Hoe diverser een buurt hoe minder de mensen zich er thuis voelen. Ook als die diversiteit bestaat uit Belgen, Duitsers en Engelsen. Dat is een belangrijk inzicht uit de WRR-studie ‘De nieuwe verscheidenheid’. Maar een Belg doet toch makkelijker mee in Nederland dan een Afghaan, en het wantrouwen tussen de moslimbevolking en niet-moslims is groot. Praten over verscheidenheid heeft weinig zin als dat niet wordt benoemd.
In 1972 had 9% van de mensen die in Nederland wonen een migratieachtergrond - minstens één van hun ouders is buiten Nederland geboren.1 In 2016 vormen zij al 22% van de bevolking. Die proportie ligt uiteraard nog veel hoger in de grote steden. Zij bedraagt bijvoorbeeld 51% in Amsterdam. De mensen met een migratieachtergrond komen bovendien uit een veel groter aantal landen dan voorheen.
Dat is het uitgangspunt van De nieuwe verscheidenheid van Roel Jennissen, Godfried Engbersen, Meike Bokhorst en Mark Bovens. Deze WRR-verkenning wil de impact van diversiteit op sociale cohesie – waaronder verliesgevoelens - meten. Daarbij wordt gekeken naar de subjectieve beleving van buurtcohesie, het gevoel thuis te zijn in de eigen buurt en het gevoel van (on)veiligheid. Verder wordt onderzocht of de kans op criminaliteit of daderschap hoger is in meer diverse gemeenten en of diversiteit, zoals vaak beweerd, economisch presteren aanzwengelt.
Bijzonder aan de gevolgde aanpak is het gebruik van een ‘zuivere’ maat van diversiteit, de Herfindahl-Hirschman-Index (HHI). Die geeft weer hoe groot de kans is dat twee – toevallig getrokken - personen uit een afgebakende geografische eenheid (een buurt, gemeente, Nederland) van een verschillende herkomstgroep zijn. De herkomstgroepen worden afgebakend op basis van herkomstland (buurlanden vormen elk op zich een aparte groep) of van groeperingen van herkomstlanden op basis van een gemeenschappelijke taal (bijvoorbeeld Angelsaksische landen). Op die manier worden achttien herkomstgroepen onderscheiden.
Van de Nederlandse bevolking woont 68% in gemeenten waar de kans groter is dan drie op tien dat twee mensen die elkaar louter toevallig ontmoeten van een verschillende, aldus afgebakende herkomstgroep zijn. Van de Nederlanders woont 12% in gemeenten waar die kans groter is dan zeven op tien (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag).
De auteurs hadden bij de afbakening van herkomstgroepen uiteraard andere criteria kunnen gebruiken, zoals levensbeschouwing of meer specifiek ‘moslim versus niet-moslim’, of ‘westers versus niet-westers’, of een afbakening op basis van een van de lijsten van beschavingen of culturen, of een classificatie ontleend aan de wereldwaardenstudie die landen situeert op de assen ‘traditionalistisch versus rationeel-seculier’ en ‘overlevingswaarden versus expressieve waarden’ of: de acht cultuurdimensies die Hofstede onderkent. Mogelijkheden te over.
In dergelijke indelingen schuilt uiteraard meteen een hypothese over welke verschillen afstand scheppen tussen de mensen en een impact hebben op verliesgevoelens. Waarschijnlijk wilden de auteurs precies dat vermijden. Zij hebben misschien gezocht naar een meer neutrale afbakening, maar dat bestaat uiteraard niet. In feite verdisconteren zij op die manier de hypothese dat herkomstland en taal, eerder dan bijvoorbeeld levensbeschouwing, cultuur of duur van residentie in Nederland, belangrijk zijn voor de bestudeerde verliesgevoelens. Persoonlijk beschouw ik dat niet als een plausibele hypothese. Op die manier wordt in elk geval niet de impact van verscheidenheid op zich gemeten (wat zou dat trouwens zijn?), maar van een welbepaald soort verscheidenheid.
Vooraleer in te gaan op de bevindingen en hun implicaties, is het nuttig te wijzen op de specificiteit van de gebruikte indicator (HHI). Gegeven het gehanteerde afbakeningscriterium voor de herkomstgroepen maken de auteurs drie impliciete veronderstellingen. (1) Dat een Belg die zich in de Haagse Vogelwijk vestigt even vreemd lijkt voor zijn Hollandse buren als een Nederlands-onkundige Afghaan. (2) Dat iedereen vanaf de derde generatie beschouwd kan worden als een (autochtone) Nederlander. We weten echter dat verschillende herkomstgroepen aspecten van hun etnische of religieuze identiteit tot de derde generatie en langer koesteren en voor anderen herkenbaar blijven als van ‘vreemde’ origine. (3) Verder veronderstelt men en registreert de index een grotere diversiteit naarmate er meer herkomstgroepen in het meetgebied (buurt, gemeente) aanwezig zijn. In de praktijk zien we nochtans vaak dat polarisering en samenlevingsproblemen sneller optreden als slechts een beperkt aantal etnische groepen met elkaar geconfronteerd worden. Had men in België tweehonderd talen gesproken in plaats van twee, dan zou het vandaag waarschijnlijk geen federale of confederale staat zijn.
De moeilijke verscheidenheid
Al die reserves in acht genomen zijn de bevindingen belangwekkend en verrassend. Belang-wekkend voor de ontsluiting van gegevens die vele mogelijkheden voor verder onderzoek openen. Verrassend omdat zelfs de diversiteit zoals ze hier wordt gemeten, gepaard gaat met verliesgevoelens. Hoe diverser de buurt (volgens de bovenbeschreven maat) hoe lager het gevoel van cohesie. Dat verband blijft bestaan na controle voor de sociaaleconomische kenmerken van de respondenten. Het is ook veruit het sterkste verband. Naarmate er meer niet-Nederlanders in de buurt zijn, wordt de beleefde cohesie nog lager. Zij neemt verder af met de diversiteit van de groep niet-Nederlanders. Verder blijkt dat hoe diverser de buurt hoe minder de mensen er zich thuis voelen. Ook hier is diversiteit het sterkste verband. In een meer diverse buurt voelen mensen zich ook minder veilig. De invloed van diversiteit blijkt in dit geval zelfs sterker dan die van het persoonlijk ervaren slachtofferschap.2
Gegeven de aard van de gebruikte indicator van diversiteit, waarin alle herkomstgroepen gelijkaardig worden geacht voor wat betreft de mogelijke impact op verliesgevoelens, zijn dit inderdaad verbazende besluiten. Verliesgevoelens en verminderde buurtcohesie zijn er niet enkel in buurten waar mensen uit andere culturen, met een andere levenswijze zich vestigden, maar eveneens in buurten waar mensen uit de buurlanden en welstellende expats hun intrek nemen. Dit is des te opmerkelijker omdat in Nederland, zoals de auteurs van het rapport ook opmerken, over de tijd een groeiende aanvaarding van diversiteit wordt waargenomen. In 2004 vond 49% van de Nederlanders dat er in hun land te veel mensen waren met een andere nationaliteit; in 2016 is dat nog 31%.3 Die toegenomen aanvaarding van diversiteit in het algemeen verhindert dus niet dat op buurtniveau verscheidenheid gepaard gaat met verliesgevoelens.
Parallel met de groeiende aanvaarding van diversiteit in het algemeen zien we overigens een afname van de aanvaarding van moslims. Met de uitspraak dat ‘de West-Europese levenswijze en die van de moslims onverenigbaar zijn’ was in 2006 39% van de Nederlanders het eens, in 2008 41% 4 en in 2016 45%. In een recent verschenen rapport van Pew Research, met gegevens verzameld in 2017, is dat 44%.5 Het is duidelijk dat een betrekkelijk groot aantal mensen hun oordeel over diversiteit kunnen loskoppelen van hun oordeel over welbepaalde groepen. Daarmee wordt ook een zwak punt van de HH-indicator belicht. Het is immers niet altijd mogelijk het onderscheid te maken tussen het effect van de door de indicator gemeten verscheidenheid enerzijds en die van de aanwezigheid van welbepaalde groepen anderzijds. Daardoor blijft het tot op zekere hoogte onzeker of de waargenomen verliesgevoelens moeten worden toegeschreven aan diversiteit naar (nationale) herkomst of aan de aanwezigheid van groepen die zich op basis van andere kenmerken onderscheiden.
Sociaal-democratische koers
Bij het nadenken over hoe de sociaal-democratie met verscheidenheid kan en dient om te gaan, is deze WRR-verkenning zeker nuttig, maar zij kan niet richtinggevend zijn. De focus in het boek ligt heel sterk op het buurtniveau. Leven met diversiteit wordt verwezenlijkt in de buurt, maar ook in het verenigingsleven, in de scholen, in de media, in de nationale politiek… Een politieke en beleidsmatige benadering van verscheidenheid dient al die samenlevingsniveaus te omvatten - alle plekken waar mensen elkaar ontmoeten of rechtstreeks of onrechtstreeks met elkaar communiceren.
De auteurs van De nieuwe verscheidenheid pleiten voor een paradigmawissel, waarbij aandacht voor de samenlevingsproblemen met specifieke groepen vervangen wordt door aandacht voor diversiteit zoals zij dat met de HH-index meten. Dat lijkt me absoluut geen goed idee. Ten eerste vanwege de eerder gesignaleerde methodologische problemen: de analyses slagen er niet echt in de invloed van de gebruikte HH-index zoals gebruikt in het boek, af te zetten tegen die van de aanwezigheid van specifieke herkomst-, cultuur- of religieuze groepen.
Verder is het politiek en beleidsmatig nagenoeg onmogelijk zich tot verscheidenheid in het algemeen te verhouden. De aandacht moet blijven gaan naar de samenlevingsproblemen met specifieke groepen, in specifieke settings en naar de specifieke oorzaken van die problemen, ook al gaat het nu om meer groepen dan voorheen. Alleen op basis van die kennis kan worden gezocht naar gepaste oplossingsstrategieën, waarvan de doeltreffendheid dan kan worden onderzocht.
De klassieke benadering van diversiteit (ik denk aan een groot aantal uitmuntende publicaties van het SCP, onder meer de jaarrapporten integratie) heeft geleid tot een aantal belangrijke bevindingen. De sociaaleconomische integratie van verschillende herkomstgroepen is onvoldoende geslaagd. Hun situatie blijft gekenmerkt door een lage werkzaamheidsgraad, hoge werkloosheid, veel lage inkomens, grote bijstandsafhankelijkheid et cetera. Hun mate van sociale integratie, gemeten aan de hand van interactie en vriendschappen met Nederlanders of hun identificatie met Nederland is eveneens betrekkelijk zwak.6
Die problemen zijn bijzonder scherp te zien bij moslims, waarvan daarenboven de culturele integratie voor conflicten zorgt. Dat uit zich onder meer in afwijkende houdingen over gendergelijkheid, homoseksualiteit, euthanasie en abortus, in de spanning tussen religieuze voorschriften en de wet en in incompatibel geachte levenswijzen.
Misschien geldt het ook voor andere groepen, maar zeker tussen moslims en niet-moslims is een polarisatie gegroeid. Er is blijkbaar nog altijd veel schroom om dat duidelijk te onderkennen, waardoor er onvoldoende gezocht wordt naar gerichte en afdoende manieren om te pacificeren. Heel wat moslims en niet-moslims achten hun levenswijze onderling incompatibel. Van de mensen van Turkse origine was in 2004 45% die overtuiging toegedaan, van de mensen van Marokkaanse origine 36%.7
Van de moslims, van wie zowat acht op tien het als pijnlijk ervaart als iets negatiefs wordt gezegd over hun religie8 , gelooft een betekenisvol aandeel dat het Westen hun godsdienst wil uitroeien.9 Die mensen leven in een samenleving die naar zij geloven een heel belangrijk bestanddeel van hun identiteit wil vernielen. Van hun kant gelooft niet minder dan een derde van de Nederlanders dat de moslims hen hun geloof willen opdringen. Van de moslims heeft 12 à 14% begrip of zelfs sympathie voor geweld in naam van hun religie. En 18% van de Nederlanders ziet daarin voldoende reden om te stellen dat alle of de meeste moslims het religieuze extremisme steunen. Overigens is 13% van de Nederlanders van oordeel dat de islam een inherent gewelddadige godsdienst is.10 Dit alles wijst op een scherpe, ja zelfs explosieve vorm van polarisering.
Omdat onderzoek over die houdingen in Nederland gebeurt, gaan heel wat onderzoekers ervan uit dat zij ook dienen te worden begrepen als een reactie van de betrokken personen op ervaringen in Nederland. Dat is een begrijpelijke bias, maar een die waarschijnlijk tot een grote inschattingsfout leidt. Er is bij verschillende herkomstgroepen immers grote belangstelling voor ontwikkelingen in het herkomstland. De beschikbaarheid van goedkope media en communicatiemiddelen, van internet en sociale media, persoonlijke contacten, contacten met geloofsgenoten, de jaarlijkse vakantie en de predikant maken het mogelijk op de hoogte te blijven en sterk betrokken te zijn bij de politieke, religieuze en sociale gebeurtenissen en trends in dat land. De ontwikkelingen in het denken, voelen en doen in het herkomstland zijn waarschijnlijk veel belangrijker voor de houdingen van de betrokken groepen dan hun ervaringen in Nederland. Als dat zo is, dan raakt het sleutelen aan de situatie in Nederland niet meteen de belangrijkste bron van problematisch geachte wijzen van denken, voelen en doen. De impact van beleid op de gevolgen van verscheidenheid zou dus weleens veel kleiner kunnen zijn dan doorgaans wordt aangenomen.
De samenlevingsproblemen die het gevolg zijn van diversiteit en van polarisering met onder meer de moslims (misschien sluimeren andere polarisaties met andere herkomstgroepen) doen zich daarenboven voor in een context die niet bevorderlijk is voor pacificatie. Er is de angst in de hand gewerkt door het internationale terrorisme, de instabiliteit in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, de vluchtelingencrisis en vooral de vaak moedwillig in stand gehouden verwarring tussen vluchtelingen, illegale migranten en reguliere migranten, de crisis van de Europese Unie, de groeiende kloof in maatschappijopvatting tussen Oost- en West-Europa en de groei van partijen die expliciet anti-islam zijn en de seculiere samenleving evenzeer ter discussie stellen als de meest extreme islamisten.
Daarenboven stelt zich voor de sociaal-democratie het bijkomende probleem dat zij door heel wat mensen inmiddels niet meer wordt beschouwd als een mogelijke oplossing voor de moeilijke problemen die zich ten gevolge van migratie, diversiteit en integratie voordoen, maar als een deel van het probleem. Het is duidelijk dat betekenisvolle delen van het electoraat de oplossing inmiddels verwachten van extreemrechtse en rechts-populistische partijen en ook, steeds meer, van partijen die een conservatisme ontwikkelen dat gericht is op gemeenschapsafbakening, zoals de VVD in Nederland en de N-VA in Vlaanderen.
Wat te doen?
Veeleer dan te streven naar een paradigmawissel zoals de auteurs van De nieuwe verscheidenheid bepleiten, lijkt het me dat sociaal-democraten in de eerste plaats moeten volharden op de ingeslagen weg. Daarbij gebruikmakend van de ervaring die werd opgedaan en de expertise die werd opgebouwd. Alle communicatiemogelijkheden, in buurten, op sportvelden, in het verenigingsleven en de dienstverlening moeten worden aangegrepen om binding te verwezenlijken en vervreemding tegen te gaan. Beleid moet blijven inzetten op het verbeteren van de onderwijsprestaties en het verhogen van de werkzaamheidgraad. Kortom: binding, verheffing, bestaanszekerheid, goed werk… de vier grote waarden van Van Waarde11 blijven het beste richtsnoer.
Naast een beleid gericht op het actief nastreven van binding, van meer gelijkheid en gelijkere kansen, van wederzijds respect en de neutraliteit van de publieke ruimte, heeft de sociaal-democratie ook behoefte aan een narratief waarmee zij mensen kan overtuigen dat dit streven belangrijk is, dat de gestelde doelen ambitieus maar haalbaar zijn - moeilijk haalbaar, maar haalbaar - en dat het halen van die doelen een betere levenskwaliteit voor iedereen betekent.
Ook voor dat narratief geldt dat we geen radicale ommekeer nodig hebben, maar in de eerste plaats een volharden, weliswaar met meer duidelijkheid, meer scherpte. Duidelijke grenzen blijven stellen. Duidelijk specificeren wat we gemeenschappelijk dienen te hebben. De strijd tegen terroristische inhoud op het internet, tegen radicale imams en moskeeën en tegen haatpredikers moet intenser worden.12 Tevens dienen de successen van integratie en respectvol samenleven, de positieve verwezenlijkingen, sterker belicht te worden. Er is wat het leven in verscheidenheid betreft veel meer goed nieuws te melden dan nu de mensen ter ore komt.
Het is ook nodig dat sociaal-democraten zich veel duidelijker afzetten tegen de mensen die het leven in verscheidenheid bemoeilijken: de mensen die het seculiere karakter van onze samenleving niet eerbiedigen, die de koran willen verbieden of er zich niet bij neerleggen dat de wet in alle omstandigheden boven religieuze voorschriften staat, bovenal de zogeheten progressieven die diversiteit nooit benaderen als een (moeilijke) ontmoeting van burgers, maar steeds als een botsing tussen slachtoffers en onderdrukkers.
De specificiteit van de sociaal-democratische benadering komt tot nog toe onvoldoende uit de verf. Terwijl zij heel duidelijk grenzen moet trekken, geen angst moet hebben om radicale tegenstellingen en tegenstanders, links en rechts, te benoemen, moet ze bovenal inzetten op dialoog en overtuigingskracht. Mensen niet te snel wegzetten als racisten, nativisten of religieuze fanatici. De problemen die mensen zien au serieux nemen. Rekenen op de overtuigingskracht van de eigen maatschappijvisie. Mensen terugwinnen voor het democratisch socialisme.
Het narratief zou ook een aantal elementen moeten bevatten die nu nog niet of onvoldoende aan bod komen: respect, meer reflectie, meer greep op het leven en oog voor de toekomst die wij samen delen.
Respect
Het economisch reductionisme waarvan de sociaal-democratie zich nog niet volkomen heeft losgemaakt, leidt dikwijls ongewild tot een respectloze manier van communiceren. Het fundamentalisme en zelfs het diepe geloof van moslims wordt dan toegeschreven aan hun sociaaleconomisch zwakke positie. Het komt er eigenlijk op neer dat je tegen mensen zegt: ‘Jullie overtuiging is geen echte overtuiging, maar een symptoom van een te laag inkomen. Jullie zijn eigenlijk geen echte mensen maar een soort mechaniekjes die reageren op sociaal-economische condities.’ Dit betekent geenszins dat niet moet worden ingezet op betere onderwijskansen, betere kansen op goed werk. Het betekent gewoon dat men de percepties en opvattingen van de mensen niet wegverklaart als symptomen van hun sociaaleconomische positie. Dat is een gebrek aan respect.
Hetzelfde gebrek aan respect geldt ook ten aanzien van mensen die problemen hebben met minderheidsgroepen. Zij zijn geen verliezers van de modernisering, geen sukkels, maar mensen met overtuigingen. Het zou veel perorerende experts een les moeten zijn dat deze mensen heel wat problemen veel sneller hebben onderkend dan zij. Respect dus, en dat impliceert de erkenning van de rol van opvattingen en overtuigingen, kortom van cultuur.
Minder woorden, meer cijfers
Er is inmiddels veel materiaal beschikbaar over verscheidenheid, integratie, polarisatie, herkomstgroepen, moslims, de reacties van ‘autochtonen’. Nederland is een reflexief land. Het observeert zichzelf en doet dat heel goed. Het is spijtig dat de beschikbare rijkdom aan observaties en kennis – die ik de Nederlanders benijd – onvoldoende wordt gebruikt in het maatschappelijke debat. Snelle oordelen, ideologische vooringenomenheid, wereldvreemd activisme, verblindende politieke correctheid spelen een nog veel te grote rol, terwijl ze gemakkelijk kunnen worden teruggedrongen door een genuanceerd oordeel steunend op en beargumenteerd in het licht van beschikbare evidentie.
Greep op het leven
Een groot deel van de problemen komt omdat mensen het gevoel hebben geen greep te hebben op het leven. Ik bedoel hier dan nog niet greep hebben op het eigen leven (dat is nog een ander, heel belangrijk probleem), maar collectief greep op het leven. Het gaat hier om de functie van politiek en het wezen van sociaal-democratische politiek: geven we de mensen, vooral de mensen die niet kapitaalkrachtig zijn, via collectieve actie toch de mogelijkheid greep te hebben op hun leven, hun buurt, hun stad, hun samenleving en de wereld?
De sociaal-democratie is er niet in de eerste plaats voor sociaaleconomische problemen. Zij is er in de eerste plaats om via collectieve actie de problemen op te lossen zoals die zich vandaag stellen. De voorbije jaren en vandaag de dag is dat onder meer heel prominent de vluchtelingen- en migratiecrisis. Het gebrek aan een duidelijk onderscheid tussen asiel, migratie en illegaliteit heeft het draagvlak voor een degelijk, menselijk migratie- en asielbeleid ondergraven. Het niet onder controle krijgen van illegale migratie heeft het gevoel van collectieve machteloosheid en het draagvlak voor rechtspopulisme versterkt.
Verschillende verledens, een gedeelde toekomst
Eigen aan de herkomstgroepen is dat zij een eigen verleden hebben, verschillend van het verleden van de autochtonen. Het is voor veel mensen die migreerden of afstammen van migranten belangrijk een continuïteit te bewaren die de generaties overbrugt. Er mag van deze mensen niet worden verwacht dat zij die band met dat verleden verbreken, zich afsnijden of vervreemden van die bronnen van identiteit. Van hen kan en moet wel worden verwacht dat zij deze identiteit beleven op een manier die compatibel is met ons maatschappelijk project. Het moet, anders gesteld, duidelijk zijn dat wij naast diverse verledens een gedeelde toekomst hebben.
Kernstuk van het narratief moet een visie van die toekomst zijn, een specificatie van wat zij inhoudt, van wat ons bindt, van de kern van onze gedeelde identiteit. Daaromheen kan zich dan een bonte diversiteit aan (secundaire) identiteiten ontplooien. Die kern wordt ons aangereikt door onze geschiedenis, door de instituties die we hebben opgebouwd en die verschillende Europese landen in grote mate delen: we zijn een rechtsstaat, een democratische staat, een verzorgingsstaat, een seculiere staat en onze kennis steunt op wetenschap. Ons gezamenlijk project is het opnemen en betrekken van iedereen bij dat project, het
samen verder ontplooien van dat project. Daarin moet de sociaal-democratie weer een voorloper worden.
- 1Een versie van deze tekst werd gepresenteerd op het door het WBS georganiseerde debat naar aanleiding van het verschijnen van het WRR-rapport, De nieuwe verscheidenheid, op 8 juni, 2018, in de Kleine Werf te Amsterdam.
- 2Ik laat hier de bevindingen betreffende het verband tussen diversiteit enerzijds en criminaliteit en economisch presteren anderzijds, buiten beschouwing.
- 3In België doet eenzelfde ontwikkeling zich voor. In een onderzoek bij jongvolwassenen (25 tot 35 jaar) was de groep die vooral voordelen zag aan diversiteit twee keer zo groot als de groep die vooral nadelen zag (Elchardus, Voorbij het narratief van neergang, Lannoo 2015).
- 4De gegevens voor 2006 en 2016 worden gerapporteerd in het besproken WRR-rapport; het cijfer voor 2008 wordt gerapporteerd door M. Gijsberts & M. Lubbers, ‘Wederzijdse beeldvorming’, in: M.Gijberts & J. Dagevos, Jaarrapport integratie 2009, SCP.
- 5Pew Research Center, 29 mei 2018, Being Christian in Western Europe.
- 6Een aantal heel recente metingen vindt men in Willem Huijnk (2018), De religieuze beleving van moslims in Nederland, Den Haag, SCP.
- 7Gijsberts & Lubbers, 2008.
- 8Zie W. Huijnk, 2018.
- 9Volgens Koopmans, Religious fundamentalism and out-group hostility among Muslims and Christians in Western Europe (www.bibliothek. wzb.eu/pdf/2013) is dat 54%.
- 10De laatste gegevens zijn alle afkomstig van Pew Research Center (29 mei 2018), Being Christian in Western Europe. Uit de publicatie is het niet duidelijk of het gaat om alle Nederlanders of enkel om de niet-islamitische Nederlanders. In het eerste geval gaat het om een lichte onderschatting van die houdingen. Zowat 6 à 7% van de Nederlanders is moslim.
- 11Monika Sie Dhian Ho, Van Waarde, Sociaal-democratie voor de 21ste eeuw, Van Gennep, Amsterdam 2013.
- 12Zoals bepleit in het te verschijnen rapport van de bijzondere Commissie terrorisme (TERR) van het Europees Parlement.