen leefomgeving. Over wiens bestaanszekerheid hebben we het precies, en wie mag er precies meebeslissen? [9]

Er zijn wereldwijd honderden miljoenen mensen die geen bestaanszekerheid hebben, zelfs niet in de klassieke, minimale zin van dat woord. [10] Ook solidariteit met mensen buiten de Nederlandse landsgrenzen die niet in hun minimale behoeften kunnen voorzien, zou daarom een speerpunt moeten zijn voor links-progressief beleid. Een pleidooi voor een groene economie getuigt bovendien van solidariteit met toekomstige generaties. Bestaanszekerheid in de toekomst is ook onze verantwoordelijkheid.

Ook hier kan een spanning ontstaan: de groene welzijnseconomie lijkt zowel een veeleisende bestaanszekerheidsgrens te vereisen als een grote groep waarvoor deze bestaanszekerheid moet worden gerealiseerd. Dit heeft grote gevolgen. Om een voorbeeld te geven: in Nigeria is de huidige levensverwachting 52,5 jaar; dat is 27,3 jaar lager dan in Nederland. [11] Dit komt door slechte leefomstandigheden en beperkte gezondheidszorg. Deze zaken hangen sterk samen met de kwetsbare economie, maar het verbeteren van de Nigeriaanse economie zal leiden tot een sterke stijging in uitstootgassen.

Tegelijkertijd is Nederland een van de meest welvarende landen ter wereld. Dit geeft Nederland niet alleen een belangrijke verantwoordelijkheid om het voortouw te nemen op het gebied van vergroening, maar het geeft Nederland ook een belangrijke verantwoordelijkheid in het realiseren van internationale sociale rechtvaardigheid. [12] Het is onacceptabel om de economische ontwikkeling van de armste mensen voor ons uit te schuiven, als een probleem dat pas aan de orde kan komen wanneer klimaatverandering is opgelost. Maar dat betekent wel dat Nederland juist ook buiten de eigen landsgrenzen moet investeren.

Daarnaast heeft de vraag met wie we sociaal moeten zijn niet alleen betrekking op mensen in andere landen, maar ook op dieren. Op een enkele verwijzing naar de biodiversiteitscrisis na spelen dieren geen rol in het discussiestuk. Maar de neurologische en ethische literatuur rondom dierenethiek laat ons zien dat er eigenlijk geen moreel verdedigbare grens bestaat tussen dieren en mensen die de afwezigheid van dierenbelangen in de groene welzijnseconomie kan rechtvaardigen. [13] We weten bijvoorbeeld dat dieren pijn en stress kunnen ervaren en emotionele banden kunnen vormen. Een groene en sociale politiek kan daarom niet ophouden bij de grens van de biologische soort.

Gelukkig is de spanning met de groene energietransitie er hier juist niet. De veeteelt draagt in grote mate bij aan klimaatverandering en het verminderen van vleesconsumptie is een belangrijke stap in het verminderen van onze ecologische voetafdruk. Een groene economie vereist daarom een grote vermindering van de veeteelt. Voor veel mensen zal dit een lastige boodschap zijn, maar progressieve politieke partijen hebben een verantwoordelijkheid om hierin het voortouw te nemen.

De transitie naar een groene welzijnseconomie stelt ons voor twee belangrijke vragen over de Nederlandse rol in het omgaan met klimaatverandering. Hoe kan Nederland optimaal bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering? En hoe kan de Nederlandse economie zo snel mogelijk vergroenen?

Het is waarschijnlijk dat het antwoord op die eerste vraag verschilt van het antwoord op die tweede vraag. Aanpassingen aan klimaatverandering zullen urgenter zijn in gebieden die nu al zeer kwetsbaar zijn als gevolg van klimaatverandering. En om schadelijke uitstoot te beperken maakt het niet uit of we uitstoot verminderen (of opvangen) in Nederland of elders.

Wat het ecologische doel betreft, moeten dus belangrijke keuzes worden gemaakt tussen het verduurzamen van de Nederlandse samenleving en klimaatadaptatie en -mitigatie in andere landen. Maar hier gelden harde economische wetten: investeringen die elders worden gedaan, betalen zich niet direct en soms zelfs ook niet op termijn terug voor inwoners van Nederland. In welke mate zet het streven naar een groene welvaartseconomie het vergroenen van de eigen economie op de eerste plek, zelfs als dit niet de meest effectieve manier is om klimaatverandering tegen te gaan?

Hoe verder?

Ons doel met dit artikel is niet om fundamentele vraagtekens te stellen bij het discussiestuk. In plaats daarvan hopen we ruimte te scheppen om het ideaal van een rechtvaardige en duurzame toekomst scherp te krijgen.

Deels kunnen ecologische, sociale, en democratische waarden samen gerealiseerd worden, maar er kunnen ook spanningen ontstaan tussen deze waarden. Dit betekent niet dat we de waarden zelf moeten herzien, maar wel dat we na moeten denken over wat we prioriteit geven. Die afweging, of het schetsen van de contouren daarvan, kan in geen enkel verhaal over de toekomst van ons land ontbreken.

Noten

[1] Tim ‘S Jongers en Noortje Thijssen (2023). Samen onze toekomst in handen nemen. Wiardi Beckman Stichting/Wetenschappelijk bureau GroenLinks, Den Haag/Utrecht.
[2] Voor waardevol commentaar op eerdere versies van dit artikelen danken wij Josette Daemen en de andere leden van de redactie van Socialisme & Democratie.
[3] Zie Kyle Whyte (2020). Too Late for Indigenous Climate Justice: Ecological and Relational Tipping Points. WIREs Climate Change 11, no. 1: e603. Whyte’s analyse richt zich op de relatie tussen overheden, NGO’s en bedrijven enerzijds, en ‘indigenous peoples’ anderzijds. Zijn verhaal is ingebed in een kritische analyse van de gevolgen van kolonialisme, kapitalisme en industrialisatie voor indigenous peoples. We kunnen dit argument dus niet één op één vertalen naar de Nederlandse context (al is het de vraag of de groene welzijnseconomie zich tot die context zou beperken). Toch is onzes inziens zijn analyse ook op de Nederlandse context van toepassing.
[4] IPCC AR6 Synthesis Report: Climate Change 2023.
[5] Voor verdere discussie, zie bijvoorbeeld Jonathan Wolff (2019). Poverty. Philosophy Compass 14: e12635; Liam Shields (2020). Sufficientarianism. Philosophy Compass 15: e12704.
[6] Als we een goede kans willen houden om onder de 1,5⁰ opwarming te blijven laat dat ons een persoonlijke CO2-budget van ongeveer 2,3 ton per jaar, zie bijvoorbeeld Oxfam International (2021). Carbon emissions of richest 1% set to be 30 times the 1.5°C limit in 2030. Het gemiddelde CO2-verbruik is in Nederland veel hoger: CBS. Wat is onze broeikasgasvoetafdruk?
[7] Voor een verdiepende analyse over zulke verdelingsvraagstukken in de context van klimaatbeleid, zie Marc Davidson (2021). Verdelende rechtvaardigheid in het klimaatbeleid. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: Den Haag.
[8] Voor een ethische reflectie op individueel welzijn en de ethiek van vliegen, zie Dick Timmer en Willem Van der Deijl (Forthcoming). Why Fly? Prudential value, climate change, and the ethics of long-distance leisure travel, Ethical Theory and Moral Practice.
[9] Zie ook Tim Meijers (2023). Rechtvaardigheid Voorbij Het Hier En Nu. In: Reflecteren Op Rechtvaardigheid. Over de Betekenis van Rechtvaardigheid in de Relatie Tussen Overheid, Ambtenaar En Samenleving. Redactie door Ardaan Van Ravenzwaaij en Olivier Fajgenblat, 99–115. Amsterdam: Boom.
[10] Oxfam International (2022). “Terrifying prospect” of over a quarter of a billion more people crashing into extreme levels of poverty and suffering this year.
[11] WorldData.info. Life expectancy.
[12] Over verantwoordelijkheid in het realiseren van rechtvaardigheid, zie ook Colin Hickey, Tim Meijers, Ingrid Robeyns, en Dick Timmer. The agents of justice. Philosophy Compass 16 (2021): e12770.
[13] GREEA. Montreal declaration on animal exploitation.

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.