Door: Menno Hurenkamp
Politicoloog verbonden aan de UvH en aan de UvA
De samenleving is wezenlijk ongezellig. We leven in een lotsgemeenschap, omdat we onze medeburgers niet uitgekozen hebben. Een geliefde of vrienden kun je selecteren, maar het lot wijst je je medeburgers toe. Zo’n gemeenschap vergt onderhoud maar ook een zekere social distancing. Je houdt het niet uit wanneer je bij vreemden op schoot moet, maar je moet toch iets met elkaar. Er zijn dus regels nodig om onderling verkeer te garanderen én voor iedereen dragelijk te houden. De rechtsstaat en de verzorgingsstaat regelen die afstand.
‘Dat haal je de koekoek’ denkt de lezer nu, na maanden thuisisolatie en internet-vergaderen. Maar met alle drie de zelfstandig naamwoorden uit de laatste zin van de eerste alinea – afstand, rechtsstaat, verzorgingsstaat - kon de PvdA de afgelopen tien jaar amper uit de voeten.
Dat er afstand tussen burgers moet zijn, voelt vermoedelijk nu nog raar voor iedereen die permanent de lof van de sociale cohesie, integratie en aanpassing heeft gezongen. Het moest echt allemaal telkens maar weer gezelliger, warmer, eenvormiger. Nederland moest een grote besmettingshaard worden als je de ‘PvdA-integratieresolutie’ uit 2006 nog eens naleest. Wie pleitte voor afstand was een technocraat of multiculturalist, en hoon was zijn deel.
Dat die afstand geregeld zou moeten worden door de democratische rechtsstaat, en dat burgers dus de gemeenteraad, de Provinciale Staten en de Tweede Kamer kiezen maar de uitvoering van beleid aan de overheid overlaten, vond de PvdA ook lange tijd flauwekul. Gewoon lekker experimenteren met die democratie, zei Ronald Plasterk als minister van Binnenlandse Zaken, die lokale politici waren toch niet goed wijs en met een geinige G1000 kon je ook best een stukje draagvlak naar de burger toe organiseren.
En de verzorgingsstaat, ach, het is nu al zo vaak gezegd, maar het was echt ook namens de PvdA dat de koning in 2013 zei dat het nu tijd was voor de participatiesamenleving. Die zou draaien om vrijwillige zorg, flexibel werk en lokaal maatwerk, en dat is inderdaad een vrij exacte opsomming van alles waar we nu zo snel mogelijk van af willen.
We moeten niet uitsluiten dat Mark Rutte die les in electorale termen net wat succesvoller weet uit te venten dan Lodewijk Asscher. Rutte toont zich vaardig als crisismanager en heeft de afgelopen jaren al vaker moeiteloos van ideologische jas gewisseld, hij won verkiezingen als neoliberaal, conservatief en nationalist. Hij lijkt nu met het grootste investeringsprogramma uit de Nederlandse geschiedenis sociaal-democraat bij de verkeerde partij te worden. Of dat tot een wezenlijk andere verhouding tussen grote ondernemingen, kleine zelfstandigen en werknemers leidt is een andere vraag.
Daarvoor is het zaak contrast te vinden. De grootste kans om de schade van de coronacrisis te beperken, schuilt in het organiseren van afstand tussen burgers en goede zorg voor zwakken, met de rechtsstaat als ruggengraat. Wat kan helpen is onderstrepen dat we leven in een lotsgemeenschap, niet in een bedrijf zoals liberalen denken of een af te grenzen land zoals nationalisten willen, maar een samenleving tegen wil en dank. Vandaar: afstand, rechtsstaat en verzorgingsstaat – we moeten niet verbaasd zijn wanneer die begrippen per ongeluk weer sexy gaan klinken. Het zijn de voertuigen van de vooruitgang.