Een fusie tussen GroenLinks en PvdA zou tussen de 35 en 40 zetels zou kunnen opleveren. Dat concludeert Peter Kanne op basis van een aantal vragen aan kiezers over de wenselijkheid van een nieuwe linkse fusiepartij. Maar een dergelijke fusie heeft ook schaduwkanten. Intensief blijven samenwerken zou weleens beter kunnen uitpakken voor beide partijen.
Het onderzoek van Peter Kanne is interessant en het experiment vormt een aanwijzing dat een grote groep kiezers niet onsympathiek staat tegenover een fusie van PvdA en GroenLinks in een Nieuwe Linkse Partij. Of die sympathie omgezet wordt in feitelijk stemgedrag zal moeten worden afgewacht, vanzelfsprekend is dat allerminst, zoals hier zal worden betoogd.
Kanne stelt dat een dergelijke partij zich zowel sterk zou moeten profileren op de traditionele links-rechts-dimensie als op de sociaal-culturele of nationalistisch-kosmopolitische dimensie. Hij keert zich daarbij tegen mijn eerder in S&D geformuleerde stelling dat een scherp profiel op de sociaal-culturele dimensie onwenselijk is voor een sociaal-democratische partij. Wat hij niet vermeldt is dat ik erop wijs dat op de sociaal-culturele dimensie groepen op basis van opleiding en etniciteit tegenover elkaar staan. Profilering op deze dimensie leidt tot eenzijdig samengesteld achterban van een partij, zoals bij de PVV het geval is (vooral laagopgeleid en blank) en bij GroenLinks en D66 (vooral hoogopgeleid, iets minder blank en jonger). Een scherp en herkenbaar profiel op de sociaaleconomische dimensie is voor een sociaal-democratische partij de enige mogelijkheid om te overleven.1 Het artikel van Kanne en de onderzoeksgegevens die hij presenteert geven vooral steun aan mijn stelling.
Natuurlijk delen kiezers en sympathisanten van GroenLinks en PvdA veel opvattingen. Zo achten ze klimaatverandering, inkomensbeleid, gezondheidszorg en onderwijs van groot belang. Tabel 2 in het artikel van Kanne laat echter zien dat er in maart 2019 een groot verschil was in de onderwerpen die een rol spelen bij de partijkeuze van kiezers van beide partijen. Klimaat/duurzaamheid/milieu is voor de aanhang van GroenLinks veel belangrijker dan voor de PvdA-kiezers (82% versus 43%), voor energie geldt hetzelfde (45% versus 20%). PvdA-kiezers hechten daarentegen veel meer waarde aan sociaaleconomische onderwerpen als sociale voorzieningen (63% versus 46%), werkgelegenheid (42% versus 21%) en inkomensbeleid (44% versus 30%).
Sociaaleconomisch onderwerpen zijn sinds 2009 ‘iets minder prangend’, stelt Kanne. Dat klopt als men naar alle kiezers kijkt en het geldt zeker voor de aanhang van GroenLinks, die in 2019 veel minder belang hecht aan onderwerpen als gezondheidszorg en sociale voorzieningen. Het geldt niet of nauwelijks voor de aanhang van de PvdA; die hecht nog net zoveel waarde aan deze onderwerpen als in 2009. Het is dan ook verbazingwekkend als Kanne stelt dat het tegengaan van klimaatverandering een van de speerpunten zou moeten zijn van de Nieuwe Linkse Partij. Veel PvdA-kiezers zullen zich daar niet in herkennen, niet omdat ze klimaatverandering geen belangrijk punt vinden, maar omdat ze het niet ten koste van alles willen laten gaan. De vraag ‘wie betaalt de klimaatrekening’ is voor hen veel belangrijker dan voor menig kiezer van GroenLinks.
Als het om sociaal-culturele onderwerpen gaat parafraseert Kanne onze nationale filosoof Cruijff (‘Je kan er de strijd niet mee winnen, maar wel mee verliezen’) en stelt dat de opmerkingen over het defensieve karakter van deze onderwerpen wel een ondersteuning van mijn opvatting lijken maar het niet zijn. De kiezers antwoordden volgens hem op de vraag welke onderwerpen een rol spelen bij hun stemgedrag en dan voeren sociaaleconomische onderwerpen vaak de boventoon. Dat klopt, maar daar gaat het toch juist over: hoe links zijn electorale aantrekkingskracht kan versterken. Het belang van klimaatverandering bij stemkeuze wordt in het onderzoek daarentegen nog enigszins overschat. In maart woedde de discussie over het klimaatplan in volle hevigheid in de media, kiezers zijn daar gevoelig voor en laten het dan vaker meespelen in hun afweging.
Kanne stelt ook dat het niet realistisch is om als partij in deze tijd nog een volkspartij te willen zijn en verwijst naar een bijdrage van hem uit 2011. Daarin formuleerde hij dat de oude volkspartijen met een verhaal de boer opgaan ‘dat eigenlijk niet hun eigen verhaal is’. Een vreemde opmerking, hij weet blijkbaar wat het eigen verhaal van een christendemocratische of sociaal-democratische partij zou moeten zijn. Kenmerkend voor een volkspartij is dat ze een heterogene achterban heeft. Dat betekent niet dat de achterban een getrouwe afspiegeling is van de Nederlandse bevolking, maar wel dat verschillende maatschappelijke groepen zich in de partij herkennen. Feitelijk zegt Kanne dat het niet mogelijk is om nog een programma en visie te formuleren dat voor verschillende groepen aantrekkelijk is, ongeacht hun opleidingsniveau, maatschappelijke positie, klasse of etniciteit. Het is zeker minder gemakkelijk dan enkele decennia geleden, maar het niet meer als ambitie hebben is een behoorlijk defaitistische opvatting over de huidige politiek.
In lijn met zijn weerzin tegen de volkspartij verwacht hij ook dat een nieuwe linkse fusiepartij vooral hoogopgeleiden zal aanspreken. Wel voegt hij er relativerend aan toe dat GroenLinks veel kiezers trekt met een inkomen beneden modaal. Een weinig verrassende constatering: studenten behoren al decennia tot de groep met een bescheiden inkomen. Het betekent zeker niet dat GroenLinks aantrekkingskracht heeft op niet-studerende kiezers met een gering inkomen.
Kanne verwacht dat een linkse fusiepartij de mogelijkheid biedt serieus tegenwicht te bieden aan een populistische partij die in het links-conservatieve gat duikt. Een redenering die ik niet goed kan volgen. In figuur 1 is de tweedimensionale electorale ruimte weergegeven die onder politicologen veel gebruikt wordt en waar Kanne ook aan refereert. Veel kiezers plaatsen zich links op de sociaaleconomische dimensie en zijn fel tegen de multiculturele samenleving, een belangrijk onderdeel van de sociaal-culturele dimensie. Deze grote groep kiezers zit in het kwadrant linksboven waar zich weinig partijen bevinden, alleen de PPV probeert enigszins halfslachtig deze kiezers aan zich te binden. FvD, niet in deze grafiek geplaatst, bevindt zich eerder dicht bij de SGP in het kwadrant rechtsboven.
Kanne stelt voor dat de Nieuwe Linkse Partij een sterk profiel krijgt op beide dimensies. Dat betekent feitelijk een kopie van het huidige profiel van GroenLinks. Een dergelijk profiel zal de kiezers in het kwadrant linksboven niet aanspreken en zal niet tot 35 of meer zetels leiden voor de fusiepartij. De huidige PvdA, met een gematigd profiel op de sociaal-culturele dimensie, heeft nog enige aantrekkingskracht op deze kiezers, een Nieuwe Linkse Partij totaal niet. Dat zou te betreuren zijn. Een belangrijke uitdaging voor links is om het vertrouwen te winnen van nieuwe generaties jongeren met een mavo- of mbo-opleiding. Deze jongeren stemmen vaak VVD, PVV of FvD. Veel van hen komen uit een gezin waar in het verleden op de PvdA werd gestemd. Ik zie niet in waarom het paternalistisch zou zijn als een linkse partij deze jongeren perspectief en zekerheid zou willen bieden.
Parlementaire samenwerking tussen PvdA, GroenLinks is zeker noodzakelijk. De partijen steunen echter in belangrijke mate op andere bevolkingsgroepen. Een fusie conform de hoofdlijnen die Kanne schetst zal de electorale positie van links echter niet versterken en is daarom onwenselijk.
- 1Philip van Praag, ‘Dit zijn de kernthema’s’, in: S&D 2017/3, p. 13.