Jan Pronk las Over de grens. De vluchtelingencrisis als reality test, dat dit jaar onder redactie van Monika Sie, Annelies Pilon & René Cuperus verscheen. Vol lof over de inzet en uitwerking, plaatst hij wel vraagtekens bij het idee dat draagvlak nodig is voor migratiebeleid. Draagvlak moet je scheppen.

Vluchtelingenbeleid bedoelt een brug te slaan tussen de behoeften van vluchtelingen die bescherming en opvang zoeken en de zorgen van mensen in samenlevingen waarop een beroep wordt gedaan. Die behoeften bestaan en die zorgen zijn reëel. Het zijn twee realiteiten. In de maatschappelijke discussie letten sommigen meer op de eerste, anderen geven meer gewicht aan de tweede. In de politiek wordt een evenwicht tussen beide gezocht, nu eens op basis van emotie, dan weer ingegeven door machtsverhoudingen, soms rekening houdend met aangegane rechtsverplichtingen, liefst rationeel, opdat een eenmaal gevonden evenwicht kan beklijven en niet iedere keer opnieuw ter discussie wordt gesteld.

Het boek Over de grens. De vluchtelingencrisis als reality test is een lofwaardige poging daartoe. Het is een bundel artikelen, geschreven door een brede groep mensen – ervaringsdes- kundigen, activisten, politici en wetenschap- pers – die direct of indirect verbonden zijn met de Wiardi Beckman Stichting dan wel met de sociaal-democratische fractie in het Europees Parlement. Dat laatste is belangrijk: in het boek wordt geen eng Nederlandse invalshoek gekozen maar een breed Europese. Toch is het jammer dat het pas na de jongste verkiezingen voor de Tweede Kamer verscheen. Kennisneming van deze beschouwingen had kunnen bijdragen aan rationelere en evenwichtigere debatten tijdens de verkiezingscampagne.

De invalshoek van de vluchtelingen is in het huidige debat in Nederland niet populair. Elders in Europa evenmin. Op de televisie wordt die werkelijkheid meermalen getoond: vluchtelingen in bootjes op de Middellandse Zee, lopend op weg naar het westen en noorden van Europa, aan de grens achter een hek, in kampen in Afrika of Zuid-Europa, dan wel ontdekt in vrachtwagens bij de oversteek van het Kanaal. Kijkers kennen de beelden. Ieder reageert anders. De beelden stompen af. 

Welgekozen woorden waarin die realiteit wordt geschetst maken soms meer indruk dan beelden, zeker wanneer zij zijn geschreven door vluchtelingen zelf. Het verhaal in de autobiografie van Valentino Achak Deng, geboekstaafd door Dave Eggers in What is the What, blijft je altijd bij. Als enige overlevende uit een dorp dat werd uitgemoord, zag hij hoe op de vlucht tal van anderen het leven lieten en kwam hij terecht in een van die opvangkampen in de regio, waar volgens velen in Europa de oplossing ligt. Ik ken dat kamp, Kakuma in Kenia. Het bestaat nu bijna veertig jaar. Wie er belandt heeft weinig kans ooit elders een bestaan op te bouwen. Valentino was geen gelukzoeker, maar hij had geluk.

De ontberingen van Emmanuel Mbolela, in zijn Mein Weg vom Kongo nach Europa, laten de lezer beschaamd achter: in Europa werd hij net zomin gezien als mens als in zijn geboorteland of onderweg. En het verhaal van Rodaan al Galidi, Hoe ik talent voor het leven kreeg, over zijn verblijf gedurende negen (!) jaar in asielzoekerscentra in ons land, leest als een Camera Obscura over de Nederlandse identiteit, als van een keizer zonder kleren.

Over de grens

In Over de grens komt de realiteit van de vluchteling zelf aan de orde in een aantal journalistieke schetsen van specifieke situaties. Ze gaan over individuele vluchtelingen, zijn niet door henzelf geschreven, maar samen met een groot aantal foto’s, gemaakt door Werry Crone, helpen zij de lezer zich in te leven. Maar de meeste beschouwingen in dit boek gaan over de tweede werkelijkheid: het feitelijke beleid van landen waarheen mensen proberen te vluchten.

Het doel van het boek wordt door de redacteuren omschreven als te ‘onderzoeken hoe om te gaan met de wanorde aan de Europese grenzen, en hoe het brandende vraagstuk van de vluchtelingencrisis van passende antwoorden te voorzien’. De auteurs willen ‘de hele migratieketen in ogenschouw nemen’. Het beleid is immers alleen effectief indien ‘ook de oorzaken van vlucht en vertrek worden geadresseerd’ (p. 15).

Om die ambitie waar te maken, waaiert het boek breed uit. Naast goed geïnformeerde beschrijvingen van de situatie in Syrië, Eritrea en West-Afrika (door respectievelijk Jan Gruiters, Mikal Tseggai en Karlijn Muiderman), bevat deze bundel inzichtelijke bijdragen over de manier waarop elders in Europa beleid wordt gevoerd: Zweden (Lisa Pelling) en Duitsland (Michael Bröning). Drie artikelen gaan over specifieke aspecten van het Europese beleid: Myrthe Wijnkoop schrijft over opvang in de regio, Cyrille Fijnaut over de zuidelijke EU- buitengrenzen en Kati Piri over de Turkijedeal. Twee artikelen gaan over Nederland zelf: Han Entzinger schetst de opvang in Nederland en Mark Elchardus de integratie van moslims. Een inleidende beschouwing over de juridische uitgangspunten van het vluchtelingenbeleid en een artikel van René Cuperus over de morele en politieke grenzen van het beleid (‘Schaffen wir das?’) completeren het geheel.

De beschouwing van Mythe Wijnkoop vormt een uitstekend uitgangspunt om na te gaan of, gegeven het huidige juridische kader, ‘passende antwoorden’ kunnen worden ge- vonden om de vluchtelingencrisis in haar totaliteit te adresseren: de hele migratieketen, van oorzaken tot integratie. Dat is immers wat het boek beoogt. Dit artikel vormt, samen met een beschouwing van Ashley Terlouw over het- zelfde onderwerp, recentelijk verschenen in een andere bundel verhandelingen over de grenzen van de natiestaat, de beste analyse die hierover gedurende de laatste tijd is verschenen. Beide auteurs gaan uit van een nationaal juridisch kader, begrensd door een verplichtend Europees juridisch kader, genormeerd door wereldwijde verdragen, zoals het VN-Vluchtelingenverdrag. Dat verdrag bepaalt wie vluchteling is, welke rechten men heeft om asiel en bescherming te zoeken in een an- der land en welke verplichtingen daaruit voor  landen voortvloeien. Een daarvan is het verbod om mensen terug te sturen naar een situatie waarin hun leven of vrijheid wordt bedreigd vanwege gronden die voortvloeien uit de vluchtelingen definitie (non-refoulement). Het Europese kader wordt gevormd door de Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, de richtlijnen van het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem en de Dublin-verordening, waarin verantwoordelijkheden van afzonderlijke staten zijn vastgelegd.

Zo vormen de drie juridische kaders een sluitend systeem, waarin rechten van be- dreigde personen worden gegarandeerd. Het systeem is niet statisch, maar is in de loop der jaren aangevuld en verbeterd. Het Vluchtelingen verdrag werd aangevuld met een Protocol waarin aanvankelijke beperkingen werden opgeheven, met het oogmerk er een echt wereldwijd verdrag van te maken. Het Europese kader werd uitgebreid met een Definitierichtlijn, waarin wordt bepaald dat ook mensen die volgens het Vluchtelingenverdrag geen vluchteling zijn, maar toch ernstig bedreigd worden, aanspraak kunnen maken op zogeheten ‘aanvullende bescherming’. Ook kwam er een Richtlijn tijdelijke bescherming, die zou kunnen worden ingeroepen in geval van een ‘massale instroom’ van mensen, bijvoorbeeld in geval van een (burger)oorlog. Ten slotte werden de aanvullingen op het nationale juridische kader in ons land neergelegd in de Vreemdelingenwet en in talloze besluiten en richtlijnen om die wet zo goed mogelijk uit te voeren.

Beide auteurs komen tot de conclusie dat het niet ligt aan de kaders zelf, dat nog steeds aan zoveel vluchtelingen en asielzoekenden onvoldoende recht wordt gedaan. De zwakte is vooral de ‘gebrekkige naleving en toepassing in de (inter)nationale praktijk’ (Wijnkoop, p. 87), waardoor vaak slechts een ‘papieren veiligheid’ (Terlouw, p. 197) wordt geboden.

Terlouw schetst die werkelijkheid aan de hand van een navrant voorbeeld van een vluchteling die het slachtoffer werd van ambtelijke instanties die niet luisterden en niet met elkaar spraken, politieautoriteiten die hem telkens opnieuw arresteerden en rechters met oogkleppen. Daardoor werd er jarenlang met hem gepingpongd binnen Europa en naar buiten, in en uit, heen en weer. Alles volgens de letter van de wet: de letter, niet de geest, en dan nog de kleine letter. Er is altijd ruimte voor interpretatie. Instanties die de regels moeten toepassen, kijken liever niet vanuit de invalshoek van de vluchteling. De invalshoek van de politici in de landen van opvang, die zich laten leiden door de publieke opinie, ligt hen beter.

Wijnkoop vreest dan ook dat het huidige juridisch kader, dat op zichzelf tamelijk adequaat is, steeds verder wordt uitgehold door politieke onwil. Afzonderlijke landen verschuilen zich achter elkaar. Ze stellen nationale autonomie en soevereiniteit boven mensenrechten en neigen steeds meer naar repressie. In internationaal overleg verzetten zij zich te- gen afdwingbare verplichtingen. Ze zijn hoog- stens bereid vrijwillige afspraken te maken. 

Een van de conclusies aan het eind van het boek is dan ook dat herziening van het Vluchtelingenverdrag niet noodzakelijk is. Veel urgenter is het te investeren in de naleving en toepassing van dit verdrag. Ik ben het daarmee eens, zij het om andere redenen dan de auteurs. Ik vrees dat initiatieven om te komen tot een herziening van het verdrag gdoemd zijn een slechtere tekst op te leveren dan de huidige. Steeds minder regeringen hechten aan het uitgangspunt van het verdrag: de Rechten van de Mens, absoluut en universeel. Ook Nederlandse politici die een herziening van het Verdrag bepleiten doen dat omdat zij minder vluchtelingen willen toelaten, niet meer.

Reality test

Het Verdrag levert echter onvoldoende instrumenten op voor een actuele ‘reality test’. Om zo’n test uit te voeren is dit boek geschreven. De keuze van de ondertitel ‘De vluchtelingen- crisis als reality test’ verraadt ambitie: de vluchtelingencrisis geanalyseerd als een afgeleide van de mondiale werkelijkheid en het vluchtelingenbeleid beoordeeld als middel om de realiteit van die crisis in haar totaliteit aan te pakken. Een tweevoudige test dus. Die ambitie kan alleen worden waargemaakt wanneer de crisis niet alleen vanuit beide eerdergenoemde invalshoeken wordt benaderd – de realiteit van de vluchteling en die van de lan- den waarheen mensen vluchten – maar ook vanuit een derde invalshoek: de hedendaagse wereldwijde werkelijkheid die mensen noopt tot vluchten.

Hoe ziet die werkelijkheid eruit? Vastgesteld kan worden dat het aantal vluchtelingen en ontheemden in de wereld enorm groot is, hoger dan in de afgelopen decennia. Al die mensen vluchten omdat zij willen overleven. Mensen die vluchten komen in verzet tegen de krachten en machten die het leven onleefbaar maken. Dat is soms verzet tegen onderdrukking, mensenrechtenschendingen en discriminatie door een dictatoriaal regime, en door de politie, de milities en de geheime dienst van dat regime. Soms gaat het om directe persoonlijke vervolging, soms om onderdrukking van een groep die weliswaar nog niet tot aantoonbaar individuele vervolging heeft geleid, maar die de menselijke waardigheid stelselmatig ondermijnt. Soms is het verzet tegen permanente armoede beneden het bestaansniveau, verpaupering zonder perspectief op verbetering van de levensomstan- digheden. Dat verzet is gericht tegen de economische machtsconstructies die mensen arm maken en arm houden. Vaak is de vlucht een vorm van verzet tegen oorlogsgeweld. Anderen zoeken hun heil elders omdat hun bestaansmogelijkheden dreigen te verdampen door droogte, klimaatverslechtering of algehele achteruitgang van woon- en leefgebieden.

Het zijn niet altijd de armste mensen uit de armste landen die vluchten. Asielzoekers die vluchten voor onderdrukking, oorlog en geweld zijn vaak afkomstig uit enigszins ontwik- kelde landen en behoren tot een middenklasse die weet waarom en hoe in opstand te komen. Mensen die in eerste instantie wegvluchten uit economisch onleefbare situaties behoren meestal wel tot de allerarmsten. Zij onderscheiden zich door hun jeugd, hun initiatief en fysieke overlevingskunst; ze vluchten soms ‘namens’ anderen, die zij vanuit het land waar zij terechtkomen helpen te overleven, iets wat laatstgenoemden zonder die steun eigenlijk niet meer kunnen. Wat alle vluchtelin- gen met elkaar gemeen hebben is een combinatie van wanhoop en veerkracht.

Er zijn dus meer valabele redenen voor mensen om te vluchten dan de gronden erkend in het Vluchtelingenverdrag – vervolging – en de Definitierichtlijn: bedreiging met executie, foltering dan wel geweld in een oorlog of conflict. Heel vaak gaat het om een combina- tie van bedreigingen: onhoudbare milieuomstandigheden leiden tot armoede, armoede tot verzet, verzet tot onderdrukking, onderdrukking tot geweld, oorlog en nog meer armoede, en andersom. Al deze factoren staan niet los van elkaar. Integendeel, zij werken op elkaar in en versterken elkaar. Zij zijn stuk voor stuk levensbedreigend en in onderlinge samenhang catastrofaal.

Ik stel vast: al deze mogelijke redenen om te vluchten zullen in de komende tijd krachtiger worden. Ze zijn niet het gevolg van incidentele en tijdelijke problemen in sommige landen afzonderlijk, maar een structureel verschijnsel in de wereld als geheel, gevoed door een niet te stuiten globalisering. In de komende jaren zullen geweld, onderdrukking, discriminatie en andere mensenrechtenschendingen toenemen, zullen de economische en sociale ongelijkheid en de relatieve armoede groter worden – en de absolute armoede niet afnemen – zal de klimaatverslechtering doorgaan en steeds ingrijpender gevolgen hebben voor bestaansmogelijkheden in kwetsbare gebieden. 

In het kader van de Verenigde Naties is de Global Agenda 2030 aangenomen, waarin een aantal Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen is vastgelegd. Wat betreft de redenen om te vluchten zal het een krachteloze agenda blijken. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat het aantal vluchtelingen wereldwijd van 45 miljoen ruim tien jaar geleden, via 65 miljoen vandaag, zal stijgen tot 100 miljoen in het jaar 2030.

De meeste vluchtelingen en ontheemden – ongeveer negentig procent – zijn tot nu toe opgevangen in andere gebieden binnen het eigen land, dan wel in landen in de omgeving, in Afrika, Azië, het Midden-Oosten en Latijns- Amerika. Het merendeel van die gebieden is in economisch opzicht nog steeds armer en kwetsbaarder dan landen in het Westen. Zij beschikken over minder middelen om vluchtelingen op te vangen. Zij staan onder dezelfde druk als de landen waaruit mensen vluchten. Tegenwoordig worden dan ook meer landen als instabiel of fragiel beschouwd dan rond de eeuwwisseling. Bovendien neemt hun kwetsbaarheid toe, omdat hun relatief geringere opvangcapaciteit zwaarder wordt belast dan de hoogontwikkelde capaciteit van welvarende landen, bijvoorbeeld in Europa.

De opvang van vluchtelingen in kwetsbare landen betekent dat voorzieningen, die toch al beperkt waren, nog minder beschikbaar zullen zijn voor de eigen bevolking. Daardoor zullen lokale spanningen ontstaan over de toegang tot land, voedsel, water, werk, enzovoort. Dat zal leiden tot nieuwe brandhaarden en meer vluchtelingen. Feit is dat de lasten tot nu toe zijn afgewenteld op de zwakste schouders.

In de afzonderlijke artikelen in deze bundel wordt op stukjes van die wereldwijde werkelijkheid ingegaan. Die artikelen monden uit in nuttige conclusies en aanbevelingen op ieder van de deelgebieden. Maar die conclusies worden onvoldoende doorgetrokken aan het eind van het boek, in het hoofdstuk waarin zeven conclusies worden gepresenteerd die samen de lakmoesproef vormen in de beoogde reality test: (1) crises voorkomen door een herwaardering van het internationaal vredes- en veiligheidsbeleid en een rehabilitatie van de ontwikkelingssamenwerking; (2) draagvlak versterken voor asiel door het onderscheid tussen vluchtelingen en overige migranten te bewaken; (3) betere naleving van het vluchte- lingenverdrag; (4) versterking van de EU- buitengrenzen en een beperkte toelating van geselecteerde arbeidsmigranten; (5) meer samenwerking binnen de EU, vooral bij de uitzetting van irreguliere economische migranten; (6) verhoging van het aantal uit te nodigen vluchtelingen; en (7) betere integratie en inburgering van erkende vluchtelingen.

Het lijkt heel wat, maar dat is het niet. Het gaat uiteindelijk om twee hoofdvragen: worden de oorzaken van de crisis adequaat bestreden, en zolang dat niet het geval is: laten we voldoende vluchtelingen toe en geven we op een andere manier voldoende steun aan de mensen die we niet toelaten? Drie van de zeven conclusies gaan erover hoe we het aantal vluchtelingen kunnen beperken (2), hen kunnen tegenhouden (4) en uitzetten (5). Een betere naleving van het vluchtelingenverdrag is inderdaad noodzakelijk (3), maar niet voldoende. Als de andere gronden waarom mensen vluchten geen plek krijgen in een gewijzigd verdrag, dan is het ten minste noodzakelijk om daarbuiten veel meer mogelijkheden te creëren voor de zogeheten aanvullende be- scherming en voor legale reguliere dan wel circulaire migratie op grote schaal.

Bovendien zullen afspraken moeten worden gemaakt om de hulp aan vluchtelingen in kwetsbare opvanglanden in Afrika, Azië en het Midden-Oosten – en ook voor ontheemden in eigen land – niet alleen aan die landen over te laten maar tot een gezamenlijke wereldwijde verantwoordelijkheid te maken. Het zal bij al deze aanvullingen op het huidige beleid moe- ten gaan om zeer grote aantallen mensen en heel veel geld. Ook dan wordt het vraagstuk nog niet opgelost, maar zonder deze beleids- maatregelen neemt het alleen maar toe.

De oorzaken aanpakken

Doorslaggevend voor een reality test is de vraag of er voldoende wordt gedaan om de oorzaken van de vluchtelingencrisis te bestrijden. Dat brengt ons bij de eerste van de zeven conclusies: een beter vredes- en veiligheidsbeleid en betere ontwikkelingssamenwerking. Maar dat zal heel wat meer vereisen dan wat de auteurs suggereren. De toelichting op die conclusie spreekt alleen over conflicten en instabiliteit als ‘root causes’ binnen de landen van oorsprong: ‘corrupte regimes, onderontwikkeling, klimaatproblemen, burgeroorlog en terrorisme, diaspora-pull (...) explosieve bevolkingsgroei, economische onderontwikkeling, on- gelijkheid en politieke onrust’ (p. 362). Dat is echter slechts de helft van het verhaal. Wat zit er achter de zogenaamde ‘root causes’? 

Westerse landen zullen moeten beseffen medeverantwoordelijk te zijn voor de oorzaken van de grote aantallen vluchtelingen. De oorlogen, de onderdrukking en de armoede in Afrika, Zuidwest-Azië en het Midden-Oosten zijn niet alleen het gevolg van belangentegen- stellingen, religieuze conflicten en slecht bestuur binnen die landen zelf. Ze zijn ook terug te voeren op de koloniale verhoudingen van destijds, toen het Westen er de dienst uitmaakte en de grenzen trok. Die verhoudingen zijn niet wezenlijk veranderd. Conflicten in de betrokken landen hebben te maken met door het Westen nog steeds gedomineerde economische verhoudingen, die resulteren in ‘land grabbing’, overbevissing, marktverstoring, plundering van grondstoffen en kapitaalvlucht, en dus in werkloosheid en verpaupering. Deels vloeien die conflicten voort uit botsingen van economische belangen op de wereldmarkt, deels uit directe interventies vanuit het Westen. Ze zijn mede het gevolg van de manier waarop westerse regeringen nog steeds autoritaire en dictatoriale regimes bijstaan die de eigen bevolking onderdruk- ken, maar westerse geopolitieke en commerciële belangen dienen. Die onderdrukking gaan door omdat deze machthebbers vanuit het Westen financieel, commercieel, politiek en militair worden gesteund. Met name sinds het begin van deze eeuw is het Westen vooral geïnteresseerd in ‘home security’, mede te verzekeren door regimes die de rechten van hun eigen inwoners op grove wijze schenden de hand boven het hoofd te houden.

Armoede en ongelijkheid worden mede bestendigd door internationale economische verhoudingen die worden gedomineerd door westerse ondernemingen (bijvoorbeeld mijnbouw- en plantageondernemingen), westers kapitaal en westers agrarisch protectionisme. Ontwikkelingshulp verstrekt via Europese en Nederlandse bedrijven die alleen geïnteresseerd zijn in export en in commerciële relaties met de bovenklasse in die landen vergroot die ongelijkheid. Het door het Westen opgedrongen neoliberale aanpassingsbeleid drijft grote groepen inwoners van ontwikkelingslanden naar de grens van de markt en daaroverheen en leidt tot uitsluiting van basisvoorzieningen. De verslechtering van het klimaat in Afrika en in bevolkingsrijke en kwetsbare gebieden van Azië is het gevolg van de uitstoot van broeikasgassen, waarvan het overgrote deel voor rekening komt van de geïndustrialiseerde westerse wereld. Om misverstanden te voorkomen: oorlogen, wapenleveranties, onderdrukking, klimaatverslechtering en mensenrechtenschendingen vinden evenzeer plaats ten gevolge van interventies door Rusland, China en andere niet-westerse landen. Echter, westerse medeverantwoordelijkheid valt niet te ontkennen. Het gaat dus niet zozeer om een ‘herwaardering van internationaal vredes- en veiligheidsbeleid’, maar om een radicale wijziging van de Europese en Nederlandse buitenlandse politiek.

Solidariteit en draagvlak

Zijn we daartoe bereid: veel meer hulp, bij- voorbeeld een verdriedubbeling tot 2 % van het gezamenlijke Europese nationaal inkomen? Veel meer toegelaten vluchtelingen, bijvoorbeeld een verdubbeling tot 2,5 miljoen per jaar (in 2016 werden ruim 1,3 miljoen asielaanvragen toegekend, op een bevolkingsomvang van ruim 500 miljoen)? Een buitenlands beleid dat niet wordt gedomineerd door vermeend eigenbelang, maar dat stoelt op solidariteit met de onderklasse in de wereld?

Dat brengt ons de vragen over het draagvlak dat daarvoor nodig zou zijn. De auteurs laten zich niet uit over de vraag hoe het publiek zou reageren op een fundamentele herziening van de buitenlandse politiek en ook niet over het draagvlak voor een radicale verhoging van de uitgaven die nodig is om zowel de oorzaken van de crisis te bestrijden als de gevolgen op te vangen. Aan omvang en inhoud van de ontwikkelingshulp wordt in de conclusies zelfs geen woord gewijd. Maar over het draagvlak voor de vluchtelingenpolitiek in engere zin wordt wel iets gezegd. Dit draagvlak wordt zo essentieel geacht dat de auteurs de deur willen sluiten voor economische migranten. Die moeten ‘snel en daadwerkelijk worden uitgezet’ (p. 366).

Daarmee wordt voorbijgegaan aan de internationale realiteit, waarin, zoals hierboven betoogd, het onderscheid tussen vertrekken vanwege armoede, een onleefbaar milieu, onderdrukking, verzet, conflict en geweld is vervaagd. Wel wordt voorgesteld meer vluchtelingen in Nederland toe te laten, waarbij een getal wordt genoemd van maximaal 80.000 per jaar. Dat lijkt heel wat, maar het blijkt te gaan om een ‘Buffer Internationale Solidariteit voor Vluchtelingen’ (wat dat inhoudt wordt niet toegelicht) en dan alleen voor door ons uit te nodigen vluchtelingen. Die ruimhartigheid geldt dus niet voor vluchtelingen die niet op zo’n uitnodiging wachten maar, zoals vluchtelingen nu eenmaal plegen te doen, wegvluchten, naar ons toe.

Het voorstel betreffende een aan te leggen buffer wordt bovendien van vele beperkingen voorzien, waaronder de voorwaarde dat de COA en de IND tevoren een ‘humanitair houdbare capaciteit’ (p. 366) vaststellen. Dat is de verantwoordelijkheid van regering en parlement, niet van de COA, die een politiek vastgestelde capaciteit dient te beheren, en al helemaal niet van de IND. Daar valt dus weinig van te verwachten.

De terughoudendheid waarmee de conclusies worden gepresenteerd vloeit voort uit de kerngedachte in de laatste twee zinnen van het boek: ‘Alleen een intern solidaire gemeenschap als een verzorgingsstaat-samenleving kan ook internationaal solidair zijn. Geen internationale solidariteit zonder nationale solidariteit.’ Die slotzin is een echo van de conclusie in het artikel van René Cuperus (‘Schaffen wir das?’): ‘Zonder nationale solidariteit geen of beperkte internationale solidariteit.’ Het zijn parmantige zinnen, die klinken als een oproep. Maar je kunt ze ook lezen als een voorwaarde en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat ze zo zijn bedoeld.

Het artikel van Cuperus draagt als ondertitel: ‘Over de politiek van de vluchtelingencrisis’. Inderdaad, het gaat om politiek. Cuperus beschrijft de politieke dilemma’s met een vaardige pen, maar door zijn hele betoog klinkt de waarschuwing: er is onvoldoende draagvlak voor een ruimhartig beleid, want er is onvoldoende solidariteit binnen ons eigen land. Dat kan een feitelijk juiste constatering zijn, maar in een boek dat niet gaat over beleid en politiek in analytisch-afstandelijke zin, maar over sociaal-democratische politiek en beleid, kan daarmee niet worden volstaan. 

Sociaal-democraten zien een draagvlak niet als een voorwaarde voor beleid, maar voeren beleid om het draagvlak te versterken. Socialisten kunnen zich niet verschuilen achter een constatering dat de verzorgingsstaat- samenleving binnen het eigen land niet sterk genoeg is om meer solidariteit te betrachten met de onderklasse over de grens. Zo’n houding zou een verloochening inhouden van socialistische beginselen en een legitimering van een politiek van permanent uitstel. Immers, wanneer is onze verzorgingsstaatsamenleving wel krachtig genoeg?

Bovendien, is de PvdA de afgelopen jaren niet juist voor een afzwakking van die verzorgingsstaat verantwoordelijk geweest? De afbouw van de sociale werkplaatsen, de minimalisering van de ouderenzorg, de vermindering van de faciliteiten voor achterstandskinderen in het onderwijs, het afknijpen van de bijstand, het zijn maar enkele voorbeelden van beleid dat ten koste is gegaan van de meest kwetsbare groepen in onze eigen samenleving. In plaats van nationale solidariteit voorop te stellen heeft de sociaal-democratie velen van zich vervreemd.

Ten slotte, zijn wij de enigen die zich mogen beroepen op de voorwaarde dat eerst de zwakke groepen in eigen land moeten worden geholpen alvorens anderen te kunnen helpen? Geldt zo’n voorwaarde alleen voor welvarende landen of ook voor arme landen ‘in de regio’? Hoe zouden we reageren als politici in Bangladesh zouden beweren dat de zorg voor de eigen bevolking helaas nog onvoldoende is ontwikkeld om de Rohingya binnen te laten, die de grens oversteken om de etnische zuivering in Myanmar te ontvluchten?

Ook dat zijn vragen die passen in een drievoudige reality test. 

Literatuur

  • Dave Eggers (2006), What is the What, San Francisco: McSweeney’s.
  • Rodaan al Galidi (2016), Hoe ik talent voor het leven kreeg, Amsterdam: Jurgen Maas.
  • Henk van Houtum & Joos van Vugt (red.) (2012), Eerlijke nieuwe wereld. Voorbij de grenzen van de natiestaat, Zoetermeer / Nijmegen: Kle- ment / Radboud Universiteit.
  • Emmanuel Mbolela (2014), Mein Weg vom Kongo nach Europa. Zwischen Widerstand, Flucht und Exil, Wenen: Mandelbaum Verlag.
  • Monika Sie Dhian Ho, René Cuperus & Annelies Pilon (red.) (2017), Over de grens. De vluchtelingencrisis als reality test, Amsterdam / Den Haag: Van Gennep / WBS. 

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.