De afgelopen vier decennia is het sociaal-democraten niet gelukt de neoliberale wind te doen keren. Sterker: sociaal-democraten zijn hierop meegevaren. Maar er is altijd nog kans de stevens te wenden, en de naar links opgeschoven koers uit het laatste verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid biedt hoop.
Door: Rodrigo Fernandez & Angela Wigger
Rodrigo Fernandez is senior Onderzoeker bij SOMO en Research Fellow bij Trinity College Dublin, Angela Wigger is universitair hoofddocent Global Political Economy, Radboud Universiteit
Het neoliberale kapitalisme bevindt zich in een van haar grootste organische crises ooit. De oorzaak daarvan ligt niet bij de COVID-19-uitbraak en de recessie die is ontstaan door de lockdowns en de quarantainemaatregelen, maar de pandemie legt wel compromisloos de onhoudbaarheid van de huidige dynamiek van kapitaalaccumulatie bloot. Het is misschien geen toeval dat Fernand Braudel, een van de grondleggers van de longue durée-geschiedschrijving, zijn trilogie over vijfhonderd jaar kapitalisme en de manier waarop de sociale machtsverhoudingen ingrijpend zijn veranderd, opent met de impact van virussen.[1]
Om de huidige stand van het kapitalisme te begrijpen, beginnen we dit artikel met een analyse van de wereld van gisteren, met een knipoog naar het gelijknamige boek van Stephan Zweig, die in zijn biografische roman laat zien hoe zijn gemoedelijke leven in het Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog geleidelijk wordt overspoeld door onverdraagzaamheid, fascisme en oorlog. Onze wereld van gisteren is het neoliberale kapitalisme dat samenlevingen gedurende vier decennia stapsgewijs onherkenbaar heeft veranderd.
De huidige stand van het kapitalisme vertoont opvallende historische parallellen met het nadagen van het klassieke laisser-faire regime. Dit is de historische periode die liep van de hoogtijdagen van het imperialisme, vanaf 1870 tot de Eerste Wereldoorlog in 1914. In de Verenigde Staten was dit de Gilded Age waar krediet in overvloed aanwezig was en investeringen in kapitaalmarkten een makkelijke toegang tot welvaart beloofden, maar waar rijkdom zich vooral concentreerde in de handen van enkelen, de robber barons.
Een soortgelijke sociale ongelijkheid zien we ook vandaag weer met de politieke invloed van Big Tech-plutocraten en andere oligarchen. Net als toen is ook nu het genereren van rentier-inkomen uit eigendom of zeggenschap over activa belangrijker geworden dan inkomen uit investeringen in eigenlijke productie. En net als toen is de toename van de omvang en winstgevendheid van de financiële sector een belangrijke oorzaak van de groeiende economische ongelijkheid.
Ons argument is niet zozeer dat de geschiedenis zich herhaalt; we bevinden ons in een kwalitatief nieuwe historische fase, maar we zien wel overeenkomsten tussen de huidige fase en het monopoliekapitalisme van toen. We lijken ons wederom in een historische schemerzone te bevinden, gekenmerkt door opkomend fascisme, groeiende geopolitieke spanningen en de terugkeer van realpolitik.
De Italiaanse politicus en politiek theoreticus Antonio Gramsci (1891-1937) beschreef een dergelijke overgangsfase als een interregnum: een fase waarin de morbide symptomen van het kapitalisme steeds meer zichtbaar worden en de heersende classe politique niet langer leidend maar slechts nog dominant is, en naar autoritaire middelen moet grijpen om het onbestendige accumulatiemodel zonder brede instemming vanuit de bevolking af te dwingen.
Hoe de wereld van morgen eruit zal zien weten we natuurlijk niet. Wat we wel weten is dat de onaflatende groei van schulden een crisis aankondigt die veel groter zal zijn dan de verzameling van crises die we tot dusver hebben gezien. Ondanks de voorbodes voor een fascistoïde toekomst kan de huidige crisis in de klassieke Griekse betekenis van het woord ook een beslissingsmoment en dus een kans voor een nieuwe politieke koers zijn. Of we van de politieke manoeuvreerruimte gebruik weten te maken om tot een wereld te komen waar we in willen leven, hangt af van de diagnose en kritiek van de wereld die we willen verlaten, en de visies over de wereld waar we naartoe willen, evenals de wegen waarmee we deze alternatieven haalbaar kunnen maken. Immers, zonder de hypothese dat een andere wereld mogelijk is, vervalt de noodzaak tot politiek.
De ‘wereld van gisteren’: de crisis van het neoliberale kapitalisme
Neoliberale ideeën kregen grip op onze samenlevingen in de nasleep van de aanhoudende Grote Stagflatiecrisis van de jaren zeventig, die een einde maakte aan wat de Britse historicus Eric Hobsbawm het ‘Gouden Tijdperk’ van het kapitalisme noemde, namelijk een periode van uitzonderlijke expansie van de wereldeconomie en economische groei, althans in de Westerse geïndustrialiseerde wereld.[2] Het naoorlogse Fordistische massaproductie- en consumptiesysteem was verzadigd; de vraag kon niet meer standhouden met de hoge productiviteit. Overproductie, overinvesteringen en overcapaciteit vertaalden zich in scherpe dalingen van export en winsten, en een toenemende werkloosheid.[3]
De aanhangers van het neoliberalisme schreven de economische malaise toe aan de ‘zichtbare hand van de staat’, met name de selectieve en protectionistische industriepolitiek, het gecentraliseerde tripartiete overleg tussen overheid, kapitaal en arbeid, de te dure Keynesiaanse verzorgingsstaat, en de inflatie-gebaseerde geldpolitiek van de politiek afhankelijke centrale banken.
Ook de Europese Gemeenschap lag onder vuur. Zo vergeleek de Nederlandse Commissaris voor Mededinging Frans Andriessen de inmenging van staten in de economie met ‘houtwormen die het karkas van het schip van integratie wegvreten’[4], en de Duitse econoom Herbert Giersch sprak van ‘Eurosclerosis’ - een Europese ziekte veroorzaakt door te rigide arbeidsmarkten en excessieve lonen.[5]
De aanhangers van het neoliberalisme wisten met hun blind vertrouwen in de superioriteit van vrije concurrentie en marktwerking als panacee voor een economische recessie het hele politieke spectrum te coöpteren.[6] Volgens Jamie Peck ligt de overredingskracht van het neoliberalisme in het feit dat het geen teleologische eindbestemming kent en hierdoor opkomende tegenstrijdigheden telkens kan toeschrijven aan de onvolledige omzetting van de neoliberale principes.[7]
Een van deze tegenstrijdigheden is de veronderstelling dat welzijn en rijkdom in een samenleving alleen door vrije marktwerking en concurrentie gerealiseerd kunnen worden, maar dat hiervoor wel een institutioneel kader nodig is dat alleen door een sterke staat en het uitschakelen van democratische processen tot stand kan komen. Tegelijkertijd verstoort elke vorm van staatsbemoeienis het veronderstelde harmonieuze marktevenwicht en het denkbeeldige ideaal van 'perfecte concurrentie’, waardoor, volgens de neoliberale leer, staatsregulerende mechanismes gedoemd zijn te falen.
In de politiek, media en wetenschap werd de veronderstelling als waar aangenomen dat economieën alsmaar kunnen groeien en kreeg de eufemistische term ‘markteconomie’ de overhand. De limieten van de kapitalistische kapitaalaccumulatie, evenals de ecologische grenzen hiervan, verdwenen uit het zicht.
De vrijheid om te concurreren werd succesvol gekoppeld aan bredere noties van politieke vrijheid en individuele zelfbeschikking. Maar zoals Karl Marx opmerkte in Grundrisse: ‘Het zijn niet individuen die worden bevrijd door concurrentie; het is veeleer kapitaal dat wordt bevrijd.’[8] Hierbij komt dat de competitieve accumulatie van kapitaal, en daarmee de mogelijkheid om winsten te genereren, nooit stabiel, noch onproblematisch, lineair noch oneindig is. Een wederkerend probleem is overaccumulatie, ook wel het kapitaalabsorptie-probleem genoemd. Dit treedt op wanneer overtollig kapitaal (geaccumuleerde winsten op basis van de non-compensatie van arbeidstijd) niet winstgevend in de reële productie-economie van een geografisch afgebakende markt kan worden gereactiveerd.[9]
De Grote Stagflatiecrisis van de jaren zeventig was een dergelijke overaccumulatie-crisis en het neoliberale project was het politieke antwoord om nieuwe kanalen voor een herkapitalisering van overschotkapitaal te faciliteren. Zo hebben talloze multi- en bilaterale verdragen, gericht op het weghalen van handelsbelemmeringen, het beschermen van investeringen en het verankeren van het recht op vrije concurrentie (en hiermee het recht om zich in nieuwe markten te vestigen), de expansie van kapitalistische logica’s tot nieuwe geografische gebieden mogelijk gemaakt. Industriële productie werd verlegd naar locaties waar arbeid goedkoop, volgzaam en ongereguleerd was, de vennootschapsbelastingen laag was en milieunormen non-existent waren; immers, als de omstandigheden hetzelfde waren als thuis zou er geen behoefte geweest zijn aan een ruimtelijke verplaatsing van kapitaal.
Daarnaast heeft het neoliberale beleid voor een verdieping van kapitalistische logica’s gezorgd door telkens nieuwe sociale domeinen te commodificeren en hiermee te openen voor winstgevende accumulatie-strategieën. Het overhevelen van gemeenschappelijke goederen naar privé-eigendom door privatiseringsgolven (zoals de spoorwegen en nutsbedrijven) en het terugdraaien van verzorgingsstaten in de naam van vrije concurrentie zijn hier voorbeelden van. En met het dereguleren van financiële markten en het versoepelen van kredietvoorwaarden, naast een monetaire focus om de inflatie laag te houden, werden de deuren voor een schuldgedreven accumulatieregime geopend. Dit is wat Greta Krippner ‘financialisering’ noemt: een accumulatiepatroon waarin winsten voornamelijk gegenereerd worden via financiële kanalen in plaats van via handel en warenproductie.[10]
Het verlagen van de vennootschapsbelastingtarieven had als gevolg dat minder meerwaarde door de staat werd herverdeeld en meer kapitaal in de circulatiesfeer van de niet-productieve financiële sector geïnvesteerd kon worden. Tegen de achtergrond van een repressieve loonpolitiek en het flexibiliseren van de arbeidscontracten werd makkelijk toegankelijk krediet de nieuwe sleutel tot het stabiliseren van de consumentenvraag, waardoor het neoliberaal kapitalisme tijdelijk stabiel leek, althans in de geïndustrialiseerde wereld.
De neoliberale herstructurering van het kapitalisme heeft tot een onhoudbare opeenstapeling van tegenstellingen en een diepgaande verschuiving in de politieke machtsverhoudingen geleid. Was de naoorlogse liberale orde van de Westerse wereld gebaseerd op een sociaal contract tussen georganiseerd kapitaal en georganiseerde arbeid, en was het financieel kapitaal dienstbaar aan op productie-gericht industrieel kapitaal, deze machtsbalans kantelde massief ten gunste van transnationaal en financieel kapitaal, en ten koste van arbeid.
Dit is onder andere te zien aan de ongekende economische concentratie in de vorm van grote transnationale ondernemingen met wereldwijde vertakkingen, die aan de top van de waardeketen een positie van monopsonie (inkoopmacht) en monopolie (verkoopmacht) innemen. Ter illustratie: de omvang van activa dat in het bezit is van buitenlandse dochters van transnationale ondernemingen, als percentage van het wereldwijde bbp, groeide van 25% in 1990 naar 130% in 2017.[11]
Deze economische concentratie werd mede mogelijk gemaakt door de losse houding van mededingsautoriteiten jegens grensoverschrijdende fusies en overnames.[12] De Nederlandse Commissaris voor Mededinging, Neelie Kroes, die naar analogie met Margaret Thatcher ook wel ‘Steely Neelie’ of ‘Nickel Neelie’ werd genoemd, vierde de ‘tsunami van fusies’ als een goed teken voor de consumentenwelvaart en efficiëntie.[13] Inderdaad, schaalvergroting kan een verlaging van prijzen met zich meebrengen, maar mensen moeten eerst een inkomen hebben voordat ze kunnen consumeren.
Ook al zagen we een relatieve inkomensgroei in het mondiale zuiden, wereldwijd daalden de lonen als percentage van het bbp van 63% in 1980 tot 54% in 2017.[14] Dit betekent dat vergeleken met 1980 in het jaar 2017 wereldwijd maar liefst $ 7,8 biljoen minder naar werknemers ging, en dus meer naar de beloning van kapitaal. Deze herverdeling ten gunste van kapitaal werd ook mogelijk doordat (transnationale) bedrijven massaal winsten, patenten, intra-groepsleningen en handelsmerken gingen stallen in brievenbusmaatschappijen, te vinden in offshore financiële centra, zoals de Amsterdamse Zuidas. Hierdoor kon de stroom van rentes, royalty’s, dividenden en ook winst zodanig verschoven worden dat belastingen maximaal ontweken werden.
Ondanks de overvloed aan laagbetaalde arbeid in opkomende markten bleven de winstpercentages in de reële economie laag. Omdat kapitaal stroomt naar locaties waar het rendement het hoogst is, en waar een stabiele inkomstenstroom kan worden gegenereerd, ondergingen investeringen in fictief kapitaal, en met name in schuld- en verhandelbare schuldproducten, een buitensporige groei. Tussen 1980 en 2016 steeg de totale wereldwijde schuld (de financiële sector niet meegerekend) van $ 14 biljoen naar $ 300 biljoen.[15] De financiële tegoeden (claims) stegen in dezelfde periode van $ 12 biljoen naar $ 198 biljoen. Ter vergelijking: de omvang van de wereldwijde handel steeg in dezelfde periode van $ 2,3 biljoen in 1980 naar ‘slechts’ $ 21 biljoen, en het wereldwijde bbp steeg van $ 11 biljoen naar $ 76 biljoen.
Met andere woorden: de mondiale financiële balans, de totale schulden enerzijds en de financiële tegoeden anderzijds, groeiden buiten proportioneel in vergelijking met de onderliggende reële economie. Dit is niet het resultaat van processen van autonome kapitaalaccumulatie maar van diverse vormen van staatsregulering, waaronder permitterende wetten die enerzijds het instrumentarium faciliteerden om schulden te creëren en anderzijds ook financieringsopties via het zogenaamde schaduw bancaire systeem mogelijk maakten.[16] Deze regelarme financiële infrastructuur opereert ‘in de schaduw’ van het reguliere banksysteem, maar is tegelijkertijd hiermee verweven, en ligt ten grondslag aan de groei van krediet.
Dit financiële waterhoofd groeide vooral in de ontwikkelde economieën, zoals Nederland waar de berg van hypotheken de ruggengraat van de financialisering werd, en een waanzinnig prijsopdrijving van onroerend goed en huisvesting tot gevolg had.[17] De financialisering is in Nederland wijd vertakt, en heeft ook maatschappelijke instellingen zoals universiteiten, kinderopvang en woningcorporaties gepenetreerd.[18]
Het mechanisme was telkens hetzelfde: doordat de staat zich uit de publieke sector terugtrok, bleef de financiële sector als enige steunpilaar over. Om voor private financiering in aanmerking te komen werden allerlei nieuwe doelen en ‘performance indicatoren’ geïntroduceerd, vaak meetinstrumenten die louter ertoe dienden om financiële logica’s te normaliseren.[19] Activiteiten binnen de publieke sector werden vervolgens ‘producten’, voorzien met een prijs in een artificiële interne markt. Dit proces werd verder versterkt door een steriele professionalisering langs de lijnen van het new public management.
De crisis van 2008 heeft aangetoond dat investeringen in fictief kapitaal slechts een tijdelijke overbrugging voor het onderliggende probleem van overaccumulatie kunnen zijn. Krediet, en zijn keerzijde, schuld als circulerende vorm van fictief kapitaal, is niets anders dan een claim om een deel van de nog te produceren toekomstige meerwaarde toe te kunnen eigenen. Dergelijke claims kunnen, in theorie, oneindig gemaakt worden, vooral als de uitgifte van schuld niet of nauwelijks is gereguleerd. In de praktijk worden de grenzen van een schulden-gebaseerd accumulatiepatroon bereikt zodra deze te veel uit de pas loopt met de accumulatie van kapitaal uit de reële productie-economie. Immers, zodra er geen winsten uit de productie-economie geëxtraheerd kunnen worden om de schulden te dragen ontstaat er een crisis. Dus, wat misschien lijkt op een crisis in de financiële sector is diep geworteld in de reële productie-economie en haar onvermogen om een werkelijk overschot in de vorm van stijgende winsten te produceren.
Het politieke antwoord op de crisis in 2008 bestond uit massale reddingsoperaties van de financiële sector waardoor de machtsverhoudingen van voor de crisis, met het financieel kapitaal aan de top, intact werden gehouden. Ook de nieuwe regelgeving voor de financiële sector heeft de schuld-gedreven accumulatiestructuren niet afgeremd. Integendeel, ruim tien jaar na de crash van 2008 is de totale wereldwijde schuld met 40% gestegen.[20]
Het web van financiële tegoeden en claims op de toekomst wordt ook vandaag nog dagelijks gereproduceerd door een ecosysteem van financiële markten, banken en institutionele beleggers op zoek naar nieuw onderpand en toekomstige inkomensstromen, die een uitgifte van nog meer schulden mogelijk maken. Bij deze ongeremde groei van schuldcreatie zal een soortgelijke herkapitalisatie van systeemrelevante financiële actoren ('too big to fail') met geld van de belastingbetaler niet alleen politiek maar ook de facto onmogelijk zijn. De volgende crisis zal daarom veel dramatischer worden dan de crisis van 2008.
De terugkeer van de toekomst: de monopoliewinsten en de plutocraten
Het resultaat van de wereld van gisteren is een competitieve race om overschotten uit de reële economie te exploiteren, ook wel aangeduid als het rentier-type van accumulatie of wat Karl Marx bijna 170 jaar geleden beschreef als een fase waarin iedereen wordt gegrepen door een soort rage om winst te maken zonder te produceren.[21] Ook de Oostenrijkse econoom Rudolf Hilferding en de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen maakten een soortgelijke observatie.
Hilferding, tevens de laatste sociaal-democratische minister van financiën in Duitsland voor de definitieve machtsovername door Adolf Hitler, observeerde aan het einde van de vorige laisser-faire periode een diepe verwevenheid van de reële economie met financiële markten waarbij de bedrijfsmodellen van de monopolies en kartels van toen steeds meer aan de materiële belangen van aandeelhouders werden aangepast.[22] Veblen observeerde dat met de opkomst van managers de jacht naar winstmaximalisatie ten koste ging van de eigenlijke productie en innovatie, waardoor ook de rol en functie van een bedrijf in de maatschappij diepgaand veranderde.[23]
Ook vandaag zien we dat met de fetisjering van aandelenkoersen en de agressieve maximalisatie van kortetermijn rendementen de operationele en op productie gerichte activiteiten naar de achtergrond zijn verschoven. Aandelenmarkten vervullen niet de functie om industrieën met kapitaal voor investeringen en dus toekomstige waardecreatie te voorzien, maar zijn een middel tot waarde-extractie geworden, om geld uit bedrijven te halen. Hierdoor zijn beursgenoteerde ondernemingen gemuteerd tot een onderpand voor goedkope leningen en een doorgeefluik voor aandeelhouders. De verhoging van de schuldenlast is vaak een bewuste bedrijfsstrategie, niet om investeringen in de productie van goederen of het leveren van diensten te plegen, maar om de eigen aandelen terug te kopen, andere bedrijven over te nemen, winsten middels financiële en dus speculatieve activiteiten te genereren, of simpelweg om belastingen te ontwijken.
Deze processen zijn ook voor niet-financiële beursgenoteerde bedrijven in Nederland aantoonbaar, waar de totale schuld als percentage van de omzet in dertig jaar tijd van 32% in 1988 naar 60% in 2018 is gestegen.[24] Deze schuld, in totaal € 587 mrd in 2018, is ontstaan door geld te lenen om dividend aan de aandeelhouders uit te keren, in totaal € 438 mrd, en het terugkopen van de eigen aandelen, in totaal € 147 mrd, tussen 2000 en 2018. In verhouding tot de omzet is de besteding aan de aandeelhouders (dividend en inkoop eigen aandelen) meer dan verdubbeld tussen 1988 en 2018: van 2,4% naar 5,1%.
Tegelijkertijd is in dezelfde periode de omvang van financiële reserves toegenomen: van € 37 mrd in 1988 naar € 246 mrd in 2018. Deze reserves bestaan uit het kapitaal dat overblijft nadat een bedrijf zijn kosten heeft gemaakt, investeringen heeft gedaan, de belasting heeft betaald en de aandeelhouder heeft beloond. Het is kapitaal dat niet wordt geherinvesteerd in productie maar dat in financiële tegoeden wordt geparkeerd. Dit is onder meer ook te zien aan het feit dat de omvang de vaste activa (gebouwen en machines) als percentage van de totale activa is afgenomen van 75% in 1988 en 80% in 1995 naar 42% in 2018.
De waarde van de financiële activa (de reserves zoals hierboven beschreven) en de immateriële activa als patenten en goodwill in proportie tot de totale activa nam daarentegen toe. Dus, als we de financiële reserves en de beloning van de aandeelhouders tezamen bekijken, dan zien we dat ook Nederlandse niet-financiële beursgenoteerde bedrijven veel winst wisten op te potten door investeringen in financiële producten.
De prioritering van de kortetermijn aandeelhouderswaarde in plaats van investeringen in productie of research & development, of meer nog, in de opleidingen of secundaire arbeidsvoorwaarden of simpelweg hogere lonen voor werknemers, is geen incidenteel Nederlands fenomeen, maar onderdeel van een wereldwijde tendens. Gretta Krippner signaleerde de toenemende financialisering van niet-financiële bedrijven tien jaar geleden al in de Verenigde Staten.[25]
Ook een recente publicatie van de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) wijst erop dat de combinatie van meer lenen en het terugkopen van de eigen aandelen een snelle verandering van de balans tot gevolg heeft, waarin het vreemde vermogen ten aanzien van het eigen vermogen wordt vergroot zonder dat tegenover deze leningen investeringen in activiteiten staan die in de toekomst inkomen kunnen genereren.[26] Naast een stijging van aandelenprijzen en uiteraard ook de salarissen van CEO’s, levert het terugkopen van aandelen maar een snelle en tijdelijke ‘high’ op. De beurswaarde zakt in de regel weer in elkaar zodra het terugkopen van eigen aandelen en de stroom van op schuld gebaseerde dividenduitkering opdroogt.
De parasitaire uitholling van niet-financiële bedrijven door aandeelhouders, de stijgende waarde van financiële activa ten koste van de operationele activiteiten, het krimpende aandeel van de lonen, en de alsmaar groeiende schulden zijn de centrale kenmerken van wat Gramsci een organische crisis van het kapitalisme noemde, een crisis die de huidige maatschappelijke machtsverhoudingen nog verder in onbalans brengt.
De alles omvattende financialisering is een van de meest regressieve mechanismes voor de factor ‘arbeid’. Door het afnemende belang van operationele investeringen zien we een dalende productiviteitsgroei, wat de onderhandelingspositie van werknemers alleen maar verder verzwakt. Bedrijven met een hoge schuld gebruiken bovendien de hoge aflossingskosten vaak als legitimatie om werknemers niet meer te betalen. Tegelijkertijd wordt het steeds moeilijker om met een gemiddeld inkomen in essentiële levensbehoeftes zoals een woning of een studie te voorzien, waardoor het aangaan van schulden vaak noodzakelijk wordt.
Het aflossen van die schulden heeft niet alleen tot gevolg dat geld van de ‘armen’ naar de ‘rijken’ overgepompt wordt, maar het dwingt werknemers met schulden ook om laagbetaalde en precaire arbeidscontracten aan te gaan. Schulden groeien sneller dan inkomens, terwijl vermogen - zoals ook aangetoond door Piketty - sneller groeit dan de economie, met een explosieve stijging van de vermogensongelijkheid als gevolg.[27] We zien wederom de opkomst van een kaste van miljardairs met grote politieke invloed die doen denken aan de Amerikaanse robber barons. Deze zogenaamde plutocraten zijn bijvoorbeeld de oprichters en eigenaars van Big Tech-ondernemingen als Elon Musk, Bill Gates, Mark Zuckerberg, maar ook Jeff Bezos. Daarnaast zijn er talloze voorbeelden van oligarchen die óf zelf de macht grijpen óf flirtend met het fascisme de politiek van autocraten financieel steunen, zoals in de Oekraïne of in Rusland.
Welke wereld kiezen we voor morgen?
Ook al kunnen we de langetermijngevolgen van de annus horribilis 2020 nu nog niet bevatten, de groeiende armoede, sociale onrust en onzekerheid als gevolg van vier decennia neoliberaal kapitalisme zijn door de pandemie verder versterkt. In maart 2020 kwam de wereld plotseling tot stilstand en nam de economie een ongekende duik. Na verloop van tijd zagen we een K-vormig herstel. Mensen die veel vermogen hebben zagen de waarde van hun bezit vermeerderen, voor hen was het een fantastisch jaar. Voor een groot deel van wereldbevolking betekende het jaar een ongekend inkomensverlies - de poot van de K.
In Europa heeft de sociale achteruitgang van velen zich nog niet in een politieke ommezwaai vertaald. Net als na de uitbraak van de crisis in 2008 voorspellen ook vandaag politici en commentatoren nogal optimistisch het einde van het neoliberale tijdperk. Maar laten we wel wezen, tot op heden bleken neoliberale dogma’s buitengewoon veerkrachtig en werden ze zelfs opnieuw gekalibreerd, zoals we aan de hand van de harde bezuinigingsmaatregelen en structurele aanpassingsprogramma’s in de Europese Unie konden zien. Lukas Oberndorfer omschreef het neoliberalisme passend als een semi-permeabel membraan: het is flexibel bij het redden van de financiële sector en (fossiele) bedrijfstakken en het openen van nieuwe groeipaden, maar hard en doorlaatbaar als het gaat om sociale en ecologische eisen die de winsten van bedrijven in gevaar brengen.[28]
Hierbij komt dat centrale economische beleidsterreinen, zoals het monetaire beleid of het mededingingsbeleid, neoliberaal ‘geconstitutionaliseerd’ zijn, dat wil zeggen dat ze hermetisch geïsoleerd zijn tegen sociale eisen, en hierdoor weinig democratische ruimte overlaten voor een politieke koersverandering. Ook zijn sinds de crisis in 2008 legitimiteit scheppende consensusmechanismen steeds meer vervangen door dwang. In de EU bijvoorbeeld, werd het Europees Parlement en mogelijkheden tot inspraak steeds vaker omzeild, of werd de uitkomst van volksreferenda, zoals in 2015 in Griekenland, genegeerd.
Deze toenemend autoritaire technocratisch-neoliberale koers werd door gevestigde politieke partijen breed gesteund, ook door de sociaal-democratische partijen, die met het toetreden tot de club van regerende partijen en daarmee het staatsapparaat op het hoogste niveau, het neoliberaal kapitalisme vooral gereproduceerd heeft, in plaats van uitgedaagd. Verstrikt in de Derde Weg-retoriek lag de focus vooral op hoe economieën de neoliberale concurrentiestrijd kunnen winnen of overleven. De pogingen om middels een reformistische politiek een progressieve draai aan neoliberale oplossingen te geven hebben niet alleen dramatisch gefaald en zijn electoraal genadeloos afgestraft, maar hebben ook de weg vrij gemaakt voor nieuwe en vooral radicaal-rechtse en zelfs fascistische politieke partijen en bewegingen, die er wel in slaagden om de gevoelens van ontevredenheid en onveiligheid succesvol te mobiliseren en te vertalen in verkiezingsoverwinningen. Sociaal-democratische partijen in verschillende landen zijn een herkenbaar onderdeel van het neoliberale motorblok geworden en daarmee een onderdeel van het probleem.
Om de opkomende autoritair rechts en fascistische politiek in de kiem te smoren hebben we een links radicalisme nodig, dat zelfverzekerd en ambitieus streeft naar een compleet andere inrichting van ‘wat’ we ‘waar’ en ‘hoe’ produceren, en ‘wie’ de vruchten van de arbeid mogen plukken. Een diepgaande systeemverandering vraagt om een verandering van de sociale productieverhoudingen en een vergaande democratisering van de economie zodat mensen zeggenschap hebben over besluiten die hun leven beïnvloeden.
Rigide blauwdrukken met ‘one-size-fits-all’ oplossingen voor post-neoliberale en post-kapitalistische productieverhoudingen, en in het verlengde hiervan, een duurzame omgang met de natuur, zijn niet mogelijk en ook niet wenselijk als we democratische processen serieus willen nemen. Dit betekent echter niet dat er geen visies over de contouren van de wereld van morgen ter discussie mogen staan. Er is geen tekort aan goede ideeën en verzet hoeft niet alleen defensief en reactief te zijn, maar kan ook prefiguratief zijn, dus voortbouwend op bestaande alternatieve productiewijzen.
Er zijn al talloze experimenten die de kern van een alternatieve toekomst uitdragen, zoals bedrijven en coöperatieven die in eigendom van werknemers zijn, en waar in verschillende mate besluiten over de productie, investeringen en arbeidsomstandigheden democratisch worden genomen. Ook zijn er gedecentraliseerde, peer-to-peer productie-, distributie- en consumenten-netwerken, waarbij verschillende industrieën en diensten aan elkaar gekoppeld worden met steeds nieuwe synergiën, die het primaat bij een horizontale, sociale en ecologische inrichting van de economie leggen.[29] Met name in de zuidelijke EU-landen is de solidaire economie sinds de crisis in 2008 gegroeid.[30]
Uiteraard zijn dergelijke experimenten altijd onvoltooid en vol interne tegenstrijdigheden. De logica van kapitaalaccumulatie verandert immers niet automatisch als er een democratisch besluit wordt genomen over hoe overschot kapitaal verdeeld dient te worden. Voor een duurzame transformatie van het systeem is ook de politiek nodig. Om de collectieve macht van radicaal links weer op te bouwen hebben we nodig wat Gramsci een ‘effectieve en stabiele stellingenoorlog’ noemde. Hiermee bedoelde hij de vertakkingen van de linkse politiek in het maatschappelijke middenveld. Om krachten te bundelen hebben we een nieuwe strijdbare en solidaire arbeidersbeweging nodig, en allianties en kruisverbanden tussen bestaande linkse bewegingen, zoals de huurdersbewegingen, klimaatactivisten, feministen, antiracisme en lhbt-groeperingen.
Solidariteit is een relatie tussen ongelijken, die pas tot stand komt door de gezamenlijke politieke strijd en die hiermee het terrein van wat politiek mogelijk is, verbreedt. Een nieuwe en solidaire arbeidersbeweging oprichten, die zich staande weet te houden tegenover het financieel kapitaal, zal niet makkelijk zijn. De huidige vakbonden, voortgekomen uit het industriële kapitalisme, zijn van nature actief in sectoren waar veel arbeiders zijn. In tijden van het rentiers-kapitalisme zijn dit niet de sectoren die substantiële winsten genereren.
Hierbij komt dat in de huidige fase van financialisering een groot deel van het electoraat zich vereenzelvigt met de belangen van de rentenier. Niet productie, handel of dienstverlening maar het te gelde maken van bezit wordt gezien als de weg naar welvaart en sociale zekerheid.[31] De huidige PvdA is een partij van de wereld van gisteren, waarmee de stellingenoorlog niet te winnen valt. De partij, ooit voortgekomen uit progressieve sociale tegenbewegingen, heeft de banden met linkse groeperingen verloren en daardoor ook niet bijgedragen aan de consolidatie van een links narratief. Zeker, het nieuwe verkiezingsprogramma van de PvdA bevat verrassend radicale invullingen ten aanzien van haar eigen basisingrediënten ‘arbeid’, ‘sociaal’ en ‘democratisch’. Het lijkt alsof de partij uit haar ideologische onzekerheid is ontwaakt sinds haar verkiezingsnederlaag van 2017. Maar om politiek terrein van de nationaal-georiënteerde chauvinistische welvaartspolitiek van conservatief-rechts, waaronder de VVD, terug te winnen, is er meer nodig dan een partijprogramma dat naar links is opgeschoven.
Voor een PvdA van de wereld van morgen zou de partij inspiratie kunnen putten uit haar eigen geschiedenis gedurende het interbellum, een periode waar parlementaire politiek als middel, in plaats van als doel, werd ingezet, en bovendien werd gecombineerd met extraparlementair activisme. Om een geloofwaardig politiek alternatief te bieden moet de PvdA wel een radicaal linkse toon aannemen. Een terugkeer naar de sociaal-democratische consensus van de naoorlogse Fordistisch-Keynesiaanse periode, waarin een win-win oplossing voor zowel kapitaal alsook arbeid centraal stond, ligt in het huidige rentiers-kapitalisme en hiermee gepaard gaande scheefgroei van de machtsverhoudingen buiten bereik. De tijden van blijvende economische groei waar de factor kapitaal bereid was in te stemmen met hogere lonen zijn voorbij. De instellingen van de verzorgingsstaat die voor een demping van sociale ongelijkheid zorgden zijn uitgehold, en daarmee is het fundament weggeslagen onder het klassencompromis.
De politieke koers van de PvdA van de afgelopen vier decennia geeft weinig hoop, maar we ruilen ons pessimisme van het intellect graag in voor het optimisme van de wil. Echter, zonder zelfreflectie en afstand nemen van de neoliberale bezuinigingspolitiek van Jeroen Dijsselbloem of het belastingparadijs van Wim Kok en Willem Vermeend, zal de reveille niet levensvatbaar zijn. Het verleden presenteert de PvdA een rekening en ondertussen neemt de schuld aan de toekomst alleen maar toe. Wij hopen dat de partij, in navolging van het laatste partijprogramma, links koers houdt en de historische activistische rol terugvindt.
De auteurs danken de Redactie van S&D, Gaard Kets, Indra Roemgens en Thomas Eimer voor hun kritisch maar constructief commentaar op dit stuk.
Noten
[1] Braudel, F. (1992[1967]). Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, Vol. I. The Structure of Everyday Life. Berkeley: University of California Press.
[2] Hobsbawm, E. (1994) Age of Extremes. The Short Twentieth Century 1914–1991. Londen: Michael Joseph, pp. 258-61.
[3] Glyn, A.J., Hughes, A., Lipietz, A. and Singh, A. (1990) ‘The Rise and Fall of the Golden Age’. In S.A. Marglin and J.B. Schor (eds), The Golden Age of Capitalism. Reinterpreting the Postwar Experience. Oxford: Clarendon Press, pp. 43–7.
[4] Andriessen, F. (1982) Speech to the Groupe des Presidents des Grandes Entreprises Europeennes. Brussel: Commission Archives, p. 6.
[5] Giersch, H. (1985) Eurosclerosis, Kiel Discussion Papers (112).
[6] De sociaal-democraten met hun Derde Weg liepen hierbij voorop. Zie: Oudenampsen, M. (2018). The conservative embrace of progressive values: On the intellectual origins of the swing to the right in Dutch politics. PhD Thesis, University of Tilburg.
[7] Jamie Peck (2013) Explaining (with) Neoliberalism. Territory, Politics, Governance 1(2), pp. 132-157.
[8] Marx, K. (1973 [1939]) Grundrisse. Londen, Verenigd Koninkrijk. Penguin Classics, p. 650.
[9] Harvey, D. (2006). Limits to capital. New York, NY: Verso.
[10] Krippner, G. R. (2011). Capitalizing on crisis: The political origins of the rise of finance. Cambridge, MA: Harvard University Press.
[11] Berekening op basis van de gegevens van Tabel 1.6, p 20, UNCTAD (2018), World Investment Report 2018. Investment and new industrial policies, 2018.
[12] Wigger, A. and Buch-Hansen, H. (2017). Too Big to Control? The politics of mega-mergers and why the EU is not stopping them. Corporate Europe Observatory, Brussel.
[13] Kroes, N. (2007). European Competition Policy in a Changing World and Globalised Economy: Fundamentals, New Objectives and Challenges Ahead. Speech 07/364. Europese Commissie, Brussel.
[14] Berekening op basis van de gegevens van ILO Global Wage Database voor het aandeel van de lonen, en de gegevens van het wereld bbp van de Wereld Bank data, NY.GDP.MKTP.CD.
[15] Gallagher, K.P. & Kozul-Wright, R. (2019). A New Multilateralism for Shared Prosperity: Geneva Principles for a Global Green New Deal. Global Development Policy Center, Boston University | United Nations Conference on Trade and Development.
[16] Wigger, A. & Fernandez, R. (2020). A critical perspective on the rise of shadow banking and its role in debt-led accumulation patterns. Chapter in Wosnitzer, C., Borch, R. (eds) (2020). The Routledge Handbook of Critical Finance Studies. Londen: Routledge.
[17] Fernandez, R & Aalbers, M (2016). Financialization and Housing: Between Globalization and Varieties of Capitalism. Competition and Change 20(2), pp. 71-82.
[18] Aalbers, M., Van Loon, J. & Fernandez, R. (2017). The Financialization of a Social Housing Provider. International Journal of Urban and Regional Research 41(4), pp. 572-587.
[19] Engelen, E., Fernandez, R. & Hendrikse, R. (2014). How Finance Penetrates its Other: A Cautionary Tale on the Financialization of a Dutch University. Antipode 46(4), pp. 1072-1091.
[20] IIF (2020) Global Debt Monitor.
[21] Marx, K. (1975 [1867]) The Poverty of Philosophy. Moscow, Progress Publishers, pp. 134–135.
[22] Hilferding, R. (2007 [1910]) Finance Capital: A study in the latest phase of capitalist development. New York: Routledge.
[23] Veblen, T. (1958 [1904] The Theory of Business Enterprise. New York: Mentor, p. 1908.
[24] De cijfers over niet-financiële beursgenoteerde bedrijven in deze paragrafen zijn berekeningen op basis van cijfers uit de worldscope database van Eikon Reuters.
[25] Krippner, G. R. (2011) Capitalizing on crisis: The political origins of the rise of finance. Cambridge, MA: Harvard University Press.
[26] BIS. (2020, september). Mind the buybacks, beware of the leverage. BIS Quarterly Review.
[27] Piketty, T., (2014) Capital in the Twenty-First Century. New Haven, CT, Harvard Belknap.
[28] Oberndorfer, L. (2020) Auf zum grünen Festungskapitalismus? Die EU-Pläne für einen Aufbauplan zur Bewältigung der Corona-Krise. Kurswechsel 3/2020: pp. 88–93.
[29] Wigger, A. (2018) From dissent to resistance: Locating patterns of horizontalist self-management crisis responses in Spain. Comparative European Politics 16(1), pp. 32–49.
[30] OECD (2020) Social economy and the COVID-19 crisis: Current and future roles. Parijs: OECD.
[31] Christophers, B. (2020) Rentier Capitalism. Who owns the economy, and who pays for it? Londen: Verso.