Eind november hield Mark Bovens in Utrecht zijn afscheidsrede als hoogleraar bestuurskunde. Zijn betoog in Utrecht bouwde voort op het boek Diplomatiedemocratie, dat hij in 2010 samen met Anchrit Wille publiceerde. Al eerder was geconstateerd dat de scheidslijn in de samenleving tussen theoretisch en praktisch opgeleiden steeds groter wordt.
Met het begrip ‘diplomatiedemocratie’ analyseerden de auteurs de steeds dominantere rol van academisch opgeleiden in de democratie. Vermoed werd dat dominantie van hoger opgeleiden in de politiek leidt tot een minder goede vertegenwoordiging van de opvattingen van praktisch opgeleiden in het beleid. Dat vermoeden werd later bevestigd en was onder meer voor de Staatscommissie Parlementair Stelsel in 2018 reden te pleiten voor maatregelen om deze maatschappelijke tweedeling tegen te gaan. De democratie werkt niet voor iedereen even goed, waardoor burgers dreigen af te haken van de democratie, aldus de staatscommissie.
In zijn afscheidsrede verbreedde Bovens de problematiek. De tweedeling tussen theoretische en praktisch opgeleiden vindt plaats in de samenleving als geheel. Beide groepen ontmoeten elkaar nauwelijks meer. In het onderwijs worden zij al vroeg van elkaar gescheiden, zij trouwen alleen in de eigen groepen en wonen in verschillende wijken. De onderwijskloof leidt zo tot een nieuwe verzuiling, aldus Bovens.
Nu kan men wellicht beter spreken over gescheiden leefwerelden dan over verzuiling en de oorzaak ligt waarschijnlijk niet alleen in het onderwijs zelf, maar ook in de fase daarvoor: het ouderlijk milieu. Maar duidelijk is dat die onderwijskloof ook grote politieke consequenties heeft. Niet alleen in Nederland leidt dat tot onvrede en rancune over het overheidsbeleid, dat momenteel vooral door listige radicaal-rechtse politici wordt aangeboord en bevorderd. De winst van Trump in de Verenigde Staten is er een recent voorbeeld van.
Bovens spaarde in zijn rede de eigen universiteit niet. Die had een beleidsnotitie geschreven over een inclusieve universiteit. Iedereen telt mee. Maar in de notitie ging het alleen over academici (studenten, docenten, hoogleraren) en werd met geen woord gerept over het ondersteunend personeel dat toch een aanzienlijk deel van de werkenden op de universiteit vormt. Sterker, die dreigden deels geoutsourcet te worden.
Die blinde vlek dreigt ook bij politieke partijen. Het actieve kader vormt dan een bubbel van hoogopgeleiden. Samenwerking met GroenLinks kan dit bij de PvdA nog eens versterken. Dat wil niet zeggen dat theoretisch opgeleiden door kiezers nooit herkend zouden kunnen worden als hun belangenbehartigers. ‘Professor Pimmetje’ (Fortuyn) was een voorbeeld van het tegendeel. Veel hoogopgeleide wethouders van de PvdA laten dit ook zien.
Ook wil het niet zeggen dat praktisch opgeleiden een voorkeur zouden hebben voor vertegenwoordiging door andere praktisch opgeleiden. Nee, ook bij hen bestaat volgens onderzoek een voorkeur voor vertegenwoordiging door kandidaten met hbo- of universitaire opleiding.
Maar het vereist wel een belangstellende houding bij theoretisch opgeleide politici en partijleden, die bereid moeten zijn hun licht op te steken bij praktisch opgeleiden en ongeschoolden in zowel de lagere als de middenklasse. Dat is klassieke sociaal-democratie. Een academicus als Bovens kan daarbij inspireren.