Door: A.L. Snijders
In de grote villa aan de Saxen-Weimarlaan woonde een meisje dat volgens mij zeer gelukkig moest zijn. Ze was zeventien jaar, net zo oud als ik, we hadden elkaar nooit gesproken. Ik had wel het idee dat we ooit zouden trouwen, maar dat zou zeker nog tien jaar duren. Ik woonde ook in die buurt, we zaten niet op dezelfde school. Ik zag haar vaak naar huis fietsen aan het einde van de dag, ik kende haar uren. Terwijl ik op het balkon stond, zag ik haar in de diepte passeren, we woonden vier hoog. Zolang ze alleen was had ik niets te vrezen, ze zou van mij zijn, een natuurwet van eigen makelij. We praatten voor het eerst met elkaar in de tram, dat was alweer een jaar later, we waren inmiddels achttien. Ik had het idee dat zij me met dezelfde blik bekeek als ik haar. Het was het begin van het jaar van de tram. Ze zat op het Barlaeus Gymnasium, ik op het Spinoza Lyceum. Ik had ontdekt dat ze soms met de tram ging. Na enige tijd kende ik haar gehele dienstregeling tot in de fijnste details. Ik maakte er schaars gebruik van, ik wilde het geringste vermoeden van opdringerigheid vermijden. Vergelijk me met een top-generaal die de beslissende aanval altijd in winst kon omzetten, omdat hij bij de voorbereidingen geen detail over het hoofd zag.
Ik begrijp dat ik gemakkelijk beschouwd kan worden als een berekenende profiteur, maar dat is een vergissing. De liefde dicteerde mijn gedrag. Dit is een verslag van de liefde. Ik was al jaren verliefd op haar en omdat zich geen concurrent aandiende ontstond bij mij een beeld van de liefde als status quo. Ik wist dat ik me in een precaire positie bevond, de buitenwereld was onrustbarend, ik was veel te jong voor dit experiment. Ik besefte het, maar ik kon er niets aan veranderen – ik moest doorgaan met wikken en wegen. Een belangrijke beslissing was mijn voornemen haar nooit een vraag te stellen. Alles wat ik van haar wist kwam uit haar eigen informatie, en dat was weinig, ze was een gesloten vrouw. Haar vader verdiende veel geld, hij verliet ’s morgens vroeg in een Dodge de stad en reed naar zijn onderneming in Den Haag. Tegen de avond keerde hij terug, toeterde even voor z’n huis en vroeg ’nog nieuws?’ aan zijn vrouw die aan het raam verschenen was. Er was nooit nieuws, hij gleed verder in z’n Dodge naar de garage. Zijn vrouw maakte surrealistische schilderijen die door kenners hoog werden aangeslagen. De liefde tussen hun dochter en mij kwam op een klunzige manier ten einde. Ze was erg bang voor muizen en vroeg mij of ik er iets aan kon doen. Ik ging op een uitgekiend moment voor het eerst naar de villa. Haar moeder was bij een vriendin op bezoek, maar kwam te vroeg naar huis, ik was nog bezig met de muizenvallen. Er viel niets te redden, ik moest de fragiele liefde vergeten. Het is vijftig jaar geleden, ik denk vaak aan haar, ik ben nooit meer zo’n vrouw tegengekomen.