Afgelopen zomer stemde de Eerste Kamerfractie van de PvdA voor het handelsverdrag met Canada, CETA, nadat eerder PvdA-ministers in het kabinet-Rutte II er hun handtekeningen onder hadden gezet en de PvdA-fractie in de Tweede Kamer vervolgens tegen had gestemd. In een reconstructie legt Ruud Koole, woordvoerder voor dit dossier in de Eerste Kamer, verantwoording af.
Ruud Koole
Lid Eerste Kamer, voormalig partijvoorzitter, emeritus-hoogleraar politieke wetenschappen, redacteur S&D
Dit artikel laat de zoektocht zien van de Eerste Kamerfractie bij het politiek zeer gevoelige debat over CETA (Comprehensive Economic and Trade Agreement), de brede economische en handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Canada. Deze reconstructie is tevens bedoeld om de op dit punt verdeelde achterban van de PvdA te informeren en verantwoording aan de leden af te leggen.[1] De reconstructie begint met de voorgeschiedenis tot het moment dat CETA in de Eerste Kamer belandde. Zij vervolgt met de behandeling van CETA binnen de senaat; dat is ook de periode dat ik als woordvoerder van de PvdA-fractie daar het CETA-dossier onder mijn hoede kreeg. En zij sluit af met de finale afweging van de senaatsfractie van de PvdA en het debat plus stemming in juli 2022.
CETA tot maart 2020: eerst voor, dan tegen
Op 18 februari 2020 stemde de Tweede Kamer in met CETA, twaalf jaar nadat de onderhandelingen tussen Canada en de EU over het verdrag waren begonnen. Langdurige onderhandelingen zijn niet ongebruikelijk bij zo’n omvangrijk handelsakkoord. En CETA is omvangrijk, 1600 pagina’s.[2] Het combineert de doelstelling om uiteindelijk voor bijna alle producten de douanerechten op wederzijdse handelsstromen af te schaffen met afspraken op onder meer het terrein van duurzaamheid (bij arbeid en klimaat), transparantie, investeringsbescherming en wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties.
De Europese Unie sluit vele handelsverdragen. Meestal komen die niet in aanmerking voor goedkeuring door de nationale parlementen, omdat het handelsbeleid inmiddels een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie is. De Europese Commissie onderhandelt en instemming van de Europese Raad (van ministers) en het Europees Parlement is dan voldoende.
Maar bij CETA is een vernieuwing doorgevoerd: een nieuw instituut van beslechting van geschillen tussen een staat en investeerders. In plaats van het oude private systeem van Investor-State Dispute Settlement (ISDS), waar terecht veel kritiek op was, bevat CETA een publiek Investment Court System (ICS), met onafhankelijke rechters die zich over de zaak buigen, waarin beroep mogelijk is en maatschappelijke organisaties als ‘vrienden van het hof’ (amici curiae) hun zienswijze over de kwestie kunnen inbrengen, die door de rechters serieus moet worden betrokken bij hun oordeelvorming. Het ICS in CETA werd tevens beschouwd als bouwsteen voor de ontwikkeling van een multilateraal investeringshof in VN-verband, al was daar nog een lange weg te gaan.
Tussen landen met een goed functionerende rechtsstaat is een apart systeem van geschillenbeslechting eigenlijk helemaal niet nodig, want bedrijven die menen dat hun investering door maatregelen van de overheid geschaad wordt, kunnen altijd naar de nationale rechter stappen van het land waar die investering is gedaan. Maar Canada stond op een apart beslechtingssysteem omdat niet in alle landen van de EU de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht verzekerd is. De ontwikkelingen in Polen en Hongarije de afgelopen jaren hebben hen wat dit betreft gelijk gegeven. Tegelijk werd het oude ISDS-systeem bekritiseerd omdat bedrijven dit konden misbruiken om staten te intimideren door ‘megaclaims’ in te dienen. Daarom werd in februari 2016 het nieuwe ICS in CETA opgenomen, vooral dankzij de inzet van de toenmalige Nederlandse minister Lilianne Ploumen.
Later, in 2017, zou de Raad van de EU CETA als een ‘gemengd verdrag’ aanduiden. Dat is een verdrag waarvoor zowel instemming op Europees niveau als van de parlementen in lidstaten is vereist. Omdat CETA bij een investeringsgeschil een keuze mogelijk maakt tussen het ICS en de nationale rechter, raakt dit aan nationale rechtssystemen en dus was ook instemming van alle nationale parlementen vereist, aldus de Raad. Terwijl 95% van CETA gaat over handel en dus over de exclusieve bevoegdheid van de EU, zorgden de bepalingen over ICS in CETA er voor dat het hele verdrag aan de nationale parlementen zou worden voorgelegd, die het met een eventuele tegenstem ook in zijn geheel zouden verwerpen.
Maar zover was het in 2016 nog niet. Eerst dienden de Raad van de EU en het Europees Parlement in te stemmen met het voorstel. Dat had de nodige voeten in de aarde. Want alvorens nationale ministers in de Raad hun handtekening onder CETA konden zetten, werd hierover in verschillende parlementen gediscussieerd. Een activistische beweging van anti-globalisten verzette zich al enige jaren tegen handelsverdragen en richtte zich nu ook op nationale parlementariërs. Deze beweging richtte het vizier weliswaar met name op TTIP (Transatlantic Trade Investment Partnership),[3] het handelsverdrag tussen de EU en de Verenigde Staten waarover sinds 2013 werd onderhandeld, maar nam CETA in haar kielzog mee.[4]
Kritiek van deze beweging, waarover later meer, klonk door in zorgpunten van verschillende parlementariërs. Die dwongen op hun beurt een aanvullende verklaring bij CETA af waarin die zorgpunten nog eens klip en klaar van een antwoord werden voorzien. Ook de Nederlandse regering had hierop aan gedrongen. Onder druk van de Waalse deelregering werd de goedkeuring door de Europese Raad zelfs twee weken uitgesteld, maar die verklaring kwam er.
In dit ‘Gemeenschappelijk Uitleggingsinstrument’ werd het moderne en progressieve karakter van CETA nog eens onderstreept (artikel 1b), onder meer door expliciet te stellen dat CETA geen afbreuk doet aan het recht van nationale overheden om beleid te voeren in het algemeen belang.[5] Dit ‘right to regulate’ (artikel 2) strekt zich bijvoorbeeld uit tot de bevordering van gezondheidszorg, sociale diensten, onderwijs, veiligheid, milieu, publieke moraal, privacy, consumentenbescherming, data protectie en de bescherming van culturele diversiteit.
De belangrijkste protocollen van de International Labour Organisation (ILO) ter bevordering van goede arbeidsomstandigheden (artikel 8) en het inmiddels tot stand gekomen Klimaatverdrag van Parijs (artikel 9) werden in deze verklaring eveneens opgenomen. Dit Gemeenschappelijk Uitleggingsinstrument heeft rechtskracht en een bindend karakter, zo stelde de Raad van State vast.[6]
Ook in de Tweede Kamer was vele malen over CETA gedebatteerd in de twee jaar voorafgaande aan de ondertekening van het verdrag door de regeringen. Woordvoerder Jan Vos van de PvdA had veel vragen gesteld, maar in oktober 2016, nadat het nieuwe ICS-hof en - kort tevoren - het Gemeenschappelijk Uitleggingsinstrument aan het CETA-voorstel waren toegevoegd, vond hij dat de regering het verdrag kon ondertekenen. Dat leidde nog tot een scherp debatje met de vertegenwoordiger van GroenLinks (Grashoff), die het allemaal niet genoeg verbeterd vond, tot irritatie bij Jan Vos die met hem ‘talloze moties [had] ingediend om het verdrag te verbeteren’. Vos begreep die negatieve houding van zijn collega over het verdrag niet ‘nu het er uiteindelijk ligt en alle eisen die we hebben gesteld zijn ingewilligd’.[7]
In zijn eigen inbreng wees Vos op het geopolitieke belang van CETA in een wereld met een opkomend dictatoriaal China en een agressief Rusland en benadrukte hij de verwantschap tussen Canada en Nederland. Die landen delen de idealen ‘over democratie, rechtsstaat en de wijze waarop je vrije pers in je samenleving zichzelf laat organiseren om de macht te controleren’. En hij vervolgde:
‘Ik vind het heel plezierig te constateren dat we na jarenlang hard werken een overeenkomst sluiten met dit land waardoor we beter kunnen samenwerken, minder regeltjes krijgen, betere producten krijgen voor onze consumenten, betere milieustandaarden krijgen, samen verder kunnen werken en kunnen innoveren en economische groei kunnen realiseren.’
Vos voelde niettemin de druk van vakbonden en maatschappelijke organisaties, die - gevoed door de activistische tegenbeweging - tegen CETA bleven, ook al waren door het Gemeenschappelijk Uitleggingsinstrument de nodige zorgen bediend. Hij vroeg minister Ploumen zich na ondertekening van CETA in te zetten voor versterking van de positie van vakbonden. Zij sprak van een ‘levend verdrag’ als het eenmaal in werking zou zijn getreden, maar zegde tevens op korte termijn een onderzoek toe naar de toegang van vakbonden tot geschillenbeslechting, hoewel dat ‘technisch ingewikkeld’ was.
Vos legde een en ander nog eens in een motie vast, waarin geconstateerd werd dat het ICS ‘belangrijke verbeteringen bevat’ en dat het Gemeenschappelijk uitleggingsinstrument ‘voorziet in verdere ontwikkeling van geschillenbeslechting’.[8] In vervolggesprekken tussen de EU en Canada zou de regering zich volgens de motie bij de hoofdstukken in CETA over klimaat en arbeid (de zogeheten duurzaamheidshoofdstukken) moeten inzetten voor ‘toegang voor derden zoals vakbonden en ngo’s tot een geschillenmechanisme dat effectieve sancties kan opleggen’.
De motie werd aangenomen. Een andere motie, van Van Tongeren (GL) cs, die opriep om tegen CETA te stemmen werd verworpen; ook de PvdA-fractie stemde tegen deze motie.[9] De regering kreeg van de meerderheid van de Kamer, inclusief de PvdA, groen licht om CETA te ondertekenen. Op 30 oktober 2016 zetten de ministers Ploumen en Koenders, beiden PvdA, namens de regering in de Raad van de EU hun handtekeningen onder CETA. Minister Ploumen stak haar enthousiasme niet onder stoelen en banken. Direct na de ondertekening schreef zij in een brief aan de Tweede Kamer:
‘Het kabinet is positief over de ondertekening van CETA en ziet de ondertekening van het diepe en brede handelsakkoord met een gelijkgezind land als Canada als een belangrijke stap in de EU-handelspolitiek. CETA is goed voor werknemers, consumenten en MKB’ers: bedrijven krijgen nieuwe en betere toegang tot een markt van 35 miljoen mensen en consumenten hebben meer te kiezen tegen een lagere prijs. CETA brengt daarnaast niet alleen economisch voordeel maar maakt ook samenwerking mogelijk op belangrijke onderwerpen als duurzaamheid, arbeidsrechten en dierenwelzijn. Bovendien is, in de aanloop naar de ondertekening, een aantal belangrijke zorgen nog eens ondubbelzinnig geadresseerd in een gemeenschappelijke interpretatieve verklaring.’[10]
Nu de Raad had ingestemd was het eerst aan het Europees Parlement om al dan niet akkoord te gaan, voordat de nationale parlementen aan zet zouden kunnen komen. Dat stemde daarover enkele maanden later, in februari 2017.
Intussen nam het PvdA-congres in januari 2017 een nieuw verkiezingsprogramma aan met het oog op de Tweede Kamerverkiezingen later dat jaar.[11] Nergens stond dat de PvdA voor of tegen CETA was. Voor de toekomst stond er dat de PvdA niet kan instemmen met handelsverdragen als die niet een continue verbetering stimuleren voor de positie van werknemers, van de standaarden wereldwijd voor duurzaamheid, milieu, gezondheid en arbeid, voor toegang tot de rechter en eerlijke productinformatie, en het bestrijden van ongelijkheid en belastingontwijking. Daarom sprak het programma zich wel tegen TTIP uit.
De PvdA-delegatie in het Europees Parlement onthield zich - door onderlinge verdeeldheid - van stemming over CETA. Dat mag in het Europees Parlement, anders dan in de Tweede of Eerste Kamer. De delegatie stemde dus niet voor, maar ook niet tegen. Niettemin werd CETA door het Europees Parlement aanvaard. De S&D-fractie, waar de PvdA-delegatie deel van uitmaakt, stemde in meerderheid voor.
Goedkeuring door het Europees Parlement maakte de weg vrij voor de ‘voorlopige toepassing’ van het handelsgedeelte van CETA. Immers, dat behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het overgrote deel van CETA is dus al vanaf september 2017 in werking. Alleen het gedeelte over het ICS-hof wordt nog niet toegepast: om die reden moet instemming van alle nationale parlementen voor het hele verdrag worden verkregen. Dat ratificatieproces startte in 2018 en loopt nog steeds.[12]
In Nederland begon het ratificatieproces van CETA begin maart 2019 toen de goedkeuringswet werd ingediend bij de Tweede Kamer. Dat had even geduurd, omdat de Belgische regering het EU-Hof van Justitie om advies had gevraagd inzake de verenigbaarheid van het ICS-hof in CETA met het EU-recht. Toen de advocaat-generaal in januari 2019 het Hof positief adviseerde, durfde de Nederlandse regering het aan de goedkeuringswet in te dienen.[13]
Inmiddels was er wel het een en ander gebeurd. De verkiezingen van 2017 waren voor de PvdA op een grote teleurstelling uitgelopen. De PvdA belandde in de oppositie. Datzelfde jaar was TTIP in feite ten grave gedragen door een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in mei 2017.[14] Het internationale activisme tegen handelsverdragen richtte vanaf dat moment al zijn pijlen op CETA.
De Tweede Kamer begon haar werkzaamheden in het ratificatieproces zoals gebruikelijk met schriftelijke vragen aan de regering. Ook de PvdA-fractie stelde vragen. Uit die vragen was niet af te leiden dat de PvdA uiteindelijk tegen zou stemmen.[15]
Groot was dan ook de verrassing dat de PvdA-fractie in de Tweede Kamer in oktober 2019 plots liet weten tegen CETA te zijn. Via een tweet van fractievoorzitter Lodewijk Asscher en een bericht op de PvdA-website van woordvoerder Kirsten van den Hul werd op maandag 14 oktober bekendgemaakt dat de Tweede Kamerfractie tegen CETA zou gaan stemmen.[16] In beide werd gesproken over eerlijke arbeid, milieu en dierenwelzijn die niet goed geregeld zouden zijn in CETA, terwijl toenmalig minister Ploumen dit in 2016 al had weersproken (zie bijvoorbeeld citaat hierboven). Pikant was natuurlijk dat Ploumen nu lid was van de fractie. Niet iedereen begreep hoe zij beide standpunten kon verenigen.
Bijzonder was ook dat gesuggereerd werd dat de tekst van CETA nog te wijzigen viel: de fractie zou ‘tegen het investeringsverdrag van CETA in deze vorm’ (cursief toegevoegd) stemmen.
Aan de tekst viel op dat moment echter helemaal niets meer te wijzigen. Voorafgaande aan de goedkeuring door de regeringen kon dat nog wel; daar kwam onder meer het nieuwe ICS uit voort. Maar bij internationale verdragen kan in de periode tussen de goedkeuring door regeringen en de (definitieve) inwerkingtreding – nadat het laatste parlement het verdrag heeft geratificeerd - geen letter aan de verdragstekst worden gewijzigd, niet aan het handelsgedeelte, niet aan de bepalingen over het ICS. Dat zou ook raar zijn, want dan zou het ene nationale parlement een ander verdrag ratificeren dan het andere nationale parlement. Niettemin zou de suggestie dat er tijdens het ratificatieproces op onderdelen nog van alles aan CETA gewijzigd zou kunnen worden, herhaaldelijk in de discussie terugkeren, tot en met het laatste debat in de Eerste Kamer aan toe.
De buitenwereld begreep weinig van de plotse koerswijziging van de Tweede Kamerfractie. Onder meer de NRC legde een verband met het optreden van GroenLinks-leider Jesse Klaver in Buitenhof een dag eerder. Volgens het dagblad presenteerde Klaver zich als leider van het verzet tegen CETA, waarbij hij een ongebruikelijke coalitie aanging met de Nederlandse Melkveehouders Vakbond en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond. De krant haalde een ‘ingewijde van de PvdA’ aan: ‘En toen is halsoverkop besloten dat er geen licht mag zitten tussen ons en GroenLinks.’[17] Electorale overwegingen zouden hieraan ten grondslag hebben gelegen. GroenLinks was bij de laatste verkiezingen groter geworden dan de gedecimeerde PvdA.
Tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer over CETA in februari 2020 waren dezelfde verbaasde geluiden te horen. Jetten (D66) haalde zelfs ter verdediging van zijn stem pro-CETA citaten aan van Ploumen, Asscher en Timmermans uit het recente verleden. Maar Van den Hul legde nu de nadruk op de positie van het maatschappelijk middenveld: ‘Hoe borgen wij dat de stem van mensenrechtenverdedigers, vakbonden of milieuactivisten, waarvan we constateren dat hij steeds vaker onder druk staat, minstens zo goed kan worden gehoord als de stem van bedrijven? We zien dat dat op dit moment binnen ICS nog onvoldoende is geborgd.’[18] Opnieuw de suggestie dat er nog iets aan de verdragstekst zou kunnen worden veranderd.
De lat moest hoger worden gelegd, temeer omdat CETA een blauwdruk voor toekomstige verdragen is, aldus Van den Hul, die eraan toevoegde dat de PvdA-fractie ook in de vorige periode kritisch was geweest over de positie van vakbonden en andere maatschappelijke organisaties. Ten bewijze daarvan werd de motie van toenmalig fractiewoordvoerder Jan Vos uit 2016 uit de mottenballen gehaald.
Maar die motie was destijds geen reden geweest om zich tegen de ondertekening van CETA te verzetten. De oproep van Vos aan de minister om zich na ondertekening van CETA in vervolggesprekken in te zetten voor versterking van de positie van vakbonden werd met terugwerkende kracht omgezet in een voorwaarde om met CETA in te stemmen. En omdat er sinds die ondertekening volgens de fractie te weinig was bereikt in de versterking van de positie van het maatschappelijk middenveld - waarbij men keek naar minister Kaag (D66), de opvolger van minister Ploumen - stemde de PvdA-fractie in de Tweede Kamer op 18 februari 2020 tegen CETA. Een krappe Kamermeerderheid stemde voor.
CETA in de senaat: het gevecht om een klachtenmechanisme
En zo belandde CETA in de senaat en daarmee op het bord van de Eerste Kamerfractie van de PvdA. Op 3 maart 2020 besprak onze fractie mijn eerste (achtergrond)notitie over CETA.[19] De Eerste Kamerfractie had in oktober 2019 het voornemen van de Tweede Kamerfractie om tegen CETA te stemmen uit de krant moeten lezen. Fractievoorzitter Mei Li Vos en ik als woordvoerder waren pas op de ochtend van de stemming in de Tweede Kamer uitgenodigd om bijgepraat te worden door Van den Hul. Haar boodschap kwam overeen met wat zij in het Kamerdebat een week tevoren had verteld. Het ging om de versterking van de positie van vakbonden en andere maatschappelijke organisaties, het hoger leggen van de lat, CETA als blauwdruk, et cetera.
Om de bepalingen in het handelsgedeelte van CETA ging het haar niet. Net zoals zij tijdens het Kamerdebat had opgemerkt, zei zij daarmee geen problemen te hebben.[20] Geen woord dus over bijvoorbeeld dierenwelzijn of Canadees schaliegas. Zij vertelde ook dat minister Kaag van mening was dat de motie-Vos uit 2016 was uitgevoerd.
Het door Ploumen als minister toegezegde onderzoek door de KU Leuven was immers al in maart 2017 verschenen,[21] maar had volgens Kaag uitgewezen dat de weg van versterking van de positie van het maatschappelijk middenveld bij het ICS een doodlopend spoor was.[22] En de ontwikkeling van een Multilateraal Investment Court (MIC) was bij de VN neergelegd. Niettemin bleef Van den Hul van mening dat er meer gedaan had kunnen worden. Daar was voor haar een belangrijk punt, ook al strookte de koppeling ervan aan de goedkeuring van CETA niet met wat in 2016 tussen minister en fractie van de PvdA was gewisseld.
In de media gaf ik direct te kennen dat de Eerste Kamerfractie van de PvdA nog geen standpunt had ingenomen en haar eigen afweging zou maken, waarbij we de opstelling van de Tweede Kamerfractie vanzelfsprekend serieus zouden meewegen. Eerst moesten wij ons de problematiek en de voorgeschiedenis goed eigen maken. Wat we op ons bordje hadden gekregen was namelijk nogal verwarrend. Daarom ook sprak ik met verschillende andere partijgenoten.
Zo had ik daags voor de stemming een gesprek met internationaal secretaris van de PvdA en Europarlementariër Kati Piri. Zij wees op het belang van het meewegen van de geopolitieke context bij de beoordeling van CETA. De stemonthouding van de Eurodelegatie bij CETA in februari 2017 kwam overeen met de verdeeldheid van de achterban, merkte zij fijntjes op. Zij doelde op de peiling van Maurice de Hond vlak voor de stemming in de Tweede Kamer. Van de PvdA-kiezers zei 35% voor ratificatie van CETA te zijn, 36% tegen en 29% wist het niet.[23]
Vlak na de stemming in de Tweede Kamer belde ik met Mariëtte Hamer van de SER. Zij bepleitte een brede afweging door onze fractie. Zouden we een verbetering van de positie van vakbonden kunnen bewerkstelligen die we vervolgens mee zouden kunnen nemen in die brede afweging? In het verlengde lag de suggestie die Agnes Jongerius, leider van de PvdA-delegatie in het Europees Parlement, mij een week later deed om de rol van maatschappelijke organisaties bij de naleving van de duurzaamheidshoofdstukken in CETA te versterken.
De informatie die ik zo verkreeg, vond haar weg naar mijn eerste fractienotitie van 3 maart. Daarin stelde ik de fractie voor voorlopig geen standpunt in te nemen; in het proces de inhoud voorop te stellen; en uiteindelijk vanuit onze sociaal-democratische idealen een brede inhoudelijke afweging te maken, waarbij de internationale context, het handelsgedeelte van het verdrag en de geschillenbeslechting de hoofdmoot zouden vormen. Bij het laatste zou ook gedacht kunnen worden aan een steviger positie voor maatschappelijke organisaties bij de naleving van duurzaamheidsbepalingen van CETA. Dat kon niet meer in de tekst van CETA zelf en zou daarbuiten moeten worden gerealiseerd, maar zou wel ook voor CETA moeten gelden.
Die gedachte was misschien een ‘long shot’, maar de moeite van het proberen waard. Zo konden we de zorgen van de Tweede Kamerfractie bedienen en als dit zou lukken zouden we ook een tactisch argument hebben om bij een eventuele vóór-stem het verschil in stemgedrag tussen Tweede en Eerste Kamerfracties te verklaren.
De fractie ging akkoord met dit behandelingsvoorstel en de maanden die volgden vertaalde ik dat in vele schriftelijke vragen aan de minister. Intussen richtte de activistische tegenbeweging haar pijlen op de Eerste Kamer. Ik sprak eind maart uitvoerig met vertegenwoordigers van de actiegroepen Handel Anders, Meer Democratie en Milieudefensie in een zoom-meeting, omdat vanaf begin maart de corona-pandemie ook ons land in haar greep hield.
Veel nieuwe argumenten hoorde ik niet, nu ik de parlementaire discussie uit 2016 inmiddels tot me had genomen. CETA zou ‘megaclaims van multinationals’ mogelijk maken, waardoor overheden geen democratische gelegitimeerde besluiten in het algemeen belang zouden durven nemen, een ‘regulatory chill’. De voorbeelden die daarbij genoemd werden, waren overigens gebaseerd op andere, oudere verdragen.
Zoals nog vaker zou gaan gebeuren werd het voorbeeld van Uniper genoemd. Dat Duitse energiebedrijf claimde grote bedragen van de Nederlandse overheid, omdat sluiting van kolencentrales hun investeringen onder druk zette.[24] Door CETA zou Europa meer Canadees schaliegas of teerzand gaan importeren, terwijl die zeer slecht zijn voor het milieu.
De onafhankelijkheid van rechters van het nieuwe ICS werd a priori betwijfeld, omdat er alleen specialisten in ‘investeringsrecht’ en niet in ‘milieurecht’ zouden worden benoemd. Grotendeels een herhaling van de discussie uit 2016, die nu juist had geleid tot het Gemeenschappelijk Uitleggingsinstrument om deze zorgen te pareren. Niettemin nam ik ook deze in vraagvorm mee in de schriftelijke rondes in de Kamer.
Net als de activistische tegenbeweging bij de Tweede Kamer had gedaan, begon zij nu de Eerste Kamerleden en zeker de woordvoerders met e-mailbombardementen te bestoken. Telkens wanneer CETA op de agenda van de Kamercommissie stond werd de email-kraan open gedraaid met steeds dezelfde teksten. Het kwam voor dat we duizend e-mails in één weekend ontvingen. Dat werkte averechts; veel Kamerleden stoorden zich eraan.
Ook sprak ik dat voorjaar bilateraal met minister Kaag; dat deed zij met alle woordvoerders. De coalitie had geen meerderheid in de Eerste Kamer en daarom moest zij steun weten te vinden bij de oppositiepartijen die de benodigde extra zes zetels zouden kunnen leveren. Al gauw werd duidelijk dat grootse afsplitsing van Forum voor Democratie met zeven zetels (later: fractie-Nanninga) op de tegen-koers zat. Andere oppositiepartijen hadden direct aangegeven tegen te zullen gaan stemmen. Bleef over de PvdA met zes zetels, want die had immers nog geen standpunt ingenomen.
Dat gaf ons een sterke positie: het verdrag tussen Canada en 27 Europese landen hing af van het stemgedrag van onze fractie. Net zoals ik in de schriftelijke vragen had gesuggereerd, bepleitte ik bij Kaag de totstandkoming van een deugdelijk notificatiemechanisme dat vakbonden en andere maatschappelijke organisaties in staat zou stellen effectief klachten bij de Europese Commissie in te dienen wanneer de bepalingen in de duurzaamheidshoofdstukken van CETA over arbeid en klimaat zouden worden geschonden.
Ik kon niet zeggen dat dat voldoende zou zijn voor een vóór-stem. Met een dergelijk klachtenmechanisme zou onze fractie immers nog steeds een eigen brede afweging maken, maar zonder dat mechanisme zou het voor mij heel moeilijk zijn om mijn fractie positief te adviseren. Dat zou ik tot kort voor de stemming in de Eerste Kamer blijven volhouden. Ook naar de fracties van de coalitiepartijen. Die had ik nodig om in de Kamercommissie (de Eerste Kamercommissie Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking – BDO) de nodige tijd te kunnen kopen voor het ontwikkelen van dat klachtenmechanisme door de Europese Commissie. Maar dan moest de Europese Commissie daar wel toe bereid zijn. Mijn boodschap aan Kaag was dan ook daar bij de Europese Commissie op aan te dringen.
Later in het voorjaar begon er beweging te komen op het dossier. Begin mei 2020 publiceerde minister Kaag samen met haar Franse collega een zogeheten non-paper, waarin zij onder andere een meer gestroomlijnd notificatiemechanisme voor de duurzaamheidshoofdstukken in EU-handelsverdragen bepleitten, dat een adequate reactie van de ‘Chief Trade Enforcer’ van de EU op het niet-nakomen van de verdragsbepalingen in die hoofdstukken zou vergemakkelijken.[25]
In de media reageerde ik er welwillend op. Ik greep de kans aan om de publieke druk te vergroten om een klachtenmechanisme van de grond te krijgen. De Volkskrant meldde dat ik kansen zag ‘om de rol van ngo’s in CETA te versterken, zonder dat het verdrag aangepast hoeft te worden’ en tevens: ‘De PvdA in de Eerste Kamer heeft nog geen standpunt ingenomen’.[26]
Belangrijker voor CETA waren de bijeenkomsten met experts en vertegenwoordigers van belangenorganisaties (zowel voor- als tegenstanders) die medio mei 2020 in de Eerste Kamer over het verdrag werden georganiseerd. De meeste deskundigen lieten weinig heel van de vrees voor een regulatory chill. De bevoegdheid van overheden om beleid te voeren in het algemeen belang, ook op het gebied van klimaat of gezondheid (het ‘right to regulate’) is in CETA zo goed geborgd dat het volgens een van de deskundigen zelfs eerder de lust om te gaan procederen ontneemt: een ‘litigationary chill’.[27] Bovendien betekent het indienen van claims door bedrijven niet dat deze ook worden toegekend; integendeel: de kans op volledige toekenning is bij andere verdragen juist zeer gering gebleken.[28]
De voorzitter van de FNV, Tuur Elzinga, sprak als een van de belangenvertegenwoordigers over de zogeheten ratel-clausule die CETA zou bevatten en die zou inhouden dat publieke diensten die eenmaal geprivatiseerd zijn, niet meer terug in overheidshanden kunnen komen. Dat werd tegengesproken door verschillende deskundigen en ook de regering had inmiddels in antwoord op Kamervragen herhaaldelijk aangegeven dat de ratel-clausule niet gaat over publieke diensten en dat CETA het recht van lidstaten borgt om publieke diensten ‘in het leven te houden en te roepen’.[29]
Voor de totstandkoming van een klachtenmechanisme zou het gesprek van de Kamercommissie op 12 mei 2020 met Eurocommissaris Hogan van doorslaggevende betekenis zijn. Op mijn vraag of hij een initiatief zou verwelkomen voor een striktere procedure voor klachten van vakbonden en andere maatschappelijke organisaties over mogelijke schendingen van de bepalingen in de duurzaamheidshoofdstukken van CETA, antwoordde hij dat dat het geval was.[30]
Daarmee had ik een stevige basis om vervolgvragen aan de regering te stellen. Zo drong ik er bij de regering op aan zich bij de Europese Commissie sterk te maken voor de invoering van een klachtenmechanisme. In die periode liep een algehele herziening van het handelsbeleid van de Europese Unie en dit mechanisme zou daarin kunnen worden meegenomen. Het voordeel was dat daarvoor de tekst van CETA niet behoefde te worden gewijzigd: het zou een klachtenmechanisme worden dat zou gelden voor alle EU-handelsverdragen met duurzaamheidshoofdstukken en dus ook voor CETA. Dat zou natuurlijk fantastisch zijn, maar dat mechanisme moest er eerst wel komen en ook wat voorstellen. In schriftelijke vervolgvragen in de Kamer bleef ik daar met steun van de fractie op aandringen; in alle openheid, want die vragen zijn openbaar.
Minister Kaag zette zich daar nu zeker voor in, maar toen wij begin oktober 2020 de indruk kregen dat zij graag spoedig een plenair debat met stemming over CETA wilde omdat de Europese Commissie op korte termijn een klachtenmechanisme zou gaan aankondigen, heb ik namens de fractie heel duidelijk aangegeven dat voor ons een aanzet niet genoeg was. Het moest een uitgewerkt voorstel zijn, zwart op wit, inclusief een juridisch kader.
Kaag was kort tevoren tot lijsttrekker van D66 gekozen en wellicht wilde zij CETA nog voor de verkiezingen van maart 2021 op haar conto schrijven. Voor ons stond de inhoud voorop. Zonder een uitgewerkt voorstel zou ik mijn fractie niet positief kunnen adviseren, meldde ik de minister. In diezelfde tijd hadden Mei Li Vos en ik een gesprek met politiek leider Asscher en partijvoorzitter Vedelaar over CETA, waarin wij de inzet van onze fractie op een klachtenmechanisme duidelijk over het voetlicht konden brengen. Asscher werkte hieraan mee door ter plekke de premier te bellen met het verzoek om vanuit de coalitie niet eerder in te zetten op een plenair debat dan nadat een uitgewerkt voorstel voorhanden zou zijn.
Op 13 oktober 2020 wist ik een meerderheid van de BDO-Kamercommissie zo ver te krijgen een commissiebrief naar de regering te sturen met het verzoek een uitwerking van een mogelijk klachtenmechanisme aan de Kamer te zenden. Tot de ontvangst van die uitwerking zou de commissie niet besluiten over de verdere behandeling van het wetsvoorstel.[31] De fracties die sowieso tegen CETA waren hadden op haast aangedrongen, waarschijnlijk omdat zij inschatten dat de PvdA-fractie zonder een klachtenmechanisme eerder geneigd zou zijn om tegen zou stemmen. Maar de meerderheid van de commissie besliste anders.
Vanaf die tijd was het wachten op een uitgewerkt klachtenmechanisme. De opvolger van Eurocommissaris Hogan, EU-vice-president Dombrovskis, stelde weliswaar reeds eind 2020 een klachtenmechanisme in, het zogeheten Single Entry Point, maar dat ontbeerde nog elke uitwerking. Op zich blij dat dankzij de druk van onze fractie er nu voor alle EU-handelsverdragen een klachtenmechanisme voor de duurzaamheidshoofdstukken was gecreëerd, door het ontbreken van uitgewerkte ‘operating guidelines’ stonden we niet te juichen. Alleen een loket was niet genoeg. Minister Kaag verzocht daarop de SER om bijeenkomsten met maatschappelijke organisaties te organiseren, waarin suggesties zouden kunnen worden gedaan voor de uitwerking van het klachtenmechanisme. Een zestal punten bleven daar op de zeef liggen.[32]
Deze ‘takeaways’ nam Kaag over in een brief van 24 juni 2021 aan Dombrovskis. Voor onze fractie was het van belang dat al deze zes punten door de Europese Commissie zouden worden overgenomen. Maar dat zou veel tijd vergen, want Brusselse molens malen doorgaans niet zo snel. Bovendien was er na de verkiezingen van maart 2021 in Nederland een slepende kabinetsformatie aan de gang, wat de zaak ook niet bespoedigde. Pas in januari 2022 was er een nieuw kabinet, dat na ruim een maand werd geconfronteerd met de vreselijke inval van Rusland in Oekraïne op 24 februari.
In het voorjaar van 2022 kwam er weer beweging in de zaak van het klachtenmechanisme. In een bilateraal kennismakingsgesprek met de nieuwe minister Schreinemacher medio maart meldde ik voor de zekerheid dat Dombrovskis echt met iets substantieels moest komen. Datzelfde besprak ik twee weken later met het hoofd van EU-vertegenwoordiging in Den Haag, Herbert. Dat bleef niet zonder resultaat.
Op 12 mei stuurde Schreinemacher een brief waarin zij de Kamer informeerde over de brief van Dombrovskis van een week eerder die weer het antwoord was op de brief van Kaag van 24 juni 2021, bijna een jaar eerder. Dombrovskis was bereid vijf van de zes punten over te nemen, maar het tijdspad niet. Ik gaf de minister aan dat voor ons dat zesde punt van wezenlijk belang was. Zonder bindende deadlines zouden procedures eindeloos lang kunnen duren. Bovendien reageerden de vakbonden op de brief van Dombrovskis. Zij waren ‘dankbaar’ voor de verbeteringen van het klachtenmechanisme, maar bleven tegen CETA. Tot tweemaal toe in de brief betreurden zij het ontbreken van een helder tijdspad.[33] Extra reden dus om hierop aan te dringen. Het krediet in Brussel op dit dossier mocht dan nu wel ongeveer verbruikt zijn, toch was de minister bereid dit nogmaals in Brussel aan te kaarten.
In de BDO-commissie vonden de coalitiepartijen dat met de brief van Dombrovskis de gevraagde uitwerking van het klachtenmechanisme er lag en dat dus tot plenaire behandeling kon worden overgegaan. Gek genoeg wilden verschillende tegenstanders van CETA nu ineens uitstel. Voor mij mocht het vlak voor of vlak na de zomer. Wel had ik de minister gevraagd te bewerkstelligen dat de reactie van Dombrovskis op onze eis dat het zesde punt zou worden ingewilligd voor het debat bekend zou zijn. De datum van het plenaire debat werd bepaald op 11 juli 2022.
De finale afweging van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer
Al die tijd had de fractie nog geen standpunt bepaald over CETA en dat dus ook nog niet kunnen communiceren met de achterban. Tot het moment dat Dombrovskis de ‘operating guidelines’ van het klachtenmechanisme zou publiceren, met daarin wel of niet het door ons verlangde tijdspad, konden we als fractie ons standpunt nog niet definitief bepalen. Het klachtenmechanisme was immers één van hoofdpunten die we wilden meewegen en we wilden het zwart op wit zien. Maar omdat de minister zich in haar brief van 12 mei 2022 bereid had verklaard het punt van het tijdspad opnieuw aan te kaarten in Brussel, was de tijd gekomen om de finale afweging voor te bereiden.
Half mei besloot de fractie intern tot een voorlopige standpuntbepaling. Zoals in maart 2020 al afgesproken, legden we CETA langs de sociaal-democratische meetlat op drie hoofdpunten: 1) de internationale context, 2) de inhoud van het handelsverdrag zelf en 3) geschillenbeslechting (ICS en het klachtenmechanisme).
Net als Jan Vos in 2016 al in de Tweede Kamer had gedaan, kon de Eerste Kamerfractie CETA niet los zien van de internationale context. De geopolitieke tektonische platen waren al een tijd aan het schuiven. De opkomst van China is daarvan een voorbeeld. Het Amerikaanse leiderschap in de wereld had met Trump een deuk opgelopen. Rusland werd net als China het laatste decennium steeds autoritairder en had zich op 24 februari 2022 van zijn meest agressieve kant laten zien.
Voor sociaal-democraten is het bouwen aan een op regels gebaseerde internationale rechtsorde van groot belang. In een wereld waarin het aantal mensen dat in een democratie woont sterk achteruitgaat, is het in stand houden en versterken van de band met Canada, dat net als ons land een groot voorstander is van die internationale rechtsorde, uitermate belangrijk. ‘Handel met een andere democratie is niet hetzelfde als handel met een autoritair regime’, hadden Rick van der Ploeg en Kati Piri dat voorjaar in de Den Uyllezing nog eens onderstreept.[34] Het niet ratificeren van dit belangrijke verdrag van de Europese Unie zou ook de positie van de EU als waardengemeenschap in de wereld kunnen verzwakken.
Om vóór te kunnen stemmen moet de inhoud van het verdrag zelf natuurlijk wel verdedigbaar zijn, ook voor sociaal-democraten.
Tegenstanders van het verdrag framen het vaak als neoliberaal, vanwege het verlagen van handelstarieven. Maar in CETA wordt die verlaging uitdrukkelijk gekoppeld aan juridisch bindende afspraken over arbeid en klimaat in de duurzaamheidshoofdstukken, aan het onderschrijven van het klimaatverdrag van Parijs en van de belangrijkste protocollen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) over arbeidsomstandigheden en de positie van vakbonden. Die doelen zijn voor sociaal-democraten natuurlijk zeer nastrevenswaard. Tariefverlaging is in CETA gekoppeld aan het accepteren van nadere regels op genoemde terreinen; je zou het een moderne versie kunnen noemen van de ‘breideling van het kapitalisme’, zoals dat vroeger heette. Het staat juist haaks op het dereguleringsdogma van neoliberalen.[35]
Maar is handel dan niet sowieso slecht voor het klimaat? Meer handel, meer CO2-uitstoot? Dat lijkt wellicht op het eerste gezicht plausibel, maar beide partijen - Canada en de EU - hebben zich via onder meer het Verdrag van Parijs verplicht tot sterke reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Die verplichting is ook in CETA opgenomen. Wanneer er ergens door handel meer zou worden uitgestoten, moet er dus ook meer worden gecompenseerd. Dat raakt ook de eventuele export van schaliegas of teerzand uit Canada naar Europa.
Bovendien is minder handel niet per se beter voor het milieu. Dat hangt ervan af. Zijn tomaten uit met aardgas verwarmde kassen in Nederland beter voor het klimaat dan in de zon gerijpte tomaten geïmporteerd uit Spanje? Veel beter voor het klimaat zijn heffingen op ingevoerde producten die met grote hoeveelheden fossiele energie zijn geproduceerd. Dat is wat later dat jaar in de EU zou worden afgesproken (het Carbon Border Adjustment Mechanism, CBAM, ook wel ’CO2-grensheffing’) vooral dankzij het geweldige werk van de Nederlandse Europarlementariër Mohammed Chahim (PvdA).
En dierenwelzijn dan? Hier geldt, anders dan sommigen beweren, dat alle producten die in de EU worden ingevoerd volgens CETA moeten voldoen aan de (hogere) Europese eisen. Dus invoer van hormoonvlees of plofkippen is niet mogelijk. Naast deze product-eisen zou je ook productie-eisen kunnen stellen. Maar dat laatste doet CETA slechts in zeer beperkte mate. Dat raakt ook aan dierenwelzijn, waar Canada een slechte reputatie heeft. Daar hadden wat onze fractie betreft wel wat meer afspraken kunnen worden gemaakt. Binnen CETA is echter gekozen voor een dialoog tussen Canada en de EU om die afspraken te bevorderen. Met een race to the top als beoogd resultaat. De eerste bijeenkomst van die dialoog sinds het handelsgedeelte van CETA tijdelijk van kracht werd, ging inderdaad over dierenwelzijn: hoe kon het vervoer van runderen over een lange afstand diervriendelijker worden gemaakt?[36]
Zoals eerder opgemerkt behoort het handelsgedeelte van CETA tot de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Afwijzing (ook) daarvan is staatsrechtelijk lastig omdat het tot een politiek-constitutioneel geschil met het Europees Parlement kan leiden.[37] Niettemin lag CETA nu in zijn geheel voor en daarom betrokken we dat handelsgedeelte ook in onze afweging. Naar ons oordeel bevatte het voldoende stappen in een door sociaal-democraten gewenste richting, zoals de duurzaamheidshoofdstukken en de koppeling aan het klimaatverdrag van Parijs en aan ILO-conventies, die pleitten voor een vóór-stem, ook al had er op sommige terreinen nog een stap extra gezet kunnen worden.
Die conclusie trokken we ook bij het specifieke thema van de geschillenbeslechting. Daar bestaan in CETA twee varianten, één inzake investeringsgeschillen en één betreffende inbreuken op de bepalingen in de duurzaamheidshoofdstukken. De meeste aandacht in het publieke debat ging uit naar het eerste en dan met name naar het nieuwe ICS. Wij waren ervan overtuigd dat ICS een enorme stap vooruit was ten opzichte van het oude ISDS om de eerder genoemde redenen.
Toch eisten sommigen dat maatschappelijke organisaties op gelijke voet als bedrijven toegang zouden hebben tot het ICS. Maar dat kon niet om twee redenen. Ten eerste kon de verdragstekst niet meer worden gewijzigd. Ten tweede gaat het bij een investeringsgeschil om een conflict tussen een staat en een bedrijf dat in dat land heeft geïnvesteerd. Zij zijn partij bij een investeringsgeschil; maatschappelijke organisaties zijn dat niet. Om die redenen had minister Ploumen op basis van het onderzoek van de KU Leuven al in 2017 geconstateerd dat ICS evenmin een model kon zijn voor geschillenbeslechting ten aanzien van duurzaamheidsbepalingen.
Wel worden in CETA maatschappelijke organisaties al toegelaten als ‘amici curiae’ bij het ICS-hof en men had hen wellicht ook de mogelijkheid kunnen geven zich te ‘voegen’ bij één van de partijen in het geschil (waarschijnlijk de staat). Maar dat had niet veel toegevoegd. Maatschappelijke organisaties kunnen natuurlijk altijd wel naar de gewone rechter stappen en recente Nederlandse voorbeelden van het Urgenda-vonnis en stikstofuitspraken laten zien dat ook gebeurt.
Voor inbreuken op de duurzaamheidshoofdstukken voorziet CETA in een tamelijk beperkt geformuleerde dialoog tussen betrokken partijen. Geïnspireerd door de zorgen van de Tweede Kamerfractie over de zwakke positie van vakbonden en andere maatschappelijke organisaties zetten wij daarom in op de instelling van het hierboven omschreven Europese klachtenmechanisme voor de duurzaamheidshoofdstukken in alle EU-handelsverdragen, dus ook voor CETA.[38] Die strijd had lang geduurd, maar als we binnenkort ook het laatste punt van het tijdspad zouden binnenhalen, zou dit eveneens meewegen ten gunste van een stem pro-CETA.
Bij elkaar besloot de fractie daarom half mei tot een voorlopige standpuntbepaling vóór CETA. Unaniem, op de inhoud en bezien door een sociaal-democratische bril. CETA is niet ideaal, maar zet wel stappen in de goede richting. Een tegenstem zou het einde van CETA betekenen en daarmee ook van erin opgenomen bepalingen over het klimaat, arbeidsomstandigheden en het betere ICS. Die stap terug wilden we niet zetten. Ook overwegingen van geopolitiek en internationale samenwerking tussen gelijkgezinde landen speelden een belangrijke rol.
Het tijdspad moest nog wel worden binnengehaald en bovendien bleven we open staan voor eventuele nieuwe inzichten, al was de kans daarop – gezien het lange traject – tamelijk klein geworden. Direct werd de nieuwe woordvoerder in de PvdA-Tweede Kamerfractie (sinds 2021), Joris Thijssen, op de hoogte gesteld. Zelf afkomstig uit het actiewezen reageerde hij teleurgesteld. Enthousiaster was de reactie van Frans Timmermans, die ik een paar dagen later belde om hem te vragen zijn invloed aan te wenden om zijn collega-Eurocommissaris Dombrovskis te bewegen ook onze laatste eis met betrekking tot het klachtenmechanisme in te willigen.
Op 13 juni 2022 ontving de Eerste Kamer via de minister de antwoorden van Dombrosvkis op schriftelijke vragen, waaronder die van onze fractie over het tijdspad. ‘After further reflection’ ging hij nu toch akkoord met het opnemen van specifieke tijdlijnen in de ‘operating guidelines’ van het klachtenmechanisme.[39] Dat was mooi en een unieke prestatie voor een Eerste Kamerfractie, maar wij wilden die guidelines echt zien. Op 22 juni werden ze gepubliceerd.[40]
Een dag later publiceerde de Europese Commissie ook een Mededeling als resultaat van de algehele herziening van het Europese handelsbeleid, waarin voorstellen werden gedaan om de duurzaamheidshoofdstukken in EU-handelsverdragen nog verder aan te scherpen.[41] Goed nieuws, ook voor CETA, al behoefden sommige voorstellen (zoals de introductie van handelssancties) nog wel de instemming van de Raad. Diezelfde dag kwam het bericht dat ook de nieuwe Duitse regeringscoalitie van FDP, SPD en de Groenen had besloten in te stemmen met CETA. Zonder deze als harde voorwaarden te formuleren, zou zij zich – net zoals wij hadden gedaan - daarbij inspannen om aan Europese zijde nadere afspraken te maken ter verbetering van de werking van CETA. Als sociaal-democraten zagen we hier mogelijkheden om samen met onze Duitse geestverwanten internationale solidariteit handen en voeten te geven.
De fractie in de Tweede Kamer zat er anders in. Dezelfde dag (23 juni) stemde zij voor een motie van Ouwehand (PvdD) en Van der Plas (BBB) cs die de regering opriep de goedkeuringswet voor CETA in te trekken en tevens de Europese Commissie te informeren dat Nederland CETA formeel heeft afgewezen.[42] De motie werd verworpen.
De zaak lag duidelijk gevoelig. Ook onze achterban was verdeeld, al roerde de activistische tegenbeweging zich zichtbaarder. Nu het traject van het klachtenmechanisme was afgerond wilden wij die achterban zo snel mogelijk informeren over ons voorgenomen CETA-standpunt, maar intern partijoverleg leidde ertoe dat wij daarmee zouden wachten tot het reces van de Tweede Kamer zou zijn aangebroken.
Wel hebben wij begin juli, zoals gebruikelijk wanneer de kans op tegengesteld stemgedrag van de fracties in beide Kamers aanwezig is, de woordvoerder van de Tweede Kamerfractie, Thijssen, in de gelegenheid gesteld ons van zijn visie op de zaak te overtuigen. Nieuwe argumenten hoorden we niet. Ook niet in het gesprek dat Mei Li Vos, Ferd Crone en ik op zijn verzoek namens onze fractie een paar dagen later voerden met vertegenwoordigers van kritische maatschappelijke organisaties.[43] Het gesprek leidde aan geen van beide kanten tot verandering van standpunt, ook niet door het feit dat de eis van tijdlijnen in het klachtenmechanisme, waarvan de afwezigheid een maand eerder nog door de vakbonden was betreurd, door onze druk inmiddels toch was ingewilligd. Maar de sfeer was goed. ‘Even goede vrienden’, sloot Tuur Elzinga van de FNV het gesprek af.
De volgende dag begon het reces van de Tweede Kamer. Drie dagen later zou het plenaire debat in de Eerste Kamer plaatsvinden. In het weekend ertussen hebben we als fractie gewerkt aan een ingezonden artikel in de Volkskrant waarin we ons unanieme en nu definitieve standpunt pro-CETA motiveerden. Het werd zondagmiddag online gepubliceerd.[44] We wilden voorkomen dat onze achterban tijdens het debat geheel zou worden verrast, maar we realiseerden ons dat deze informatie wel erg laat kwam.
Maandagmorgen 11 juli 2022 begon het plenaire CETA-debat in de Eerste Kamer. De stellingen die door de verschillende partijen werden betrokken verrasten niet. Er waren immers al zoveel vragen gesteld en hoorzittingen en commissievergaderingen geweest. Wel verbaasde ik me over het verwijt van tegenstanders van CETA in de Kamer dat we de dag tevoren ons standpunt bekend hadden gemaakt en niet hadden gewacht tot na het plenaire debat. Een gotspe! Zelf hadden zij al tweeëneenhalf jaar eerder direct aangegeven tegen CETA te zijn, ongeacht de antwoorden op vragen en informatie van experts die nog moesten komen.
Er zat veel emotie in het debat. CETA was door verschillende actiegroepen neergezet als de vereenzelviging van alle kwaad: neoliberaal, desastreus voor het klimaat, de democratie, de landbouw en dierenwelzijn en een knieval voor multinationals. Nu behoren politieke partijen zich sowieso niet als ‘doorgeefluik van belangengroepen’ op te stellen, omdat zij verschillende belangen tegen elkaar moeten afwegen.[45] Maar in de CETA-discussie zat bovendien veel ruis op de lijn, die tijdens het debat nog niet was verdwenen. Zaken die door experts en in de schriftelijke vragenrondes al lang waren weerlegd, zoals een ratel-clausule in CETA waardoor geliberaliseerde activiteiten nooit meer in publieke handen zouden kunnen komen, werden doodleuk weer naar voren gebracht.
Door ons jarenlang op de feitelijke inhoud en de context van het verdrag te concentreren was onze fractie tot de conclusie gekomen dat CETA niet ideaal was, maar wel belangrijke stappen vooruit zette, juist op terreinen die ons als sociaal-democraten dierbaar zijn. Zonder CETA zouden bijvoorbeeld klimaat en arbeidsomstandigheden slechter af zijn. Het glas was niet half vol, maar driekwart vol. Dat maakte ik die middag in mijn inbreng duidelijk.[46]
Voor Farah Karimi van GroenLinks was het allemaal niet genoeg. Zij vond het nodig mij erop te wijzen dat de Jonge Socialisten van de PvdA zich tegen CETA hadden verklaard. Dat was overbodig. Ik wist dat mijn partij verdeeld was en dat onze fracties hier tegengesteld zouden stemmen. Daarom antwoordde ik Karimi: onze doelen zijn gelijk, over de weg er naar toe maken we een andere afweging.
Die afweging pro-CETA was recentelijk ook door de Duitse sociaal-democraten en Groenen gemaakt. Met hen zouden we de internationale strijd voor een beter klimaat en betere arbeidsomstandigheden kunnen voortzetten. In mijn inbreng had ik niet voor niets in een persoonlijke noot een verwijzing naar de uitspraak van Joop den Uyl opgenomen over ‘het zondige ras der reformisten’, waarna ik opmerkte: ‘Ook ik noem mezelf een reformist: stapsgewijs naar een betere toekomst, voor de mensen, voor de planeet.’
De volgende dag vond de stemming plaats. Ik stond ook die hele dag plenair voor drie andere onderwerpen, zodat ik tussendoor slechts het staartje van de fractievergadering kon meemaken. Toen ik binnenkwam werd ik getrakteerd op een applaus van de fractie voor mijn optreden de dag ervoor en kreeg ik een fles rode wijn. Een warm onthaal. Ook de commentaren in de kranten waren zeer positief. NRC: ‘Steun voor CETA van PvdA-senatoren is moedig en verstandig.’[47]
Minder verheffend was berichtgeving op de sociale media. Dat tegenstanders daar poogden de druk op ons te vergroten is te billijken; de bagger en insinuaties die daar nogal eens mee gepaard gingen niet. Over het CETA-standpunt bestond binnen onze fractie echter consensus, die zich - ondanks de soms grote druk van buiten af - zonder enige dwang in de loop van de tijd op basis van vele inhoudelijke notities en gesprekken had gevormd.
Aan het begin van de middag van 12 juli 2022 vond de hoofdelijke stemming over CETA plaats. Van de 75 senatoren stemden er 35 tegen en 40 voor, onder wie de zes leden van onze fractie: Ferd Crone, Mary Fiers, Hamit Karakus, Jeroen Recourt, Mei Li Vos en ikzelf. Tevoren had ik namens de fractie de volgende stemverklaring afgegeven:
‘Voorzitter! Wij hebben als PvdA-fractie een zorgvuldige afweging gemaakt. We hebben geluisterd naar voor- en tegenstanders. We begrijpen hun zorgen. We hebben gekeken naar feiten en omstandigheden en die beoordeeld met een sociaaldemocratische bril, gericht op een vreedzame, eerlijke en duurzame wereld. Dan constateren we dat CETA niet ideaal is, maar dat het bijdraagt aan een krachtig Europa in een instabiele wereld en een Europa van de Green Deal. Het verdrag zelf zet grote stappen vooruit in de bescherming van milieu, fatsoenlijk werk en onafhankelijke rechtspraak. Nu is door het nieuwe klachtenmechanisme ook nog eens de positie van vakbonden en ngo’s versterkt. We constateren dat de democratie niet wordt aangetast door CETA en dat CETA door het vasthouden aan strengere regels de strijd aanbindt met het neoliberalisme. Daarom zullen wij als fractie van de PvdA vóór CETA stemmen, voor de mensen, voor onze kinderen en kleinkinderen, voor de planeet.'
Noten
[1] Deze bijdrage is een geannoteerde bewerking van een op 10 november 2022 gehouden inleiding op een door de PvdA-senaatsfractie georganiseerde bijeenkomst in de Eerste Kamer met kritische PvdA-leden.
[2] Europese Commissie, CETA chapter by chapter (europa.eu).
[3] Zie o.m.: Manuela Caiani en Paolo Graziano (2018). ‘Europeanisation and social movements: The case of the Stop TTIP campaign’, in: European Journal of Political Research vol. 57, pp. 1031–1055.
[4] In Nederland geholpen door uitzendingen van Zondag met Lubach op 16 maart en 4 oktober 2015. In de laatste uitzending pleitte Lubach er voor het ISDS-systeem uit CETA ta halen, wat daarna inderdaad is gerealiseerd en vervangen door het ICS-systeem.
[5] Gemeenschappelijk Uitleggingsinstrument, Brussel 27 oktober 2016, 13541/16.
[6] Tweede Kamer, 2018–2019, 35 154, nr. 4, p. 6.
[7] Tweede Kamer, 2016-2017, 25501-02, nr. 1690.
[8] Tweede Kamer, 2016-2017, 21502-02, nr. 1677.
[9] Tweede Kamer, 2016-2017, 21501-02, nr. 1675.
[10] Tweede Kamer, 2016–2017, 31 985, nr. 46.
[11] Een verbonden samenleving. Verkiezingsprogramma PvdA 2017, met name artt. 4.3 en 10.3.
[12] Momenteel hebben 16 van de 27 lidstaten CETA geratificeerd.
[13] Op 30 april 2019 oordeelde het Hof inderdaad dat het ICS-systeem in CETA verenigbaar is met EU-recht.
[14] Caiani en Graziano (2018), op.cit, p. 1032.
[15] Integendeel! De inleidende zinnen van fracties bij schriftelijke vragen zijn daarvoor – zoals gebruikelijk - indicatief. Waar de SP ‘met afkeuring’ had kennisgenomen van CETA en GroenLinks ‘met een aan ongenoegen grenzende bezorgdheid [had] kennisgenomen van het voornemen van de regering om het CETA-verdrag te ratificeren’, de PvdD ‘met grote zorg’ had kennisgenomen van de ratificatiewet, zei de PvdA-fractie ‘met interesse kennis genomen [te hebben] van de Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA)’. Tweede Kamer, 2018-2019, 35154, nr 5, (Verslag vastgesteld op 4 april 2019), pp. 2-3.
[16] PvdA-website, 14 oktober 2019.
[17] NRC/Handelsblad, 21 februari 2020. Zie ook NRC/Handelsblad, 16 oktober 2019.
[18] Tweede Kamer, 2019-2020, nr. 53, item 7, (plenair debat 12 februari 2020).
[19] Om de fractie mee te nemen bij dit gevoelige onderwerp zouden er vele volgen: 10 maart 2020, 31 maart 2020, 26 mei 2020, 2 juni 2020, 6 oktober 2020, 2 juni 2020, 17 mei 2022, 5 juli 2022, 10 juli 2022. Tussendoor werd de fractie mondeling op de hoogte gehouden van ontwikkelingen als die er waren.
[20] Tweede Kamer, 2019-2020 (12 februari 2020), nr. 53, item 7, p. 68.
[21] Alex Marx et al., Dispute Settlement in the Trade and Sustainable Development Chapters of EU Trade Agreements, KU Leuven, 2017.
[22] Ploumen had als minister al eerder geconstateerd dat het onderzoek van de KU Leuven ‘laat zien dat er geen kant-en-klare oplossing bestaat voor efficiënte en effectieve geschillenbeslechting over duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden’ en dat het kabinet ‘geen aanknopingspunten [ziet] om het Investment Court System verder te onderzoeken als model voor geschillenbeslechting ten aanzien van duurzaamheidsbepalingen’. Brief minister Ploumen, 17 maart 2017; Tweede Kamer, 2016-2017, 31985, nr. 49, p. 4 resp. p. 5.
[23] Bij GroenLinks lag dat anders: 14% voor, 51% tegen en 35% wist het niet. De Hond merkte daarover op: ‘Het gebeurt niet vaak dat cijfers van GroenLinks kiezers sterk lijken op die van FVD en PVV!’
[24] Op 30 november 2022 zou de Rechtbank Den Haag die claims van tafel vegen, omdat het verbod te voorzien was geweest: ECLI:NL:RBDHA:2022:12628.
[25] Non-paper from the Netherlands and France on trade, social economic effects and sustainable development.
[26] De Volkskrant, 12 mei 2020. Mei Li Vos, die - ook over CETA - als fractievoorzitter de communicatie met de partijleiding onderhield, kreeg er van die kant vragen over. In een extra beraad over CETA kreeg ik overigens de volle steun van de Eerste Kamerfractie; niet onverwacht, omdat ik me geheel op de inhoud en binnen de afgesproken fractiebenadering had geuit. In een gesprek met partijvoorzitter Vedelaar eind mei 2020 kon ik haar die inzet van de Eerste Kamerfractie duidelijk maken.
[27] Prof. mr. Henri de Waele. hoogleraar Internationaal en Europees Recht (Radboud Universiteit Nijmegen) tijdens deskundigenbijeenkomst: Eerste Kamer, 2019-2020, 35154, D, p. 29.
[28] Prof. dr. Freya Baetens, hoogleraar Internationaal Publiekrecht (Universiteit Oslo). Eerste Kamer, 2019-2020, 35154, D, p. 27. Zie ook noot 24.
[29] Eerste Kamer, 2019-2020, 35154 B; Memorie van Antwoord, 8 mei 2020, antwoorden op vragen 44 en 53, p. 35 en p. 39. Dat was overigens ook al uitdrukkelijk bevestigd in het Gemeenschappelijk Uitleggingsinstrument van 2016.
[30] Eerste Kamer, 2019-2020, 35154 C (verslag van een deskundigenbijeenkomst op 12 mei 2020), p. 8 en p. 13. Zie ook de brief Eurocommissaris Dombrovskis aan minister Kaag van 11 november 2020 (bijlage bij: Eerste Kamer, 2020-2021, 35154 G): ‘I also want to build on the useful interactions of my predecessor on this issue with the Dutch Senate earlier this year, and Senator Ruud Koole’s contribution on this topic.’ Verder: de brief van minister Schreinemacher van 12 mei 2022 over de bijeenkomst van precies twee jaar eerder: ‘In deze bijeenkomst zegde toenmalig Commissaris Hogan naar aanleiding van vragen van één van de leden van de Eerste Kamer toe om over te gaan tot de ontwikkeling van een klachtenmechanisme’. Eerste Kamer, 2021-2022, 35925 XVII, 35154 J, p. 5.
[31] Eerste Kamer, commissie BDO, korte aantekening vergadering 13 oktober 2020.
[32] Samengevat: 1) hulp voor kleinere of zwakkere maatschappelijke organisaties bij het indienen van een klacht; 2) een heldere tijdlijn voor afhandeling van klachten; 3) meer transparantie omtrent ingediende klachten; 4) verheldering van vereiste onderbouwing van een klacht; 5) versterking rol nationale adviesgroepen (van vakbonden en ngo’s) bij handelsakkoorden; 6) evaluatie van het klachtenmechanisme.
[33] Brief FNV, CNV, VCP aan de leden van de BDO-commissie Eerste Kamer en de BHO-commissie Tweede Kamer, 30 mei 2022.
[34] Citaat uit hun artikel in de Volkskrant, 8 juni 2022.
[35] Een beroep van sommige tegenstanders op een door het PvdA-congres aangenomen motie tegen neoliberalisme treft bij CETA dan ook geen doel. Twee congresmoties die wel expliciet over CETA gingen (één voor, één tegen) kregen in het voorjaar van 2020 te weinig steunbetuigingen om überhaupt in behandeling te worden genomen. In het verkiezingsprogramma van 2021 wordt CETA niet met name genoemd; de opstelling van de EK-fractie past goed binnen de algemene opmerkingen over handelsverdragen in dat programma.
[36] Leidend tot nieuwe Canadese regels, die in februari 2020 in werking traden. Ook daarna kwam dierenwelzijn regelmatig in de dialoog aan de orde.
[37] Prof.dr. P.J. Kuijper, Het afsluiten van zgn gemengde verdragen na Lissabon. Position paper t.b.v. hoorzitting/rondetafelgesprek CETA Tweede Kamer, d.d. 6 november 2019.
[38] Ook wereldwijd biedt het nieuwe klachtenmechanisme mogelijkheden die al snel zichtbaar werden: in mei 2022 werd de eerste klacht door een vakbond (CNV) ingediend. De regeringen van Peru en Colombia werden door het CNV in samenwerking met vakbonden uit die landen aangeklaagd vanwege het niet nakomen van bepalingen over arbeidsomstandigheden in de EU-handelsverdragen met die landen.
[39] Eerste Kamer, 2021-2022, 35154 L, bijlage.
[40] Europese Commissie, Operating guidelines for the Single Entry Point and complaints mechanism for the enforcement of EU trade agreements and arrangements, 22 juni 2022, p. 13-14.
[41] EU, Cover Note, 23 juni 2022, 10649/22.
[42] Tweede Kamer, 2021-2022, 33576, nr. 295. We hadden de Tweede Kamerfractie geadviseerd alleen al om staatsrechtelijke redenen tegen te stemmen. Immers: CETA was al goedgekeurd door de regering en de Europese Commissie informeren dat Nederland CETA formeel heeft afgewezen kan dan alleen op basis van verwerping door het parlement, waarbij dan wel beide Kamers zich over CETA hebben moeten kunnen uitspreken. Maar net als de Eerste Kamerfractie, heeft de fractie in de Tweede Kamer natuurlijk een eigen afwegingsruimte.
[43] Donald Pols van Milieu Defensie, Tuur Elzinga van de FNV en Michiel Servaes van Oxfam/Novib.
[44] De Volkskrant, 10 juli 2022.
[45] Term ontleend aan Bart Tromp.
[46] Zie mijn inbreng bij het plenaire debat, Eerste Kamer, 2021-2022, nr. 37, item 3 (Verslag).
[47] NRC, 12 juli 2022. Zie ook de Volkskrant, 8 juli 2022.