De opkomst bij verkiezingen in bepaalde wijken in Den Haag is veel lager dan elders. Het gevolg: politieke partijen komen daar nauwelijks meer, want er is voor hen minder te halen. Het gevoel van de niet-stemmers dat politici ze niet zien staan klopt dus, letterlijk. En dan komen andere barrières om te gaan stemmen - de stress van het dagelijks bestaan en taal – daar nog eens bij.
In de centrale winkelstraat van het Haagse Bezuidenhout lopen tientallen kandidaat-gemeenteraadsleden en campagnemedewerkers van alle politieke partijen de winkels in en uit om met de bezorgde mensen van de bewonersorganisatie te discussiëren over de hoogbouwplannen aan de randen van de wijk. Er zijn veel meer politici dan burgers.
Tien kilometer verderop in de flatwijk Bouwlust liggen er in het gunstigste geval flyers van twee politieke partijen in de bus.[1] Ook daar wil de gemeente gaan bouwen en slopen, maar het bewonersprotest zal pas jaren later van de grond komen als de schep in de grond gaat. Gemeenteraadsverkiezingen 2018. De opkomst in Bezuidenhout is 54%. In Bouwlust 34%.
Bij verkiezingen komen bepaalde groepen inwoners uit bepaalde wijken structureel minder op, zoals degenen met een lagere opleiding, jongeren en mensen uit achterstandswijken. Met behulp van data-analyse onderzoeken politieke partijen waar hun potentiële kiezers zitten, zodat ze hun beperkte campagnemiddelen vooral richten op de groepen inwoners die meer geneigd zijn om op hen te stemmen. Hans Vollaard laat in dit nummer van S&D zien dat dat een vicieuze cirkel in gang kan zetten, waarbij niet-stemmende groepen en wijken steeds meer het gevoel krijgen te worden vergeten door politiek en bestuur.
De politieke ongelijkheid komt niet zozeer doordat mensen afgehaakt zouden zijn. De kansen om ‘in te haken’ zijn al ongelijk verdeeld. Mensen die in financiële bestaansonzekerheid verkeren, hebben weinig tijd en mentale ruimte om zich met de langetermijnplannen van hun omgeving bezig te houden. Will Tiemeijer laat zien dat financiële problemen samengaan met een gebrekkige doenvermogen en dat de stress en geldzorgen drempels opwerpen voor maatschappelijke en politieke participatie.[2] Er is een bestaansminimum aan middelen en zekerheid nodig om te voorkomen dat men de hele dag alleen maar op ‘overlevingsstand’ staat. Een participatieminimum kan volgens Tiemeijer zorgen dat er ook een zekere rust en ruimte ontstaat om zich in te zetten voor alle andere dingen die van verantwoordelijke burgers worden verwacht.
Het gaat om grote groepen mensen die dusdanig door hun financiële problemen in beslag genomen worden dat ze weinig mentale ruimte hebben zich met politiek bezig te houden, laat staan te gaan stemmen. Ook taalbarrières zoals anders- en laaggeletterdheid helpen daarbij niet. Het is dus niet vreemd dat vooral protestpartijen die heldere taal spreken nog enig kans op succes hebben onder kiezersgroepen met een grote afstand tot de politiek.
Het is een publiek belang om de laagdrempelige toegang tot politieke participatie te vergroten. Dus laten gemeenten meer werk maken van opkomst-bevorderende maatregelen en laten politici niet alleen debatteren in Bezuidenhout, maar ook in gesprek gaan in Bouwlust. Ook als dat ze niet meteen heel veel extra stemmen oplevert.
Noten
[1] Meike Bokhorst (2018). Van Bezuidenhout tot Bouwlust. S&D 2018/2.
[2] Tiemeijer, W. (2023). De rol van grenzen aan doenvermogen bij rondkomen, financiële zorgen en problemen.