Toen ik tien jaar geleden als pas afgestudeerde filosoof in dienst kwam op de directie wetgeving van het ministerie van Justitie kreeg ik in mijn takenpakket ‘het contact met de samenleving’. Al snel leerde ik dat Het Bureau van J.J. Voskuil de voertaal voor ingewijden was en dat ambtenaren geregeld de draak staken met hun eigen wereldvreemdheid.
Mijn contact met de samenleving bestond uit het beantwoorden van drie burgerbrieven en het schrijven van de folder Alles wat u altijd al had willen weten over regeldruk. Daarin legde ik namens het ministerie aan de samenleving uit dat zij daar zelf medeverantwoordelijk voor was. Mensen klagen over regels, maar vragen bij incidenten steevast om meer regels. Deze jij-bak klopte als een bus, maar kon natuurlijk niet ons hele verhaal zijn.
Daarom organiseerde ik een maatschappelijke conferentie met honderdvijftig opinieleiders, vijf ministers en de minister-president. Alles moest uitvoerig afgestemd worden met alle betrokken directeuren en ministeries. Het toenmalige Amsterdamse gemeenteraadslid Lodewijk Asscher werd bijvoorbeeld van mijn lijst geschrapt, omdat die zichzelf nog onvoldoende bewezen zou hebben. Niet iedereen kon immers zomaar namens de samenleving met het kabinet praten.
Maar waarom zouden er in tijden van digitalisering maar honderdvijftig notabelen met het kabinet over regelgeving kunnen praten? De belangrijkste uitkomst van de conferentie was dan ook dat de overheid via openbare internetconsultatie meer burgers moet laten meepraten over nieuwe wetsvoorstellen. Een kleine tien jaar later hebben ruim vijfhonderd wetsvoorstellen een openbare internetconsultatie doorlopen.
Maar hebben burgers nu echt meer te zeggen gekregen over de politiek gevoelige regelgeving? Internetconsultatie is een verplicht onderdeel van het wetgevingsproces, maar loopt het risico om net als effectmeting en evaluatie te ritualiseren. Vaak is er tijdsdruk, is het regeerakkoord leidend of zijn er sociale akkoorden gesloten, waardoor de ruimte voor aanpassing van voorstellen beperkt is. Het referendum dient als noodrem, zoals bij het Europese associatieverdrag met Oekraïne. Het is jammer dat het in Nederland zo lastig blijft om vroeg in het proces een brede maatschappelijke dialoog over belangrijke wetten te voeren. In de Regulatory Policy Outlook 2015 van de OESO scoort Nederland niet hoog bij het betrekken van belanghebbenden bij regelgeving. Er valt nog veel te leren van andere landen en van de Europese Commissie. Zo wist commissaris Timmermans via internetconsultatie een half miljoen mensen te mobiliseren met de vraag of Brussel wel of niet over milieuregels moet gaan. Wel dus.
In Nederland zijn de ministeries echter vooral geneigd om de vaste consultatiepartners te betrekken. Er zijn zelfs voorbeelden van grote banken en boerenorganisaties die actief met ambtenaren meeschreven aan wetten. Het is goed dat de PvdA werk maakt van het lobbyregister en het actieplan open overheid. Nog beter zou het zijn als dergelijke initiatieven zich ook uitstrekken tot het parlement zelf en als de partij zelf ook de maatschappelijke dialoog over wetsvoorstellen zoekt.