Er valt niks ‘beter uit te leggen’ na de nederlaag van afgelopen maart. Er valt alleen maar beter beleid te maken. Om te beginnen door niet mee te gaan in de veronderstelling dat de markt efficiënt is, maar een eigen verhaal over doelmatigheid te vertellen. Efficiënt is: sociaal-economische gelijkheid in plaats van ongelijkheid; geborgenheid in plaats van flexibiliteit van arbeid; samenwerking in plaats van concurrentie; een groene in plaats van een grijze economie.
Toen Lodewijk Asscher op de uitslagenavond van de afgelopen verkiezingen de doffe gezichten van sociaal-democratisch Nederland toesprak, stelde hij de volgende diagnose: de nederlaag was te wijten aan een communicatieprobleem. ‘Wij zijn er niet in geslaagd om met onze resultaten uit het kabinet en met onze plannen voor de komende jaren al onze kiezers te overtuigen’, verklaarde hij. Voor de verdwenen PvdA-kiezers is het echter moeilijk te bevatten wat er beter gecommuniceerd had moeten worden. Had de verdere afbraak van de verzorgingsstaat in naam van het ‘staatshuishoudboekje’ fraaier verwoord moeten worden? Of vroegen Dijsselbloems belastingdeals met het grootkapitaal en de verlaging van de winstbelasting om een nettere verpakking? Misschien had men voor de uitleg van Bussemakers invoering van het leenstelsel een ander lettertype moeten kie- zen. Bovendien blijft het de vraag waar we de oorzaak van Asschers afstraffing moeten zoeken wat betreft zijn ingrijpende hervormingen in de fragiele financiële sector. Daar viel namelijk überhaupt weinig te communiceren.
Hopelijk zal de partijleiding de komende tijd wat grondiger reflecteren op haar verlies. De neergang van de sociaal-democratie in Nederland is niet het resultaat van een communicatieprobleem, maar van een diep ideologisch defect. Dat defect ligt besloten in de ideologie van de Derde Weg die de PvdA sinds Kok in de jaren negentig is ingeslagen onder het voorwendsel hiermee juist haar ideologische veren af te schudden. Het cruciale probleem van deze ‘post-ideologische’ ideologie is dat ze een centraal-rechts dogma onderschrijft, namelijk dat het marktmechanisme naar perfecte efficiëntie neigt. Het begrip efficiëntie raakt hiermee los van alle politieke strijd over de organisatie van onze samenleving: het idee van efficiënte sociale organisatie is zelf post-ideologisch geworden. Efficiëntie valt immers simpelweg samen met het idee van de ‘vrije markt’. De keerzijde hiervan is dat elke links-ideologische ingreep in die vrije markt per definitie inefficiënt moet zijn. Post-ideologisch en inefficiënt dus. Het is moeilijk te bedenken wat de PvdA nu beter karakteriseert dan dat.
Ik wil de PvdA hier daarom graag de suggestie doen om weer de politieke strijd rond het begrip efficiëntie aan te gaan. Dat kan ze – verrassend genoeg – doen door weer uitdrukkelijk te vertrekken vanuit een politiek verhaal gebaseerd op een set kernwaarden: een overtuigende ideologie. Efficiëntie valt namelijk helemaal niet te begrijpen buiten een dergelijke ideologie, maar krijgt pas betekenis binnen een ideologisch raamwerk. Door weer expliciet een verhaal te formuleren kan de PvdA dubbel winnen: een politieke ideologie én een claim op efficiënte maatschappijorganisatie.
Efficiëntie speelt een hoofdrol in de politiek sinds de val van de Muur in 1989. Vanaf de politieke bühne wordt voortdurend gesproken over koopkrachtplaatjes, bbp en economische groei. De centrale vraag is steeds: hoe wordt BV Nederland efficiënter? Als je deze metafoor serieus neemt en onze samenleving als bedrijf ziet, kan het antwoord alleen maar zijn: goed bestuurswerk, slimme oplossingen en politici die hun verantwoordelijkheid nemen. Het zijn precies de holle frasen die we te vaak hebben gehoord in de verkiezingscampagne van Asscher. Maar zelden wordt met deze bedrijfsmetafoor zelf rigoureus gebroken. Zelden wordt gevraagd wat efficiëntie eigenlijk is, waarom het van belang is en wat het voor de Partij van de Arbeid betekent. Efficiëntie zelf wordt nooit tot politiek thema gemaakt, het is zelf nooit onderdeel van politieke strijd. Voor politici van links tot rechts is namelijk zonne- klaar wat efficiënt is: de kapitalistische markt.
Dat het marktmechanisme efficiënter is dan welk organisatiemechanisme dan ook, heeft de geschiedenis immers wel uitgewezen. Het kapitalisme, zo gaat het verhaal, heeft de grote strijd om 20ste-eeuwse ideologieën gewonnen vanwege een eenvoudige reden: it delivers the goods. En dat is bovendien geen historisch toeval. Dat leren we althans van de neoklassieke economie, een stroming die bijkans een monopolie op de economische wetenschap heeft. Volgens economen van deze stroming behoort efficiëntie tot de essentie van het marktmechanisme: het rationeel nastreven van het eigenbelang op microniveau leidt tot een harmonieus evenwicht van vraag en aanbod op macroniveau. Anders gezegd: als individuen zich louter laten leiden door efficiëntie, zal er collectief een zo efficiënt mogelijke verdeling van middelen volgen. We kunnen wel zeggen: de kapitalistische markt is een efficiëntiemachine.
Goed landsbestuur bestaat er sinds de jaren negentig dan ook vooral in om die efficiën- tiemachine in elke denkbare uithoek van onze samenleving te installeren. Of dat nou in de zorg, op het spoor of in de sociale huursector is. Zo waren het de Paarse (post-ideologische) kabinetten van Kok die in de jaren negentig de NS privatiseerden. Deze expansie van marktwerking is de crux van het neoliberalisme. Volgens dat neoliberalisme ontstaan en functioneren markten niet zomaar vanzelf, maar moeten deze actief door de staat worden gecreëerd, onderhouden en, ja, gemanaged. Politiek bestaat dus met name uit het creëren en effectief beheren van de talloze efficiëntie-machines die overal in onze maatschappij staan te draaien. Uit de verkiezingscampagne van Asscher krijgen we de indruk dat de PvdA deze beheerklus keurig heeft geklaard.
Sinds de val van de Muur heeft de PvdA dus het centraal-rechtse, neoliberale dogma geaccepteerd: de markt is een efficiëntiemachine. Het links van de Derde Weg ziet het daarom niet langer als zijn taak om een politiek-economisch programma tegenover het kapitalisme te stellen. Het beste wat het kan doen is dat kapitalisme van een menselijk gezicht voorzien door een beetje te herverdelen nadat de efficientiemachine haar werk heeft gedaan in het genereren van zoveel mogelijk welvaart. Links heeft daarmee niet langer een eigen verhaal, maar probeert nog slechts de scherpe randjes van het kapitalisme af te vijlen. Want ja, wat stel je tegenover een efficiëntiemachine? Met een trekschuit win je het nu eenmaal niet van een stoomtrein. De geschiedenis heeft gesproken: ‘There is no alternative’.
Het verklaart de braafheid in de taal van Asscher, Samsom en Dijsselbloem. Ze achten zich machteloos tegenover de doorstomende efficiëntietrein van het vrijemarktkapitalis- me. Je kunt lang of kort over idealen praten, maar uiteindelijk moet je volgens Dijsselbloem pragmatisch1 en realistisch2 zijn. En de realiteit wordt nu eenmaal gedicteerd door de wetten van de efficiëntie, die toevallig precies samenvallen met de wetten van het vrijemarktkapitalisme. Het verklaart boven- dien waarom partijleider Asscher in een opi- nieartikel kan stellen dat de desastreuze be- zuinigingspakketten van de afgelopen jaren ‘noodzakelijk waren maar geen PvdA-beleid’3 . Hier lijkt iemand te schrijven die niet gelooft aan politieke alternatieven.
We zien hetzelfde leitmotiv in het verkiezingsprogramma van de PvdA. Daar staat te le- zen dat het ‘marktdenken’ binnen de publieke sector weliswaar ‘meer efficiëntie’ heeft opge- leverd, maar dat het is ‘doorgeslagen’ en er nu meer nadruk op ‘publieke waarden’ dient te komen.4 Die waarden, de ideologie van de PvdA, staan dus haaks op efficiëntie. Minder waarden is meer efficiëntie, meer waarden is minder efficiëntie. Het is de logische eindbestemming van de Derde Weg: als de markt een efficiëntiemachine is, dan betekent ieder ideologisch ingrijpen in die machine efficiëntieverlies. Vandaar dat de PvdA het pas nu weer aandurft om haar ‘publieke waarden’ voor het voetlicht te brengen: de ‘boekhouding’ is op orde en kan weer tegen een stootje. Dat wil zeggen: de staatskas kan eindelijk de linkse luxe die ideologie heet weer verdragen.
Deze tegenstelling tussen publieke waarden en efficiëntie doet denken aan het gedachtegoed van Max Weber, een van de grondleggers van de sociologie aan het einde van de 19de eeuw. In Webers denken staan techniek (efficiëntie) en politiek (publieke waarden) ideaaltypisch tegenover elkaar: in laatste instantie zijn deze twee redeneervormen niet met elkaar te rijmen. De PvdA accepteert nu eerst deze tegenstelling en erkent vervolgens dat de organisatietechniek van marktwerking simpelweg de meest efficiënte is. Let wel: dat laatste is hier dus geen politieke zet, maar een technische vaststelling. Politiek gaat immers niet over efficiëntie, dat laat zich gewoon berekenen. Het fundamentele probleem voor de PvdA wordt daarmee dat ze is gaan geloven dat elk ingrijpen in die markttechniek op basis van publieke waarden een efficiëntieverlies zal opleveren. Rechtvaardigheid kost geld.
Kort gezegd: de PvdA zit in een ‘trade-off’- positie. Alles wat ze voorstelt in het licht van solidariteit en rechtvaardigheid moet afbreuk doen aan welvaart en efficiëntie. Dus: Bildung? Dat klinkt goed, maar hoe betalen we dat? Een groene economie? Yes! Maar wie pakt de rekening? Nivellering? Een feestje! Maar hoe ondervangen we het welvaartsverlies? Het is het een of het ander. Dat is, in een notendop, het grote probleem van de Partij van de Arbeid. Ze heeft geen eigen verhaal meer, maar heeft zich neergelegd bij krabbelwerk in de marges van het rechtse geschrift. En alles wat ze vanuit die marges voorstelt lijkt van meet af aan onbetaalbaar, onrealistisch en: inefficiënt.
Elektrische auto’s en bitcoin: de strijd om efficiëntie
Om uit deze trade-off-positie te komen moeten we kijken naar de scherpe tegenstelling tussen techniek en politiek. Want is deze tegenstelling eigenlijk wel zo hard? Concreet gezegd: brengt een beroep op politieke waarden automatisch een efficiëntievermindering met zich mee? Saboteer je met meer rechtvaardigheid altijd de techniek van de markt? Het antwoord is volmondig nee.
Onderzoek in de technieksociologie wijst uit dat techniek en haar ontwikkeling helemaal niet puur te begrijpen valt vanuit efficientie, maar altijd is doorspekt met politieke waarden en strijd. Dat lijkt misschien vreemd, want we zijn geneigd te denken: de trekschuit is vervangen door de stoomtrein omdat die laatste simpelweg efficiënter was. Anders hadden we nu wel trekschuiten gehad. Dit is ook de reden dat we nu geen communisme meer hebben. Het is nu eenmaal niet efficiënt om met z’n vijven achter de kassa te staan. Techniek en efficiëntie, zo denken we, zijn geen kwestie van politiek. Die indruk krijgen we bijvoorbeeld ook als het CPB de partijprogramma’s doorrekent, alsof van tevoren al vaststaat wat efficiënt is en alle partijen daar slechts een gooi naar doen. Als je echter gaat kijken naar de daadwerkelijke ontwikkeling van techniek, tekent een totaal ander beeld zich af.
Neem bijvoorbeeld de ontwikkeling van elektrische auto’s. Weinig mensen weten dat er in de 19de en begin 20ste eeuw talloze elektrische auto’s, vrachtwagens en taxi’s door de Amerikaanse steden reden. In 1900 was de Electric Vehicle Company zelfs marktleider op de automarkt. Elektrische wagens waren dusdanig efficiënt dat ze succesvol konden concurreren met benzinewagens. Dat ze het uiteindelijk moesten afleggen tegen deze benzineauto’s had niet zo veel te maken met de superieure chemische verbindingen in de benzinemotor, maar met maatschappelijke ontwikkelingen rondom de auto. Benzinevoertuigen kregen vooral een efficiëntievoordeel door Henry Fords succesvolle experimenten met de lopende band, door de vraag naar oorlogsvoertuigen tijdens de Eerste Wereldoorlog en door het proces van suburbanisatie. De benzinewagen voldeed beter aan nieuwe eisen die aan auto’s werden gesteld en gold daardoor als efficiënter dan de elektrische auto.
Dit kleine voorbeeld illustreert dat alleen binnen een context van waarden, noden en wensen vast te stellen valt wat geldt als efficient, en dus welke techniek efficiënter is. Binnen onze huidige context lijkt het nu zo vanzelfsprekend dat de benzineauto efficiënter is dat we geneigd zijn te denken dat het wel in de objectieve aard van die techniek moet zitten. Hedendaagse voorstanders van elektrische auto’s kampen daardoor ogenschijnlijk met dezelfde trade-off als de PvdA: elektrische auto’s zijn weliswaar duurzaam, maar helaas gaat dat ten koste van efficiëntie. En dat is natuurlijk onzin. Binnen de context van duurzaamheid, urbanisatie, schone lucht en stille binnensteden zijn elektrische auto’s juist verschrikkelijk efficiënt. De vraag naar efficiëntie is dus altijd direct al een politieke: efficiënt met betrekking tot wat? En voor wie?
Een ander, hedendaags voorbeeld: bitcoin. Bitcoin is een decentrale internetmunt die bestaat uit een protocol genaamd de ‘block- chain’. Deze blockchain is een openbaar grootboek waarin alle bitcointransacties staan opgeslagen. Op dit moment is een politieke tweestrijd gaande over deze technologie, te weten over de grootte van de blokken van de blockchain. De huidige grootte van de blokken staat slechts een beperkte hoeveelheid transacties per seconde toe, maar zorgt er wel voor dat gewone bitcoingebruikers de gehele blockchain kunnen downloaden. Daardoor blijft het decentrale karakter van de munt gewaarborgd. De ene groep mensen, die bitcoin als alternatief ziet voor betalingsmiddelen als PayPal en Ideal, wil de blokgrootte nu vergroten, zodat bitcoin meer kapitaal kan verwerken. De andere groep, vooral bestaande uit anarchisten, ziet bitcoin niet zozeer als alternatief voor PayPal, maar voor gecentraliseerde valuta zoals de euro en de dollar. Zij zijn tegen het vergroten van de blokken, omdat het belangrijkste kenmerk van de bitcointechniek juist haar decentrale karakter is.
Er is hier dus een politieke strijd gaande over wat telt als efficiënt. Je kunt namelijk niet louter op technische gronden voorspellen hoe bitcoin zich verder zal ontwikkelen. De vraag is hier niet zozeer een technische: welke blokgrootte is efficiënter? De vraag is een politieke: wat willen we met bitcoin? Het antwoord op die laatste vraag zal bepalen welke techniek efficiënter wordt geacht. Naarmate het ecosysteem rondom de techniek mee verandert zal het verworpen alternatief steeds inefficiënter lijken, zoals we zagen bij de elektrische auto. De winnende techniek zal daarmee de politieke waarden van het winnende kamp én alle deugden van efficiëntie in zich dragen.
Hetzelfde geldt voor complexe organisatietechnieken. Neem bijvoorbeeld kinderarbeid in het 19de-eeuwse Europa. Het moet in eerste instantie zeer inefficiënt hebben geleken om die goedkope vorm van arbeid uit de fabrieken te weren en de hoogte van machines aan te passen aan volwassenen. Economen en fabriekseigenaren spoedden zich om bezwaar te maken tegen de voorgestelde reguleringen die een einde moesten maken aan kinderarbeid: ze zouden inflatoir werken. Anno 2017 zou ech- ter niemand meer willen pleiten dat kinderen in fabrieken moeten werken: is er een groter efficiëntieverlies denkbaar? De reden daarvoor is dat we in de tussentijd een heel ander idee hebben gekregen van wat kind-zijn is. Kinderen zijn niet meer een vorm van arbeid, maar lerende mensen. De vraag was: wat is een kind? Zodoende hebben we ze naar school gestuurd en onze beroepsbevolking veel productiever gemaakt. Het antwoord op de vraag wat een kind is, heeft dus ook tot een ander antwoord geleid op de vraag wat efficiëntie is. We moeten constateren dat deze verandering gepaard is gegaan met een enorme efficiëntie- boost. Zodanig zelfs dat het moeilijk is een eco- noom te vinden die bereid is te zeggen dat de afschaffing van kinderarbeid op de arbeids- markt afbreuk doet aan efficiëntie, omdat het die markt minder vrij maakt.
Wat telt als efficiëntie is dus altijd een kwestie van politiek. Dat geldt des te meer voor complexe organisatietechnieken zoals de kapitalistische markt of de communistische bureaucratie. We moeten daarom ook niet denken dat in de twintigste eeuw deze twee organisatietechnieken beide een gooi deden naar een objectieve maatstaf genaamd efficiëntie, en dat de markt uiteindelijk simpelweg efficiënter bleek. Ook hier zijn we vergeten dat het lange tijd onzeker was welke van de twee systemen efficiënter opereerde. Dat wil niet zeg- gen dat we weer probleemloos kunnen of moeten streven naar een communisme zoals de Sovjet-Unie dit organiseerde, wel dat de kapitalistische vrije markt niet het alleenrecht op efficiëntie kan claimen. Het betekent ook dat de PvdA niet hoeft mee te deinen op de golven van het neoliberalisme op straffe van efficiëntieverlies.
Webers tegenstelling tussen techniek en politiek, tussen efficiëntie en idealisme is een valse. Een linkse beleidsinterventie betekent niet automatisch een afname in efficiëntie; een pleidooi voor minder rendementsdenken leidt niet per definitie tot minder rendement. Er is wel degelijk een alternatief voor neoliberaal kapitalisme, de huidige vorm van kapitlisme. Er is altijd een alternatief. Er bestaat niet zoiets als een kapitalistische efficiëntiemachine. Voor zover die machine al bestaat is ze door en door politiek geladen, net als iedere andere machine. Efficiëntie is dus niet een waarde die voor rechts is gereserveerd en waar links altijd tegenop moet opboksen. Wat telt als efficiënt is een open vraag die pas antwoord kan krijgen binnen een specifiek ecosysteem van waarden. De PvdA zou de claim op efficiëntie weer tot inzet van haar politiek moeten maken. Niet ondanks maar juist door weer een overtuigende ideologie te formuleren.
Hoe de PvdA efficiëntie weer kan claimen
De PvdA moet dus weer uitdrukkelijk ideologische antwoorden geven op basale politieke vragen. Zoals men in het verleden de vragen stelde: wat willen we met de auto? Wat is een kind? Zo moet de PvdA de volgende vragen gaan stellen: wat is de mens? Wat willen we met de samenleving? Wat is ons ecosysteem? De antwoorden op die vragen en de uitwerking van die antwoorden zullen opnieuw bepalen wat geldt als efficiëntie, welvaart en groei. En dat zou uiteindelijk de inzet van politiek moeten zijn.
De Partij van de Arbeid zou bijvoorbeeld kunnen stellen dat de mens, naast een concurrerend wezen, hoofdzakelijk een samenwerkend wezen is. Het is dan moeilijk voor te stel- len hoe er efficiëntie gewonnen wordt door in alle sectoren van de samenleving marktwer- king te introduceren. De alomtegenwoordige klachten vanuit de vermarkte zorg en het vermarkte hoger onderwijs zijn dan ook niet meer te begrijpen met de formule dat er ‘publieke waarden’ worden geofferd ten bate van effici- entie. Wat ineens duidelijk wordt is eerder: rendementsdenken is funest voor het rende- ment. Het succes van een organisatie als Buurtzorg is vanuit dit perspectief verre van verrassend: marktwerking in de zorg is enorm verkwistend. Ook aan de universiteit klink daarom nu de roep om een ‘post-bureaucratische universiteit’. De marktgeïnspireerde wedloop om beurzen slokt immers een steeds groter deel van de onderzoekstijd van weten- schappers op. En wat daar efficiënt aan is mag Joost weten. Sociaal-democratische organisatie kan dat veel beter.
Op dezelfde manier moet de Partij van de Arbeid ook weer prioriteit maken van sociaal-economische gelijkheid. Onderzoek toont keer op keer aan dat ongelijkheid een desastreus effect heeft op zo’n beetje alle belangrijke scorelijstjes van een maatschappij: onderling vertrouwen, gezondheid, levensverwachting, criminaliteit, onderwijsprestaties, kansengelijkheid enzovoort. Wat is daar in vredesnaam efficiënt aan? De meeste economen daarentegen zijn geneigd te zeggen dat herverdeling de efficiëntie van het marktmechanisme aantast. Socioloog Merijn Oudenampsen laat zien dat dit idee in de jaren negentig bij de PvdA is geïntroduceerd door huiseconoom Rick van der Ploeg. In diens oratie lezen we: ‘Sociale maatregelen die de koek eerlijker proberen te verdelen, zoals een werk- loosheidsuitkering, leiden in de praktijk dus bijna altijd tot een kleinere nationale koek.’5 Inmiddels zijn er steeds meer economen die dit neoliberale dogma verwerpen en juist tot het inzicht komen dat sociaal beleid kan leiden tot meer efficiëntie. De trade-off geldt alleen als je veronderstelt dat de markt een effi- ciëntiemachine is. De PvdA zou daarentegen moeten laten zien wat voor beschamende inef- ficiëntie die denivellerende marktmachine met al haar maatschappelijke ellende iedere dag weer genereert.
De PvdA moet weer moed krijgen als ze de sociaal-democratie een toekomst wil geven. Ze moet beseffen en uitdragen dat haar waarden niet op gespannen voet staan met efficiëntie, maar dit juist invulling geven. Op die manier moet de PvdA efficiëntie weer tot politieke inzet maken in plaats van ertegenin te werken. Ze moet efficiëntie voor zich claimen door opnieuw een verhaal over de samenleving, mens en milieu te vertellen. Ze moet ons vertellen: sociaal-economische gelijkheid in plaats van ongelijkheid is efficiënt; geborgenheid in plaats van flexibiliteit van arbeid is efficiënt; samenwerking in plaats van concurrentie is efficiënt; een groene in plaats van een grijze economie is efficiënt. Want een sociaal-democratisch alternatief is altijd mogelijk. En het zal het neoliberaal kapitalisme een trekschuit doen lijken.
- 1www.nrc.nl/nieuws/2013/09/ 21/ik-ben-niet-het-meest-op-gewonden-type-van-de-pvda-1295111-a1399217
- 2www.vn.nl/als-ik-ideologische-verhalen-ga-houden-bereik-ik-niks
- 3www.nrc.nl/nieuws/2016/11/13/stop-met-vernedering-kiezer-ervaart-onrecht-5271698-a1531566
- 4www.pvda.nl/wp-content/ uploads/2016/11/Concept- Verkiezingsprogramma- PvdA-2017.pdf
- 5https://merijnoudenampsen. org/2016/05/15/de-ideolo- gische-veren-van-rick-van- der-ploeg/