Camiel Hamans en Jan Marinus Wiersma schrijven voor de WBS een maandelijks blog over de Europese Unie en buitenlandse politiek. De auteurs duiden actuele politieke ontwikkeling aan de hand van de historische context en gaan tevens op zoek naar de raakvlakken met de sociaal-democratie. Zij putten daarbij uit hun politieke ervaring in onder andere Midden- en Oost-Europa en bij de Europese Unie.
Door: Jan Marinus Wiersma en Camiel Hamans
Zijn research fellow bij de WBS, Jan Marinus Wiersma is Senior Associate Fellow bij Clingendael; Camiel Hamans is oud-directeur van de Anne Vondeling Stichting.
Wie goed doet, goed ontmoet, vertelt een oude volkswijsheid ons, maar of het klopt moet de geschiedenis nog steeds bewijzen. Toch heeft dit idee jarenlang de westerse buitenlandse politiek beheerst. We wilden geen oorlog meer na de val van het Derde Rijk en van Japan. Dus werden overwonnen landen niet langer geplunderd, gebrandschat of door middel van herstelbetalingen leeggezogen. We benaderden ze met redelijkheid en probeerden ze te heropvoeden. Ook op mondiaal niveau geloofden we in vreedzame samenwerking. Vandaar de oprichting van de Verenigde Naties. Niet dat die zo succesvol waren, maar ze boden voor zover het streven naar een gewapend evenwicht dat mogelijk maakte, in elk geval een forum voor gesprek waardoor de Koude Oorlog, zoals in de Cubacrisis, net niet in een nucleair conflict ontaardde. Op West-Europees niveau werkte het idee van redelijkheid en samenwerking veel beter. In plaats van een nieuwe Frans-Duitse oorlog over de staalindustrie en de kolenmijnen - kolen vormden toentertijd de voornaamste energiebron - kwam er een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, voorloper van de Europese Unie.
Superminister
De Europese Unie is het prototypische product van dit samenwerkingsdenken. Dit optimistische idee van samen hand in hand naar de toekomst werd nog versterkt toen de Val van de Berlijnse Muur een tijdperk leek in te luiden waarin democratische besluitvorming en overleg de plaats van confrontatie zouden innemen. Dat de zo ontstane gezamenlijke markt ook een economische en dus politieke macht vormt, is pas heel laat tot de hoofden van de Europese politici doorgedrongen. Maar toen het eenmaal zover was, bedacht Brussel dat die macht niet alleen gebruikt kon worden tegenover het bedrijfsleven, maar ook in de buitenlandpolitiek. Een gezamenlijk Europa legde natuurlijk veel meer gewicht in de schaal dan een losse groep van landen, hoezeer die zichzelf ook historisch van belang achtten, zoals bijvoorbeeld de Fransen en de Britten. Dus werd vooruitlopend op de onderhandelingen over de Europese Grondwet al een Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid benoemd, de Spaanse sociaal-democraat Javier Solana, die daarvoor secretaris-generaal van de NAVO was geweest. De Europese Grondwet ging nog een stap verder. Artikel 1-28 benoemde een Europese Superminister van Buitenlandse Zaken, die bovengeschikt zou zijn aan de ministers van Buitenlandse Zaken van de verschillende landen. Die minister is er nooit gekomen, helaas. Het Nederlandse en Franse referendum staken immers een spaak in het wiel. We wilden niet zoveel overdracht van nationale soevereiniteit. Als compromis mocht de Hoge Vertegenwoordiger blijven, een functionaris die weliswaar bij de Europese Raad mag aanzitten, maar niets kan doen zonder instemming van de nationale ministers van Buitenlandse Zaken. En die zijn het zelden eens.
Soft Power
Toen Solana in 1999 aantrad dachten we dat het niet zo’n probleem zou zijn dat de Hoge Vertegenwoordiger nauwelijks macht had. Hij had immers het argument van de redelijkheid aan zijn zijde, de soft power, zoals dat heet in geopolitieke termen. Tegenstanders moet je, het naoorlogse adagium indachtig dat uitgegaan moet worden van de mogelijkheid tot samenwerking en overleg, niet met geweld, de macht van het getal of je ijzeren onwrikbaarheid van hun ongelijk overtuigen maar door je redelijke argumenten. De tijd, zo kort na de Val van de Muur, leek daar ook rijp voor. Werd er niet her en der gefluisterd dat op de lange termijn misschien zelfs een democratisch Rusland deel kon gaan uitmaken van de EU? En geloofde een sociaal-democraat als Tony Blair, in het voetspoor van de Amerikanen, ook niet dat na de ‘War on Terror’ (2003) de Irakezen automatisch het licht zouden zien en in redelijkheid zich tot de democratie zouden bekeren? Solana kon gebruikmakend van dit optimisme in 2004 dan ook een nieuwe veiligheidsstrategie presenteren, waarin prioriteit gegeven werd aan een versterkte rol van de VN en aan ontwikkelingssamenwerking en waarbij nadruk werd gelegd op diplomatie. Binnen de PvdA werd met instemming gereageerd op deze nieuwe Europese koers. Een commissie onder leiding van Nico Schrijver presenteerde in 2005 een rapport ‘Vreedzaam Veilig, een sociaal-democratische internationale koers in een veranderende wereld’, waaraan een van ons beiden nog intensief meegewerkt heeft.
Samenwerking
Hoe zeer opeenvolgende Hoge Vertegenwoordigers, steeds en niet bij toeval sociaal-democraten, er ook van overtuigd waren dat het niet zozeer om macht gaat als om goede argumenten, toch hebben ze allen ervaren dat in buitenlandse politiek ook andere factoren spelen. Toen de toenmalige Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton in 2012 haar grote zorgen uitsprak over de nieuwe Russische wetgeving waardoor NGO’s heel gemakkelijk aangemerkt konden worden als ‘buitenlandse agenten’ en dus in feite tot een vijfde kolonne, namen Poetin en de zijnen niet eens de moeite te reageren. Toen haar opvolgster Federica Mogherini drie jaar na haar aantreden pas voor het eerst Moskou bezocht – Rusland werd gemeden vanwege de bezetting van de Krim in 2014 – en zij haar collega Lavrov aansprak op zowel de bezetting van de Krim als de slechte behandeling van homoseksuelen in Tsjetsjenië, oogstte ze niet meer dan een schouderophalen. Ze kon haar gezicht slechts redden door te stellen dat haars inziens samenwerking met de Russen meer kans bood op oplossingen dan confrontatie. Succes hadden de op elkaar volgende Hoge Commissarissen eigenlijk alleen bij het tot stand brengen van de Iran-deal, maar daar waren sancties – eerder een instrument van hard dan van soft power ‒ voor nodig. En die overeenkomst overleefde het rumoerige, bij uitstek op confrontatie gerichte beleid van Donald Trump vervolgens vrijwel niet.
Borell
De huidige Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, een door de wol geverfde politicus die ook minister van buitenlandse zaken van zijn eigen land, Spanje, is geweest, is nog meer in zijn hemd gezet door zijn Russische collega dan zijn voorgangers. Tijdens Borrells bezoek aan Moskou pakten de Russen drie Westerse diplomaten op en zetten die het land uit, terwijl ze niets meer gedaan hadden dan vanaf een afstandje kijken naar een demonstratie van de Navalny-oppositie. Borrel, die Lavrov hierop aansprak, kreeg als reactie: ‘Oh sorry, iemand heeft zijn mond voorbijgepraat. Dit had pas overmorgen moeten gebeuren als u alweer weg was.’ Beledigender en minachtender kan nauwelijks of het moet de opmerking geweest zijn dat hij de EU onbetrouwbaar achtte, die de Russische minister in dezelfde persconferentie maakte. Plat gezegd, liet Lavrov Borrell weten: ‘ik heb schijt aan u en aan uw club.’
Hij kon dat ook gemakkelijk doen, omdat de Russen wisten dat Borrell in feite niets te vertellen heeft. De Fransen en de Duitsers voeren hun eigen buitenlandse politiek en die is, zeker wat de Duitsers betreft, vanwege economische redenen, veel minder confronterend dan grenslanden als de Baltische Staten of Polen willen. En redelijkheid is bovendien een term die in de cynische politieke visie van het huidige Russische regime eerder op zwakheid duidt dan op overredingskracht. Wie sterk wil zijn - en dat wil het nieuwe Rusland, maar voor China als opkomende wereldmacht geldt hetzelfde - moet kracht tonen. Dat betekent: brutaliteit, dreigen en wapengekletter.
Eén mond
Die wapens heeft de Hoge Vertegenwoordiger niet. En dat wil de EU ook niet, maar de EU kan wel meer doen dan machteloos naar het argument van de redelijkheid verwijzen en tegelijk met meerdere monden spreken. Kunnen spreken met één mond zou al een grote verbetering zijn. Dit betekent een versterking van de positie van de Hoge Vertegenwoordiger en dus overdracht van enige soevereiniteit naar Brussel. Zolang Borrell of zijn opvolger voor elk wissewasje alle 27 hoofdsteden af moet en op één lijn moet zien te krijgen, zal het gezamenlijke Europese standpunt nooit veel verder komen dan een slap compromis. Lavrovs provocaties hebben het onmogelijk gemaakt dat de EU niet reageerde, maar met het opleggen aan sancties aan slechts vier van de verantwoordelijken betrokken bij de showprocessen tegen oppositieleider Navalny toont Brussel weinig lef. Zeker nu duidelijk is dat de vier lieden die aangepakt worden niet tot de inner circle van Poetin behoren, zal het Moskou voorlopig nog niet dun door de broek lopen.
Europese leiders durven af en toe wel eens een grote mond op te zetten, maar tot indrukwekkende acties komt het door de interne verdeeldheid zelden. Dat maakt der houding van Europa onwaarachtig: als het gaat om democratie en mensenrechten moet de EU zwaardere machtspolitieke wapens durven inzetten.
Maar het zijn niet alleen Europese leiders die iets moeten doen, ook Europese en nu vooral Nederlandse kiezers kunnen iets duidelijk maken: stem op een Europees gezinde partij, op een partij die bereid is iets van de eigen soevereiniteit af te staan om daarmee democratie en rechtsstatelijkheid elders te bevorderen. Tegelijkertijd betekent dit ook dat sociaal-democraten bereid moeten zijn niet meer uitsluitend op soft power te vertrouwen. Dat betekent nog niet meteen een Europees leger, maar wel het gericht gebruiken van economische macht. Schieten hoeft niet, maar het wordt tijd voor doeltreffende acties.