In plaats van naar de stembusgang of de populisten of de burgers te wijzen, zou de politiek meer over zichzelf moeten nadenken wanneer ze zich zorgen maakt over de steun voor het parlement.
Is hervorming van de institutie ‘parlementaire democratie’ nodig omdat de echte idealen – spreiding van kennis, macht en inkomen – lijden onder de huidige vormgeving? De verleiding om direct ja te zeggen is groot. Maar in het debat over (parlementaire) democratie duiken drie verdachten regelmatig op: ‘het populisme’, ‘het electorale mechanisme’ en ‘burgers die hun gedrag moeten veranderen’. De politiek zelf blijft buiten schot.
Zoals gezegd, er zijn goede redenen om te pleiten voor een snelle, grondige hervorming van de institutie parlementaire democratie. De eerste reden is dat de huidige variant lelijke dingen produceert. Donald Trump, Victor Orban, Annabel Nanninga: volksvertegenwoordigers die door vernedering macht verwerven. Hun truc is telkens dezelfde. Spreek over criminele Mexicanen, achterbakse joden of dobbernegers, waarna de eigen achterban zich verlustigt en de tegenstanders boos worden. Mobilisatie! Zeg nadat je flink wat aandacht hebt gehad dat je verkeerd weergegeven bent door de media, presenteer jezelf als ‘dappere minderheid in eigen land’ en wacht geduldig een volgend moment af om luchtig een volgend slachtoffer te maken.
Maar er is niks luchtigs aan het gedrag van de kandidaat die Forum voor Democratie begin juni 2019 naar voren schoof als voorzitter van de Eerste Kamer. Net als zijn partijleider Thierry Baudet eerder nam hij de strategie van Rusland over bij het beantwoorden van de vraag wie vlucht MH17 neerschoot: twijfel zaaien en ontkenning van de feiten. Senator (en redacteur van dit blad) Willem Witteveen zat aan boord van de MH17. Mede daarom lijkt het verwijt van landverraad aan de orde.
Daar staat levenslang op (helpen van de vijand, Wetboek van Strafrecht art. 97), maar belangrijker om te zien lijkt hier dat verraad de achterkant van broederschap is.1 Het gaat hier niet om het equivalent van Gerard Reve, Willem Frederik Hermans of de provo’s, die het klootjesvolk treiterden. Dat ging om de moraal. FvD tast onze ethiek aan, de kern van onze samenleving. Als verraders via de parlementaire democratie een podium kunnen verwerven is er iets mis.
Verbetering heet niet in zicht te zijn. Ten eerste omdat centrumlinks en centrumrechts zich al enige decennia laten meeslepen in het ‘benoemen van de problemen rond immigratie en integratie’ als cruciale strategie om in de openbaarheid te treden – tot het punt dat ook PvdA verinnerlijkt lijkt te hebben dat de stijging van de zeespiegel eigenlijk door moslims komt. Er worden regelmatig politici en anderen vermoord door extreemrechts – in Noorwegen, in Duitsland, in Engeland, in Nieuw-Zeeland. En hoewel van willekeurige moslims wordt verwacht dat ze hardop verklaren niks met IS te maken te willen hebben, blijft het stil over het verband tussen de Breiviks van deze wereld en wat nu grappig weggezet wordt als ‘dat boreale gelul’. Ten onrechte.
Ten tweede omdat de media, NOS en publieke omroep incluis, elke populistische roep nogal energiek duiden. De Amerikaanse politicologen Ronald Inglehart en Pippa Norris stellen in hun veelgeciteerde analyse dat cultuur (en dus niet economie) de verklarende factor is waarom ‘verliezers’ van de globalisering populistisch stemmen.2 De verliezers herkennen zich niet in het publieke debat omdat de progressieve mensen of kosmopolieten een culturele hegemonie hebben gevestigd.
Dit kan betwist worden voor de Nederlandse toestand. Wie daags voor de Europese verkiezingen de tv aanzette trof een debat tussen de rechtse en de uiterste rechtse lijstrekker. De vraag of Wilders of Baudet niet gewoon onzin praat wordt aan redactietafels weinig gesteld.
Het resultaat is dat het verweer tegen populisme regelmatig uit het overnemen van populisme bestaat, en dat de conservatieve backlash zich inmiddels gestaag uitbreidt richting vrouwenrechten en homorechten. Politicologische analyse wijt dit veelal aan de teloorgang van de volkspartijen en meer in het bijzonder aan de verwaarlozing van de sociaaleconomische gelijkheid door die volkspartijen.3 Als gevolg daarvan voelen gewone mensen zich ontheemd. Vandaar bijvoorbeeld de gele hesjes.
Vermoedelijk weegt in die backlash ook wel mee dat in bijvoorbeeld Rusland of China dictators democratie presenteren als een middel om de bevolking koest te houden, met een beroep op de eigen cultuur. Dat is een kolfje naar de hand van hedendaagse populisten, die graag inspelen op het gebrek aan zelfvertrouwen onder onze bestuurlijke elites. Ongemakkelijke historische vergelijkingen over de keren dat een parlement een dictator aan de macht hielp komen zo steeds dichterbij.
Tegendemocratie
Moet bij gebrek aan een fatsoenlijke volkspartij het parlement dus maar een beetje inschikken, en het electorale mechanisme dus wat minder belangrijk worden? Je zou de analyses van Pierre Rosanvallon4 , de staatscommissie parlementaire vernieuwing (‘commissie-Remkes’)5 en in mindere mate ook de wijze waarop minister Ollongren de adviezen van die staatscommissie overnam, wel in die richting kunnen interpreteren.
Die denkwijze verloopt dan ongeveer zo: maak nou maar niet te veel een punt van het parlement of van verkiezingen als het walhalla van democratie. De ‘uitdrukking van de volkswil’ is niet meer dan een van de vele manieren om legitimiteit te organiseren. Er is zoiets als een ‘tegendemocratie’, zegt Rosanvallon, waarin wantrouwen niet zo slecht is. Wanneer burgers waakzaam zijn maar niet stemmen, obstructie plegen of heel hard boe roepen, maken ze ook deel uit van de democratie. En via referenda, via de rechtspraak of via individueel activisme kan het democratisch systeem ook behoorlijk op koers gehouden worden.
Als het platte populisme de overhand krijgt in het parlement, dan kan het geen kwaad bijvoorbeeld een constitutioneel hof in te stellen dat wetgeving controleert of juist meer ruimte te geven aan burgerinitiatieven, door bijvoorbeeld een ‘bindend correctief referendum als noodrem’. Te meer daar we eigenlijk met z’n allen steeds slimmer worden, want steeds hoger opgeleid en uitgerust met smartphones vol met buurtapps en wat niet al.
Bij die gedachte, namelijk dat verstand van belang is voor de democratie en met het stijgen van de welvaart en het opleidingsniveau steeds belangrijker wordt, moet even stilgestaan worden. Het idee uit zich minstens op twee manieren, en draagt eerder bij aan de problemen van de parlementaire democratie dan dat het deze verhelpt.
Ten eerste een misschien op het oog wat curieus of abstract punt. Er is sprake van een subtiele prioritering van de ratio, die bijvoorbeeld spreekt uit de definitie van democratie van Marcel ten Hooven die de commissie-Remkes instemmend aanhaalt. ‘De democratische rechtsstaat is de institutie die mensen in het leven geroepen hebben om niet redeloos tegenover elkaar te staan.’6 Uiteindelijk, als puntje bij paaltje komt, moeten we gewoon naar elkaar leren luisteren. Dat is niet voor iedereen makkelijk, maar het kán. Gewoon even het fatsoen opbrengen de ander te laten uitpraten.
Je moet dus kunnen nadenken - maar dit mag tegelijkertijd niet te hard gezegd worden, anders sluiten we immers de mensen uit die door ouderdom, gebrek aan opleiding of gebrek aan aanleg totáál niet kunnen nadenken. Vandaar dat de Raad voor het Openbaar Bestuur onlangs pleitte voor (experimenten met) een verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar. Verstandig. Maar de leeftijdsgrens van 16 is net zo willekeurig als die van 18. Waarom niet naar 0 jaar? Omdat je zo subtiel de fictie in stand houdt dat politiek een kwestie van verstand is dat met de jaren komt.
De strekking is dat democratie te leren valt, thuis of liever nog op school, in steeds meer verplichte burgerschapslessen. Of in het overladen onderwijs kinderen met weinig plezier in leren daar baat bij hebben, is een onbeslechte kwestie. Het kan zijn dat die kinderen meer hebben aan hardwerkende volksvertegenwoordigers, zodat ze in de tijd die ze meestribbelend op school doorbrengen ten minste de geinige vaardigheden leren die middenklasse-ouders er toch wel in stampen bij hun kroost, zoals lezen en rekenen.
En er is ten tweede de beleidsmatige tendens om te sturen op ‘deliberatieve’ of ‘associatieve democratie’, op ‘actief burgerschap’ of ‘burgerbestuur’, op allerlei vormen van zelfbeheer, inspraak en eigen verantwoordelijkheid. Ze maakten goedbeschouwd al in de jaren tachtig en negentig hun opwachting als alternatieven voor de representatieve democratie. Daar is op het eerste gezicht weinig tegen omdat het geven van ruimte aan mensen bijna per definitie klinkt als win-win.
David Van Reybrouck hield en houdt gepassioneerd pleidooien voor het loten van burgers om mee te doen aan het openbaar bestuur – zo omzeil je de verkalkte politieke partijen met hun zelfgenoegzame beroepspolitici.7 Maar het blijkt keer op keer bijna niet te doen om bij die experimenten anderen dan de gebruikelijke beroepsburgers op te trommelen.8
De twee dingen samen, redelijk doen en zelf doen, vergroten de ongelijkheid eerder dan dat ze die verkleinen. Opleiding en inkomen maken het makkelijker redelijk te worden of blijven. De maatschappelijke focus in de hedendaagse democratie is (onwillekeurig) steeds meer op individuele inspanning en persoonlijk talent komen liggen. En de meeste experimenten leiden onverbiddelijk tot ‘voice’ voor de rijken en ‘exit’ voor de armen, omdat rijke, hoger opgeleide mensen nu eenmaal meer lol in het spelletje hebben. De drang naar vernieuwing speelt bijna altijd de meritocratie in de kaart. Het beperkt aantal voorstellen dat Ollongren overnam uit het harde werk van de commissie-Remkes verandert daar niet zo veel aan. Hoe erg is dat?
Crisis? What Crisis?
Mensen die hun brood verdienen rond de democratie (volksvertegenwoordigers, wetenschappers, ambtenaren, journalisten) zien gráág crises, want dat betekent dat hun werk belangrijk is. En er zijn altijd wel grote, serieuze onderzoeken voorhanden over dingen die omlaag gaan – vertrouwen, opkomst et cetera. Maar wat die onderzoeken precies betekenen staat niet altijd vast. Wanneer je met iemand doorpraat die in een telefonische enquête heeft aangegeven het parlement niet te vertrouwen, ontdek je vermoedelijk dat zowel de vraag als het antwoord allerlei kanten op kan worden uitgelegd.
Wat betekent de eerste waarneming die ten grondslag ligt aan het onderzoek dat de commissie-Remkes deed, namelijk dat (volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau) de burger meer betrokkenheid bij beleid en politiek ambieert? Natuurlijk is dat standpunt uit die burger te wringen door een aardige interviewer, maar wil deze burger ook iets inleveren (tijd, geld) wanneer hij of zij meer politiek of beleid mag maken, of liever niet? Of dacht de respondent misschien dat ‘meer inspraak’ het antwoord is dat hem of haar een beetje knap uit de verf doet komen? Onderzoek naar stress in het democratische systeem ontkomt zelden aan politieke lading.
In de jaren vijftig dicteerden dronken heertjes vanuit het parlement de hoofdredactionele commentaren van de kranten, maar ze zorgen ook voor een forse economische herverdeling. Niet leuk voor vrouwen of vrijdenkers, wel voor lage inkomens. De parlementaire legitimiteit stak anders in elkaar dan in de jaren zeventig, toen toonaangevende mensen de DDR best oké vonden, maar ondertussen wel flink wat democratie richting bedrijven en universiteiten brachten. En in de jaren negentig gaf het parlement vrouwen, minderheden, euthanasie en drugs ruim baan, maar rolde het ondertussen ook het perfide neoliberalisme uit.
Het is kortom altijd wat, met die parlementaire democratie. Daarom is het niet voor niets dat de achterflap van het mooie boek van de commissie-Remkes stelt dat er ‘weliswaar geen sprake [is] van een acuut probleem, maar wel van een urgent probleem’. Beide woorden betekenen echter volgens Van Dale hetzelfde. De kwaliteit van de democratie is hoger maar het systeem kwetsbaarder, heet het in de recente studie die Wolfgang Merkel schreef voor de Europese Commissie.9 Dat brengt op dezelfde manier tot uiting dat het lastig is om te claimen dat er íéts moet gebeuren.
Ten tweede (meer principieel): dat verkiezingen niet de gewenste resultaten leveren, is nog geen reden onafhankelijke toezichthouders aan te wijzen ter vervanging van de volksvertegenwoordigers. Het hedendaags parlement is geweken zoals de Rode Zee voor Mozes toen boze burgers nieuwe partijen wilden. Zowel het feit dat er telkens nieuwe partijen opduiken als het feit dat de PvdA als een kaartenhuis ineenstortte, is ook te zien als een bewijs van vitaliteit. Het parlement is bovendien geen fatsoensmachine. Het gedrag van de populisten is abject, maar het is ook niet productief wanneer iedereen altijd aardig tegen elkaar doet. In het verlengde daarvan: de opkomst voor de parlementaire verkiezingen is zeker in Nederland hoog, er is geen schreeuw om vernieuwing.
Conclusie
Democratietheoreticus Robert Dahl somt vijf criteria op om democratie aan te toetsen – effectieve participatie, gelijke stemmen, daadwerkelijk begrip van de samenleving, finale greep op de agenda van de politiek en insluiting van alle volwassenen. Van alle vijf is een of andere vorm nodig om politieke gelijkheid voor elkaar te krijgen.10
Wie er van een afstandje naar kijkt, ziet dat in de huidige discussie veel geloof in méér participatie bestaat, dat gelijkheid in stemmen ook wel op enige belangstelling kan rekenen, dat er te pas en te onpas over (nog) méér burgerschap in het onderwijs wordt gepraat en dat insluiting zelfs dusdanig serieus wordt genomen dat men nu spreekt over het betrekken van kinderen.
Maar voor echte greep op de uiteindelijke agenda van de politiek lijken burgers toch behoorlijk afhankelijk van het populisme. Vandaaruit vinden vooral culturele interventies plaats (richting immigranten) en komt ook wel een forse dosis hindermacht (Europa, klimaat) vrij. Maar bijvoorbeeld alternatieve benaderingen van economie, inkomen en herverdeling maken amper kans.
Er zijn geen algemene oplossingen voor dit soort kwesties. Maar voor wie geeft om gelijkheid is partijvernieuwing misschien een praktischer remedie tegen democratische kwalen dan hervorming van de representatieve democratie. Op die manier doen volksvertegenwoordigers wat meer hun best, in ieder geval voor de mensen die niet spontaan geneigd zijn zélf actief burger te worden en die dus wat de regering betreft nu ook weer niet bediend worden met een of andere vorm van referendum.
De staatscommissie parlementair stelsel merkt ook iets op over de mogelijkheden van politieke herverkaveling, in haar aanbevelingen richting ‘politieke blokvorming’ en ‘stembusakkoorden’.11 Maar de aandacht (ook die van Ollongren) ging vooral uit naar wetgeving die partijvorming door de vermaledijde populisten in de wielen moet rijden.
Vanuit het perspectief van de kiezers die zich niet of slecht vertegenwoordigd voelen of die het niet eens zijn met de politieke agenda kon het wel eens ergerniswekkender zijn dat Jesse Klaver niet tegen Lodewijk Asscher zegt: ‘Ik als partijleider wijs jou als premier aan en zo gaan we samen de volgende verkiezingen in, voordat de VVD’ers ons de kaas van het brood eten met hun pleidooien voor loonsverhoging.’ En als de christenen (CDA-CU-SGP) en de liberalen (D66-VVD) ook wat intensiever zouden verbroederen, zou het helemaal mooi zijn.
Democratie zonder politiek is anarchie of dictatuur, schrijft Bernard Crick in diens onvolprezen In Defence of Politics.12 Hoe meer herkenbaars er te kiezen valt, hoe groter de kans dat de sfeer van falen rond het parlement wordt teruggebracht tot de vertrouwde klacht dat het allemaal zakkenvullers zijn. Het zou best kunnen dat bij deze vorm van vernieuwing ego’s in de weg staan, maar dan kan het geen kwaad te constateren dat er ook andere problemen spelen dan stembussen, populisten die daaruit tevoorschijn springen of burgers die op die populisten stemmen.
- 1Margalit, A. (2017), On betrayal, Harvard University Press, pp. 12-13.
- 2Inglehart, R. & P. Norris (2016), Trump, Brexit, and the Rise of Populism: Economic Have-Nots and Cultural Backlash, HKS Working Paper No. RWP16-026.
- 3Merkel, W. (2019), Past, present, future of democracy. Policy review for the European Commission, pp. 1-27.
- 4Rosanvallon, P. (2008), Counterdemocracy, Cambridge University Press, Cambridge.
- 5‘Commissie Remkes’ (2018), Lage Drempels, Hoge Dijken. Eindrapport van de Staatscommissie Parlementair Stelsel, Boom, Amsterdam.
- 6Commissie Remkes, p. 29, origineel in NRC Handelsblad, ‘Onze democratie is de beste’ 14 september 2018.
- 7Van Reybrouck, D. (2013), Tegen verkiezingen, De Bezige Bij, Amsterdam.
- 8Michels en de Graaf (2017), Examining citizen participation: local participatory policymaking and democracy revisited, Routledge; Hurenkamp, Menno & Evelien Tonkens (2019), ‘Lokale democratie: wat minder geloof en wat meer argumenten graag’, in: www.socialevraagstukken.nl (25 april 2019).
- 9Merkel (2019), p. 6.
- 10Dahl, Robert (2000), On democracy, Yale University Press, New Haven, p. 38.
- 11Vlg., commissie-Remkes, pp. 180-181.
- 12Crick, Bernard (2005), In Defence of Politics, Continuum, Londen, p. 73.