Door: Emma Meelker, hoofdredacteur De Helling
Bij Tata Steel waren het de werknemers en de milieubeweging die de vergroening van het bedrijf inzetten. Hoe kunnen we nog meer van dat soort successen boeken? Faiza Oulahsen, hoofd klimaat en energie bij Greenpeace en Doekle Terpstra, oud-vakbondsman en voorzitter van de vereniging die de installatiebranche vertegenwoordigt, zien allebei dat de overheid veel meer moet doen om werknemers een goed gevoel over de toekomst te geven.
Doekle Terpstra, is voorzitter van Techniek Nederland, de vereniging die volgens Terpstra de energietransitie mogelijk moet maken. ‘Want zonder installatietechniek wordt er helemaal niets gerealiseerd.’
Doekle Terpstra. Foto: StephanieK79 CC BY-SA 4.0
Faiza Oulahsen, is hoofd klimaat en energie bij Greenpeace. Ze deed onder andere de onderhandeling rond het Klimaatakkoord van Parijs en zat aan de Industrietafel namens de groene coalitie.
Faiza Oulahsen
Faiza, jij gooide net een knuppel in het hoenderhok door je af te vragen of het wel het einde van de wereld is als we een aantal fabrieken moeten sluiten. Kun je dat toelichten?
Faiza Oulahsen: 'Ik breng dit vooral op omdat ik het wil hebben over de manier waarop de Nederlandse overheid hierin te weinig stuurt: wat gaan we behouden en waar gaan we ons op richten. Het kleine Nederland heeft veel energie-intensieve industrie: staal, raffinage, glastuinbouw, chemie, papier en pulp. Maar met het oog op de energietransitie, de klimaatwetenschap en hoe de markten die om die industrie heen zitten misschien zullen veranderen, kun je je afvragen: gaan we over tien jaar nog steeds 5 of 6 raffinaderijen huisvesten? We hebben twee grote kunstmestfabrieken, die 7 procent van onze energievoorziening vragen. Heeft kunstmest überhaupt bestaansrecht als je kijkt naar de staat van de bodem wereldwijd? Ik denk van niet. Maar zelfs als je het zou willen, kun je je afvragen of die industrieën hier blijven. In Nederland lijkt daarover, in tegenstelling tot Duitsland, geen duidelijke visie te zijn. In Zweden zijn ze al een stuk verder met groen staal produceren, terwijl het hier heel lang ging over wel of niet sluiten van Tata voordat ze met het mes op de keel een plan voor vergroening maakten.
In de relatie van met name Economische Zaken en Klimaat en de industrie zie je dat het beleid altijd is geweest ‘u vraagt wij draaien’. Zeg maar wat jullie nodig hebben en wij gaan wel financieren en subsidiëren. Zo gaat het zelfs nu, midden in een klimaatcrisis en bij harde klimaatafspraken. Gaan we bloemen telen voor de rest van de wereld, die we nu flink subsidiëren en waar 10 procent van het gas heen gaat? Om onze economie toekomstbestendig te maken, moeten we durven keuzes maken. Anders gaat de buitenwereld keuzes maken en word je overvallen, ook met de verschuiving die je op de arbeidsmarkt ziet.'
Doekle Terpstra: 'Ik denk dat ik die vraag iets anders zie. Het is niet zo zeer: gaan we afscheid nemen van sectoren? Maar: kunnen bedrijven zich voldoende aanpassen aan de toekomst, durven ze die te omarmen. Ik ben in 1980 bij de vakbond begonnen, we stonden aan de vooravond van het saneren van de scheepsbouw en de textiel. Het was niet meer houdbaar in Nederland. Er is toen heel veel gesloten, maar er zijn ook de echte ondernemers geweest die dachten: hoe kunnen we de scheepsbouw op een toekomstbestendige manier ontwikkelen? Het resultaat is een van de meest innovatieve sectoren in de wereld, in een heel ander segment van de markt dan toen. We bouwen wel vooral jachten voor de rijken der aarde, maar dat laat ik even buiten beschouwing. Of Philips, daar heeft de CEO in 1980 gezegd: we moeten dit bedrijf opknippen, dit is niet meer toekomstbestendig in Nederland. De vraag is dus vooral: is mijn organisatie in staat te functioneren in een wezenlijk ander tijdperk waarin niet economische groei de oplossing is, maar waarin sprake is van harde begrenzingen door bijvoorbeeld klimaat en milieu, waarin anders wordt geconsumeerd? Als dat niet kan, vloeien daar harde conclusies uit voort, waaronder sluiten van activiteiten. We stellen in toenemende mate eisen aan bedrijven, kunnen ze daarbinnen een nieuwe toekomst uittekenen?'
FO: 'Mag ik daarop verder gaan? Ik zie dat sommige bedrijven de toekomst zeker kunnen omarmen, maar ik zie vanuit mijn werk ook veel bedrijven die dat niet doen, niet willen doen, niet kunnen doen, vul maar in. De bedrijven die niet innoveren en naar de toekomst kijken, die schieten in de reflex van ‘behouden van de status quo’. En dan presenteren ze dat ook nog zo alsof het de toekomst is. BP en Exxon zeggen bijvoorbeeld dat we in 2030 nog grotendeels op benzine rijden. Als je dan de projecties van de auto-industrie erbij pakt, dan matcht dat al niet. Dus hoe wil je als overheid dat bepaalde sectoren zich gaan ontwikkelen en hoe relateer je dat dan aan wat je van de industrie vraagt?'
DT: 'Is het niet zo dat die bedrijven in hun eigen val stappen? Op het moment dat op nieuwe eisen niet ondernomen wordt, organiseren ze hun eigen exit. Naast het sanctioneren van bedrijven als die niet aan voorwaarden voldoen, zie ik ook dat de dynamiek in de samenleving veel kan afdwingen. Ik ben vrijwilliger bij een windcoöperatie. Het is fantastisch om te zien hoe disruptief burgerinitiatieven zijn tegenover het establishment. We moeten dus ook kijken naar welke bewegingen in de samenleving zelf gaande zijn, die zijn misschien wel veel overtuigender in hun kracht dan wet- en regelgeving. De politiek volgt wat er in de samenleving gebeurt, wat dat betreft ben ik ook wel een beetje optimistisch.'
FO: 'Help mij dan vooral, Doekle, ik bewonder het optimisme. Maar tijd is essentieel in de klimaatcrisis. Wat gaan we doen met de rotte appels die boven komen drijven? Gaan we ze een handje helpen, met subsidie? Kijk naar de subsidiepot voor verduurzaming SDE, die gaat vooral naar grote bedrijven en niet naar kleine vernieuwende spelers die de toekomst hebben. We kunnen elke euro maar een keer uitgeven. Gaan we investeren in opkomende industrie, de infrastructuur aanleggen die de energietransitie nodig heeft, of gaan we dat vertragen? Ja de beweging is er, de klimaatbeweging groeit, maar ondertussen zie ik ook hoe die beweging moet opboksen tegen de bestaande machtsstructuren. Oekraïne is daar een voorbeeld van. Olie- en gasbedrijven verdienen nu heel veel geld. Dit is het moment dat we zeggen: ‘We pakken de crisis met een crisis aan en wij gaan inzetten op energiebesparing.’ Maar wat gebeurt er: we gaan versneld boren op de Noordzee. We kijken niet eens naar het laaghangend fruit door bedrijven te helpen om energie te besparen. Daarbij heb je een stevige overheid nodig die niet aan de leiband van de industrie loopt.'
DT: 'We zijn ons er in toenemende mate van bewust dat we in een existentiële crisis zitten. Het is niet meer klein bier, maar vraagstukken die ons voortbestaan bepalen. Daarvoor is veel maatschappelijke en politieke druk nodig. Ik heb het gevoel dat de internationale regelgeving nu Nederland helpt om de bestaande regelgeving te doorbreken. Hoe Samson en Timmermans het EU-het dossier op klimaat beheren, chapeau. Zij dwingen niet alleen de EU, maar ook Nederland in een andere agenda.'
Hoe kunnen we binnen die groene revolutie zorgen dat de werknemers een eerlijke kans krijgen op goed werk?
DT: 'Daar ligt een heel grote uitdaging voor de vakbeweging. Ik was laatst op werkbezoek bij Ericsson in Zweden en sprak daar met de vakbondsbestuurders. Die hebben een organisatiegraad van 80 procent, in Nederland zit dat op 15 procent. Hij zei: met onze organisatiegraad kunnen we het gesprek beïnvloeden over de toekomst van het bedrijf en hebben we grip op de sociale gevolgen van veranderingen. Ook binnen de vakbond moet open naar de toekomst gekeken worden. Maak duurzame bedrijfsplannen om met de nieuwe tijd mee te bewegen, bedrijfsplannen die toekomstbestendig zijn. We zitten nu in een reactieve houding: O, er moeten mensen uit, kom maar met een sociaal plan, en we sluiten de boel.'
Faiza, jij ziet dat er binnen de vakbeweging soms een onwelwillende tien procent is, die tegenwerkt en heel bepalend is voor het gesprek.
FO 'Ja dat voert terug op mijn ervaring in het klimaatdebat. Sommige bedrijven moeten grondig verbouwen, echt sleutelen aan hun fundament. Of mensen daarin mee willen, hangt heel erg af van hoe de top van het bedrijf daarin staat. Een paar jaar geleden was er een vrij heftige discussie aan de industrietafel over een CO2-heffing, die er uiteindelijk kwam, met hangen en wurgen. De insteek was: het is niet iets om bedrijven te bestraffen, maar de heffing is een no-brainer als we groene industrie interessant willen maken. De heffing kon zelfs teruggesluisd worden als bedrijven genoeg vooruitgang laten zien. Wat er toen gebeurde was best wel interessant: een aantal bedrijven zeiden tegen hun werknemers: dit is een aanval op jullie banen, jullie moeten met ons gaan knokken tegen die heffing. Waarna er tegen werd gestemd. Dat is heel slim maar ook heel schadelijk. Je mobiliseert mensen, maar dan zonder dat er verandering ontstaat.'
DT: 'Die tien procent van jou, dat is precies waar het om gaat. Wij hebben de neiging om ons bestuurlijk te richten op die 10 procent. We moeten de manier waarop de besluitvorming plaatsvindt omvormen, zodat het niet meer gaat om alleen die mensen die zichzelf als slachtoffer zien. Laten we ons richten op de 90 procent die wel wil, die hebben een enorme trekkracht.'
FO: 'Een mooi voorbeeld is de Kolencentralediscussie. In 2013 werd besloten dat er een aantal gesloten moesten worden, met een exit uit kolen in 2030. Daar had je een kleine minderheid die zich verzette, maar ook mensen die na jaren van gesprekken wel doorhadden: hier komt een einde aan. Er is toen in een samenwerking tussen de vakbond en de milieubeweging besloten om te pleiten voor een Kolenfonds voor de werknemers. Dat ging in redelijke harmonie, en ook bij de sluiting van de centrales was er opvallend weinig gedoe. Je kunt het gesprek over sluiten ook voeren zonder dat er al te veel paniek is. Mensen moeten het gevoel hebben: wordt er voor mij gezorgd.'
DT: 'Ja, er moet een vertrouwenwekkend perspectief op de toekomst zijn, er moet iets zijn uitgetekend. Maar dat Kolenfonds vond ik bijna klassiek. Het suggereerde te veel van: je hoeft niets te doen, het sociaal plan lost het wel op als je je baan verliest. Je haalt het uit de activiteit. Ja er moet een sociaal vangnet zijn, dat moet de overheid bieden, maar het gaat om de manier van denken. Ik kijk met verwondering naar de mensen die zich aanmelden om te werken in de installatiesector: 70 procent van de nieuwe werknemers komt uit de zij-instroom. Dat zijn heel veel mensen uit de financiële sector bijvoorbeeld. Daar zitten veel mensen tussen die willen bijdragen aan de toekomst van Nederland, die niet meer ergens willen werken wat niet als nuttig wordt ervaren. We moeten niet onderschatten dat mensen graag een stap voorwaarts willen maken, voordat ze in een situatie komen dat hun baan verdwijnt.'
Wat kan de overheid doen om daarbij te helpen?
DT: 'Het kabinet zou veel meer moeten doen aan programma’s als een lang leven ontwikkelen. En we moeten echt ophouden met de nadruk op algemeen vormend onderwijs, en durven het beroepsonderwijs te omarmen. We hebben dat vakmanschap nodig, zodat je de transitie kunt maken. We hebben ook werkgevers nodig die bereid zijn met werknemers willen praten over bemiddeling naar een andere plek. De tragiek van de mijnen is deze keer niet aan de orde, omdat er zo’n krappe arbeidsmarkt is. Nu komt het erop aan om de instrumenten goed aan te wenden.'
FO: 'Ik probeer hierin altijd heel pragmatisch te denken. Het perspectief van de burger is: kan ik mijn baan houden, of moet ik de overstap maken naar iets anders. Zo was er opvallend veel vraag naar het opleidingsbudget STAP, want mensen denken wel degelijk: mijn baan gaat verdwijnen. Dan moet de overheid ze duidelijk maken dat dat nieuwe werk er is, dat er perspectief is. Je kunt ook in een totaal andere fabriek werken. Dan draait het om respect. Het is een gebrek aan respect dat opspeelt in de discussie rondom boeren, en ook rondom vissers. De visserij is een voorbeeld van een sector met kleine economische toegevoegde waarde. Je zou kunnen overwegen, ook vanwege biodiversiteit, om die sector uit te kopen. Heel veel vissers zeggen tegelijkertijd: ik heb geen opvolging en te weinig geld, ik wil ook wel kappen. Maar bij het ontstaan van het Noordzeeakkoord duurde het veel te lang voor er duidelijkheid werd geboden over vissers hun toekomst. Die voelden zich, als ik het zo mag zeggen, gewoon genaaid. En dan moet je niet gek opkijken als ze het akkoord niet tekenen. We moeten ook ruimte geven aan de emotie en erkenning van het leed dat gepaard gaat met verandering, en daar respect voor tonen.'
DT 'Ik ben het hier van a tot z helemaal mee eens. De gemiddelde ondernemer weet dat het anders moet. Maar die wil wel behandeld worden op de wijze waarop jij behandeld wil worden.'
Dit artikel verscheen in De Helling, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks.