In 1981 werd Hedy d’Ancona staatssecretaris Emancipatie in het tweede kabinet Van Agt. De strijd voor gelijke rechten van vrouwen voerde ze zowel binnen als buiten de PvdA.
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat vrouwen het kiesrecht kregen en ruim vijftig jaar terug dat ze tot de slotsom kwamen dat hun dat weinig had opgeleverd. Hoe weinig, werd door Joke Kool-Smit op meeslepende wijze aan de orde gesteld in ‘Het onbehagen bij de vrouw’, dat in oktober 1967 verscheen in het literaire maandblad De Gids. De gedeelde verontwaardiging over de achterstand van vrouwen op maatschappelijk relevante terreinen als onderwijs-, arbeids- en politieke participatie, was de directe aanleiding voor de zogenaamde tweede feministische golf.
In ’68 werd de Actiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) opgericht en korte tijd daarna Dolle Mina. MVM profileerde zich door programma’s met eisen, Dolle Mina kreeg veel publicitaire aandacht door effectieve en ludieke acties zoals Baas in eigen buik. De begin jaren zeventig opgerichte bladen Opzij en Serpentine, het televisieprogramma Ot en hoe zit het nou met Sien? en radiorubrieken over de vrouwelijke seksualiteit verspreidden de feministische boodschap over het recht op zelfbeschikking en zelfontplooiing, en met regelmaat gingen we met z’n allen de straat op om de legalisering van abortus af te dwingen.
Voldoende reuring om er bij het aantreden van het kabinet-Den Uyl aandacht aan te besteden. Maar dat viel tegen: er werd in het Regeerakkoord geen woord aan gewijd. Vandaar de festivalleus bij het vijfjarige bestaan van MVM: ‘Den Uyl, het is tijd voor een emancipatiebeleid!’, die vergezeld van een geslaagde prentkaartenactie met diezelfde tekst naar het kabinet werd gestuurd.
Die oproep leidde tot enige beweging; het formuleren van beleid werd uitbesteed aan een op te richten emancipatiecommissie en er kwam een comité ter voorbereiding van het ‘VN-jaar voor de vrouw’ in 1975. Maar het kabinet-Den Uyl was al demissionair toen het door de commissie geformuleerde vijfjarenplan naar de Tweede Kamer werd gestuurd. Zowel bij de PvdA als bij Joop den Uyl gloorde er enig licht. Voor het schrijven aan het nieuwe Beginselprogramma werden op mijn verzoek, naast mijzelf, nog enkele feministen gevraagd. Onze belangrijkste eis - de voor iedereen geldende verkorting van betaalde arbeid, waardoor werk in de openbare sfeer en werk in de privésfeer eerlijker over mannen en vrouwen zou worden verdeeld - kreeg een plek in dat Beginselprogramma uit ’77. Dat daarna dus verdween in de diepst mogelijke lade.
Maar Joop zelf, daartoe ook aangezet door zijn vrouw Liesbeth, belegde op een paar zondagavonden discussies bij hem thuis over het feminisme om zich snel bij te laten scholen. Ondertussen werd in het eerste kabinet-Van Agt dat in 1977 begon, Jeltien Kraaijeveld (CDA) staatssecretaris voor onder andere emancipatie, met de opdracht om samen met een kleine maar deskundige ambtelijke staf de in de Emancipatienota geformuleerde doelstellingen te realiseren vanuit het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.
Op 11 september 1981 trad het tweede kabinet-Van Agt aan. Mij werd gevraagd om als staatssecretaris Emancipatie mee te doen. Dat deed ik onder de voorwaarde dat ik met de bijbehorende directie zou verhuizen naar het ministerie van Sociale Zaken dat gedirigeerd zou worden door Joop den Uyl, die beleid inzake Werkgelegenheid aan dat departement had toegevoegd. Dat was dus mijn ideale uitvalsbasis voor de Derde Europese Richtlijn die nog geïmplementeerd moest worden, en die ging over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Sociale Zekerheid, ongeacht de aanwezigheid van een kostwinner.
Ik verwachtte dat we daar vaart mee zouden zetten, meer ambitie tentoon zouden spreiden dan bij de verankering van de Eerste Richtlijn (gelijk loon) en de Tweede Richtlijn (gelijke behandeling in het betaalde werk), waarbij Nederland ook tot de laatste behoorde. Dit was dus ‘the place to be’, met Ien Dales als staatssecretaris voor Sociale Zaken en Joop den Uyl, de minister die z’n vrije avonden had opgeofferd aan het feminisme.
Ik leek gelijk te krijgen. Joop protesteerde niet tegen de bijdrage die ik bij Van Agt had ingeleverd voor de Troonrede. Misschien even naïef als ik om te denken dat zinsneden als: ‘De achterstand van vrouwen is structureel en toe te schrijven aan de onderdrukking van mannen’ over de lippen van de majesteit zouden komen.
Joop had ook geen bezwaar tegen de brief die ik eind april ’82 naar de Tweede Kamer stuurde. Daarin ging het niet alleen over de herverdeling van het betaalde en onbetaalde werk tussen mannen en vrouwen, over het belang van meer vrouwen op topposities, maar ook om ‘doorbreking van bestaande machtsverhoudingen in de persoonlijke levenssfeer. Het seksueel geweld tegen vrouwen en de eigen waarde van diverse leefvormen zullen daarom belangrijke uitgangspunten zijn in het Emancipatiebeleid. Uitgangspunt voor het te ontwikkelen samenhangend beleid met betrekking tot seksueel geweld is dat het […] voortvloeit uit de maatschappelijk onderdrukte positie van vrouwen.’ Dat het persoonlijke politiek is - de feministische slogan, waarmee we bedoelden dat issues die voor het leven van de vrouw van belang zijn, niet aan de keukentafel kunnen worden bevochten - daarmee zou Den Uyl zich nog wel verzoend kunnen hebben, maar dat hij zich daarmee ook liet verleiden tot dit soort taalgebruik, vond ik ook toen al een beetje vreemd. Joop, de sprookjesprins voor feministen?
Die droom bleek al spoedig onzinnig. Hij veranderde gelukkig niet in een kikvors en bleef trouw aan overtuigingen over de man-vrouwverhouding in moeilijke tijden. En het waren moeilijke tijden: het werkloosheidscijfer steeg tot huiveringwekkende hoogte, bezuinigingen in de sociale zekerheid waren nodig. De relatie tussen Den Uyl en Van Agt was bedroevend. En daar kwam ik met mijn bezwaren tegen zijn werkloosheidsplan, waar geen vrouw in voorkwam, hetgeen hij herstelde, en met mijn gedram over het schrappen van het kostwinnersbeginsel, een verplicht onderdeel van de Derde Richtlijn. Kostwinners waren Nederlands erfgoed, een overblijfsel uit de tijd dat mannen geacht werden de kost te verdienen voor hun gezin en de vrouwen thuisbleven om voor dat gezin te zorgen. Een verworvenheid waarvoor de vakbeweging in het begin van de vorige eeuw harde strijd had geleverd.
In die barre tijden vond Joop tweeverdieners een luxe, en dat die vrouw als ze ontslagen of ziek werd, recht had op een uitkering terwijl ze nog een kostwinner naast haar had, vond hij onvoorstelbaar. Ik voorzag dat we die gapende kloof tussen ons niet zouden kunnen dichten. En dat ik dus zou moeten opstappen als ik die voorgeschreven stap naar gelijkheid voorbij zou laten gaan.
We werden gered door de klok. Heel kort daarna, zeeg dit kabinet ineen. De Derde Richtlijn werd door een opvolger gerealiseerd maar de Wet gelijke behandeling werd net zo lang uitgesteld tot ik hem met Ien Dales en Ernst Hirsch Balling in ’92 kon verdedigen. Joop zou zich zeker hebben neergelegd bij die uiteindelijke legalisering van gelijkheid.