Wat is oud en wat is nieuw in het hedendaagse debat over neoliberalisme? Afgelopen jaar verschenen twee boeken over neoliberalisme: een geschiedenis van de invloed van neoliberaal beleid in met name Centraal- en Oost-Europa sinds 1989 en een aanzet voor een politieke agenda die voorbij Trump en het neoliberalisme gaat. Wat voegen ze toe aan de bestaande literatuur? 

Veel studies over neoliberalisme zijn óf ideeëngeschiedenissen die cirkelen rondom de Mont Pèlerin Society óf ze vormen meer of minder geëngageerde theoretische verhandelingen over wat er mis is met het neoliberalisme en hoe het verder moet. In de eerste categorie schreef historicus Angus Burgin bijvoorbeeld The Great Persuasion (2012): een vlot leesbare studie over de ideële getijdenstromingen binnen de Mont Pèlerin Society. Hayek richtte deze internationale neoliberale denktank op vanuit de gedachte dat ‘ideeën consequenties hebben’.

De Mont Pèlerin Society was, zoals bekend, een internationale denktank, opgericht met het doel om het naoorlogse liberalisme te vernieuwen. Het liberalisme had na vijftien jaar crisis en oorlog afgedaan, en het was duidelijk dat de overheid – wat haar naoorlogse rol ook mocht zijn – in elk geval íets moest doen. Daarnaast was het inbedden van het marktmechanisme binnen een liberale sociale filo- sofie een belangrijk doel.1

Dat bleek moeilijk. Begin jaren zestig tekende zich na een intern conflict binnen de Mont Pèlerin Society een scheiding der geesten af, deels doordat een specifieke variant van neoliberaal denken de wind in de zeilen kreeg: die van Milton Friedman. Dat was mede te danken aan de institutionele context waarin Friedmans carrière en die van andere pro-vrije-markt-intellectuelen verliep, aldus Burgin. Friedmans carrière als publieke intellectueel werd gesteund, gestimuleerd en voortgestuwd door instituties, fondsen en denktanks die vrijemarktideeën wilden verspreiden, zoals het Volker Fund.2  Was Milton Friedman in de beginjaren van de Mont Pèlerin Society nog vrij onzichtbaar geweest, vanaf de jaren zestig werd zijn carrière als public intellectual een groot succes. Hoe succesvol Friedman ook werd, het eendimensionale vrijemarktdenken bevredigde de leden van De Mont Pèlerin Society niet. In de jaren zeventig kwam er daarom weer aandacht voor een sociale filosofie in de vorm van ‘moreel kapitaal’.

Het is jammer dat Burgin niet verder ingaat op de ideeënontwikkeling binnen de groep neoliberalen die in de jaren zestig de Mont Pèlerin Society verliet. Dat had een breder beeld van de ontwikkeling van het neoli-beralisme geschetst dat wat minder hangt op de Mont Pèlerin Society als institutie. De overeenkomsten tussen de Mont Pèlerin Society en de afgescheiden groep (markten willen maken) en de invloed op bijvoorbeeld de Europese Unie blijven zo buiten beschouwing. Hoewel het impliciete motto van Burgins boek was dat ideeën consequenties hebben, gaat Burgin niet in op welke politieke consequenties die ideeën dan precies hebben. Hij maakt zich wat dat betreft ook te makkelijk af van de sympathie van neoliberalen als Hayek voor het regime van Pinochet en ‘transitionele dictatuur’.3  Hoe de relatie tussen ideeën en beleid ligt, wordt evenmin helder, en dat geldt ook voor de politieke dominantie van de neoconservatieven in de jaren nul en hoe dat zich verhoudt tot neoliberalisme.

Een mooi voorbeeld uit de andere categorie (wat is er mis met neoliberalisme) is The strange non-death of neoliberalism (2011) van politicoloog Colin Crouch. Het boek biedt een helder overzicht van hoe neoliberaal marktfalen tot ‘state capture’ door grote corporaties leidt. Na de financiële crisis van 2008 bleek dat banken te groot waren geworden om om te vallen. Nadat banken gered moesten worden met overheidssteun, terwijl markt en overheid in de voorgaande jaren sowieso al steeds meer verstrengeld waren geraakt, werd steeds meer duidelijk hoezeer bedrijven sleutelactoren waren geworden in de westerse democratie, zonder dat zij democratisch werden gecontroleerd. Crouch constateert dat neoliberalisme niet leidt tot dominantie van de markt, maar tot dominantie van enkele megabedrijven. Zij perken de macht van de overheid in en draaien de democratie de nek om.

Crouch zocht zijn heil daarom in maatschappelijk verantwoord ondernemen. Omdat de overheid ingekapseld is door grote bedrijven, kunnen we tot op zekere hoogte een nieuwe publieke sfeer creëren vanuit de ‘civil society’, aldus Crouch, en bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheden. Dit gaat veel verder dan fair trade-hagelslag kopen: we moeten erkennen dat bedrijven politieke actoren zijn en hen dus zo aanspreken. Internationale verdragen, waaraan nu alleen staten gebonden zijn, zouden daarom bijvoorbeeld ook van toepassing moeten zijn op grote bedrijven.

Het verhaal is tot zover bekend (vijftien jaar geleden schreven Naomi Klein en Noreena Hertz ook al over de macht van grote bedrijven en hun ‘stille overname’ van de staat), maar is niet vaak zo helder en zo stap voor stap principieel beargumenteerd als door Crouch. Crouch is bijvoorbeeld bijzonder verhelderend over de problemen met aanbestedingen – alfa en omega van de decentralisaties in onze verzorgingsstaat. Politici die een debat voorbereiden over marktwerking (of over de gedrochten die mengvormen van markt en staat soms opleveren), kunnen hun voordeel doen met dit boek.4

Neoliberale experimenten in Midden- en Oost-Europa

Dan de nieuwe literatuur. Een boek waarin de politieke consequenties van neoliberale ideeen en de praktische consequenties van neoliberaal geïnspireerd beleid wél centraal staan, is Europe since 1989 (Engelse vertaling 2016) van de Oostenrijkse historicus Philipp Ther. Nieuw aan zijn benadering is een zakelijke beoordeling van de beleidseffecten van neoliberalisme, zonder neoliberalisme als iets verderfelijks weg te zetten. Hij stelt neoliberalisme min of meer gelijk aan de Washington Consensus, wat operationeel best te verdedigen is, maar tegelijk afbreuk doet aan de lange geschiedenis en ideele wortels van het neoliberalisme. Op de rol van het neoliberalisme bij de vormgeving van de EU gaat hij niet in, terwijl die er wel degelijk was en is.

Ther richt zich vooral op Midden- en Oost- Europa – de nieuwe lidstaten van de Europese Unie die na de val van de Muur en het scheuren van het IJzeren Gordijn experimenteergebieden werden voor beleid van bezuinigen, privatiseren en dereguleren (‘Washington Consensus’) onder begeleiding van de trojka IMF, Wereldbank en Europese Unie (een anders samengestelde trojka dan de huidige). De resultaten waren desastreus: in Polen bijvoorbeeld kromp het bnp met 18%, met een werkloosheidscijfer van 13,5% tot gevolg. ‘De hervormingen waren als een bad koud water waarin iedereen sprong zonder te weten hoe ze moesten zwemmen. Omdat geleidelijkheid had gefaald met de perestrojka, de 'Derde Weg' in diskrediet was geraakt door de desintegratie van Joegoslavië en de westerse verzorgingsstaat te duur was, was neoliberalisme de enige drijvende reddingsboei in het zwembad. De hervormers zagen geen andere keuze dan zich eraan vast te klampen.’5

Toen er na een periode van zware economische krimp, massawerkeloosheid, emigratie en dalende levensverwachtingen weer groei kwam, was die volgens de analisten te danken aan de neoliberale hervormingen en volgde een tweede golf van nog radicalere neoliberale hervormingen. Maar toen kwam de financiele crisis. Landen die minder radicaal neoliberaal beleid gevoerd hadden en minder dreven op directe buitenlandse vastgoedinvesteringen en private leningen, bleken het beste in staat te zijn om nog iets van neokeynesiaans crisisbeleid te voeren en de pijnlijke effecten voor de bevolking te dempen. Dat was een belangrijk leerpunt voor de toepassing van neoliberaal beleid in de oudere lidstaten van de EU in Noord- en West-Europa.

Ther laat zien dat het EU-beleid is geweest dat de sociale kosten van de transformatie nog enigszins dragelijk heeft gemaakt. Hij geeft meerdere malen aan dat de EU daarom niet als neoliberaal project gezien kan worden: de cohesiefondsen die de landen tijdens het toetredingsproces ter beschikking stonden moeten eerder gezien worden als een Marshallplan voor Centraal- en Oost-Europa. Hij stelt de terechte en pijnlijke vraag waarom er na 2008 geen vergelijkbare fondsen aan Zuid-Europa ter beschikking gesteld zijn om de economie daar weer op de rails te krijgen, bijvoorbeeld door te investeren in zonne-energie.

Neoliberaal beleid maakte snelle transformatie van onderop nodig, maar daarvoor zijn ‘human capital’ en sociale hulpbronnen nodig die alleen over lange tijd ontwikkeld kunnen worden. Waar deze hulpbronnen en het sociaal kapitaal aanwezig waren, werden de ondernemende mensen zzp’er en zorgen zij op termijn voor economische ontwikkeling. In het herenigde Duitsland was dat lastig, omdat de meest kansrijken uit de voormalige DDR vertrokken naar voormalige BDR en zo de DDR de vooruitgang ontzegden die uit hun ondernemingszin voortkwam.

Thers perspectief op de geschiedenis is nieuw: hij onderzoekt niet alleen de invloed van West- op Oost-Europa, maar ook andersom. De blik van historici is te lang bepaald door de eenzijdige transformatie van Centraal- en Oost-Europa, stelt Ther. Hij plaatst daar het begrip ‘co-transformatie’ tegenover: niet alleen de transformatie van Oost-, maar ook van West-Europa. De interne markt (vrij verkeer van personen en goederen) maakt dat de neoliberale transformatie na een testfase in Centraal- en Oost-Europa ook naar West- Europa komt, bijvoorbeeld waar het loon en andere arbeidsvoorwaarden betreft. Toch heeft de uitbreiding West-Europa al met al vooral welvaart opgeleverd. Aan de vraag hoe die welvaart binnen West-Europa verdeeld wordt, de winnaars en de verliezers van de globalisering, waagt hij zich echter niet.

Ther schreef met Europe since 1989 een jaloersmakend goed boek. Niet alleen omdat het uiterst leesbaar, betrokken en voorzien is van een enorme hoeveelheid details, maar ook omdat hij die details door observaties ter plekke (reizen, studiebezoeken) en dankzij een grote talenkennis verkregen moet hebben. Wie in Nederland heeft er ooit gehoord van de ‘privatiseringspoëzie’ die in 1993 in de Poolse kranten stond?6  Wie wist er dat in de lente van 1990 in Poolse badkamers ostentatief toiletartikelen tentoongesteld werden en in de toiletten van Praagse restaurants wc-rollen vastgeketend werden ten teken van rijkdom en schaarste?7  Het is een plezier om te lezen en het kan dienen als voorbeeld van hoe de vermenging van werk en privé (of: van je hobby je werk maken) tot een mooi boek kan leiden.

Het ‘nee’ voorbij

Journaliste en activiste Naomi Klein gaat in haar nieuwe boek No Is Not Enough (2017)8  verder waar Crouch ophoudt: ze schetst een agenda voor links en roept sociale bewegingen op om samen te werken aan een politieke agenda die het verzuilde activisme overstijgt, om zo samen de politieke agenda te beïnvloeden en zo mogelijk te bepalen.

Volgens Klein is de verkiezing van Trump de apotheose van het neoliberalisme. In zijn persoon komen drie elementen samen: state capture door megabedrijven (zoals The Trump Organization), de dominantie van lege merken (het merk Trump) en het aangrijpen van crises voor nog meer neoliberaal beleid (uitgevoerd door megabedrijven met als doel meer winst voor henzelf). Trumps verkiezing was mogelijk omdat links er niet in is geslaagd om een overkoepelende analyse te presenteren van de samenhangende problematiek van discriminatie, ongelijkheid en klimaatverandering, aldus Klein. En dat terwijl het een paar seconden voor twaalf is voordat een desastreuze klimaatverandering onomkeerbaar wordt. Rechts profiteerde daarvan door de boosheid over de oneerlijke gevolgen van de globalisering niet weg te poetsen, maar toe te schrijven aan migranten en daar de giftige mix van vrouwenhaat, vreemdelingenhaat en haat tegenover seksuele minderheden aan toe te voegen.

Kleins boek is een synthese van haar eerdere werk (No Logo, The Shock Doctrine en This Changes Everything), gekoppeld aan en toegepast op de verkiezing van Trump. Ze laat zien dat Trump en veel van de door hem benoemde officials volkomen amorele profiteurs en uitbuiters van andermans misère zijn. Als het even nodig is, scheppen ze een crisis waar- door ze verwarring en angst zaaien en nog meer publieke diensten kunnen privatiseren voor hun eigen gewin. De kleptocraten rondom Trump verdienen er zelf het meeste aan. Klein biedt een overtuigend kader om de regering-Trump mee te begrijpen. De constante schandalen rond zijn team vormen een reali- tyshow in het Witte Huis die de aandacht afleidt van wat er daadwerkelijk gebeurt: een totale uitverkoop van de publieke sector, wereldwijd onrust stoken zodat de olieprijs omhooggaat en oliebedrijven meer winst kunnen maken, wat leidt tot nog desastreuzere klimaatverandering en vluchtelingenstromen, maar waar de Trumpiaanse elite geen last van heeft omdat zij wel een eigen gated community in de bergen laten bouwen waar ze met een eigen vliegtuig naartoe vluchten mocht dat nodig zijn.

Gelukkig wordt niet alles bepaald door de Amerikaanse president. Klein doet een aanzet voor een nieuwe linkse agenda die het neoliberalisme moet overwinnen.9  Voorafgaand aan de Canadese verkiezingen die Justin Trudeau premier maakten, kwamen Canadese activisten en sociale bewegingen bijeen om een manifest te schrijven waarvan zij hoopten dat kandidaten van verschillende politieke partijen het zouden omarmen: het Leap-manifest (leap betekent sprong). Met het manifest wilden activisten een programma bieden waar ze politici aan konden houden.10  Ze wilden een einde maken aan de moraal van dominantie en competitie en plaatsen daar een democratische moraal van samenwerken en zorgdragen voor de aarde tegenover. Het manifest verbindt klimaatverandering, ongelijkheid, discriminatie en de positie van de oorspronkelijke bevolking van Canada aan het economische systeem en doet beleidsvoorstellen. Canada moet zo snel als technologisch mogelijk een groene revolutie doormaken: spoor in plaats van asfalt, duurzame energie opwekken in energiecoöperaties. Het manifest geeft een interessante herdefinitie van groene banen. De banen met de minste CO2-uitstoot zijn banen in de zorg en in het onderwijs: in grote meerderheid door vrouwen uitgevoerd en onderbetaald werk. Ook dat zijn groene banen.

Klein schrijft al meer dan vijftien jaar over deze onderwerpen en had al die tijd een punt. Hoe kan het dat haar boeken, hoewel ze wel rimpelingen veroorzaken in het publieke debat,11  politiek gezien toch doodslaan? Roept ze het over zichzelf af ? Of is het de schuld van zittend links – omdat het pluche lekker zit?12  Omdat ook linkse politici er onbewust in grote meerderheid van uitgaan dat met een beetje herverdeling de meritocratie best goed werkt? Is het omdat links de logica van competitie en dominantie heeft omarmd na het loslaten van een eigen economische analyse en daardoor de taal en het denkkader ontbeert om andere kritiek uit te oefenen dan wat sputteren over excessen?

Lessen voor links

Misschien bevindt links zich nu in een vergelijkbare fase als de neoliberalen kort na de Tweede Wereldoorlog.13  Burgin laat zien dat neoliberalen het konden: met doorzettings- vermogen, organisatiekracht en het bijeensprokkelen van fondsen hun ideeën er politiek toe laten doen. Een belangrijk verschil met links is natuurlijk dat er bedrijven en fondsen waren die belang hadden bij een vrijemarktpolitiek en er daarom in wilden investeren. Links moet het niet hebben van dat soort fondsen, maar van massa maken. En omdat links die internationale instituties in principe al heeft – de Partij van Europese Sociaal-Democraten (PES), de Progressive Alliance, de wereldwijde vakbondskoepel ITUC, de internationale natuurvrienden FNI – zou je verwachten dat links een voorsprong heeft op de naoorlogse neoliberalen. Maar omdat de sociale bewegingen waar de instituties op dreven veranderd zijn, omdat de insti- tuties vaak opgesloten zitten in hun eigen gelijk en omdat ze de neoliberale logica soms onbewust geïnternaliseerd hebben, redt links het niet met alleen die instituties. 

Ther, Crouch en Klein wijzen alle drie op de noodzaak van het politiseren van de civil society. Ther beschrijft hoe de Muur kon vallen en de communistische regimes hun legitimiteit konden verliezen dankzij protesten georganiseerd vanuit de civil society (vakbonden, milieugroeperingen en kerken). Binnen de civil society waren plannen over democratisering van onderwijs, meer participatieve democratie, milieubescherming en herverdeling. De idealen uit de revoluties van 1989 hebben nauwelijks weerklank gevonden – de trojka walste eroverheen met neoliberaal hervormingsbeleid en het einde van de geschiedenis was immers al aangebroken. Wellicht waren de plannen utopisch, maar zonder utopisch denken, zonder hoop op echte verandering, overwinnen mensen hun angsten niet en engageren zij zich niet. Wat ervan terechtkwam stemt wat mismoedig. Maar scepticisme en mismoedigheid zijn misschien een voorrecht van mensen die het toch al comfortabel hebben.

Ther pleit voor een Europa als sociale markt- economie,14  met Oekraïne als lid, en investeringen in zonne-energie in de Zuid-Europese landen waar fundamentele hervormingen en perspectief nodig zijn. Een sociale markteco- nomie is natuurlijk zelf al een compromis tussen arbeid en kapitaal – en zolang vervuiling en uitputting niet effectief worden tegengegaan ook een compromis met het milieu. Zonder utopische idealen zal een compromis niet bereikt worden. Het past daarom niet om sceptisch te zijn over pogingen als The Leap en linkse samenwerking: die zijn broodnodig om desastreuze klimaatverandering af te wen- den en te werken aan een rechtvaardigere sa- menleving in plaats van een waarin de superrijken het redden en anderen verdrinken of verdrogen. 

  • 1Burgin, 2012, p. 103.
  • 2‘[I]nstitutions like the Volker Fund and the Mont Pèlerin Society are the venture capitalists of the intellectual world, allocating a broad dispersion of small investments with an extended time horizon and an understanding that one spectacular success can compensate for the toll of many minor failures’ (Burgin, 2012, pp. 174-5).
  • 3Zie bijvoorbeeld de blogposts van hoogleraar Corey Robin (coreyrobin.com/2012/07/18/ when-hayek-met-pinochet/) en Andrew Farrant, Edward McPhail & Sebastian Berger, ‘Preventing the “Abuses” of Democracy: Hayek, the “Military Usurper” and Transitional Dictatorship in Chile?’, American Journal of Economics and Sociology, Vol. 71, No. 3 (July 2012), 513-538.
  • 4Thuiszorg of het vervoer van mensen met een beperking zien we als overheidstaken omdat de markt dat niet vanzelf op een rechtvaardige manier regelt. Thuiszorg of gehandicaptenvervoer dat rechtstreeks door de overheid wordt verzorgd zou inefficient en bureaucratisch zijn en geen rekening houden met de wensen van de cliënten. Daarom zijn er marktprincipes toegepast op deze publieke dienstverlening en wordt het tegenwoordig aanbesteed. De overheid schrijft een tender uit waarop verschillende aanbieders mogen reageren. Het probleem hiervan is dat de markt alleen bestaat op het moment van de onderhandelingen over contracten (en gezien de complexiteit van die contracten is het zelfs de vraag of er dan echt sprake is van ideaaltypische marktwerking) (p. 87). Als de contracten eenmaal gesloten is, is er geen markt meer. Bovendien ontstaan er bedrijven met als core business het binnenslepen van overheidscontracten. Met de daadwerkelijke kwaliteiten van de aanbieders (dicht bij de cliënten, kennis van de doelgroep) heeft dat weinig te maken.
  • 5Ther, 2016, p. 82 (mijn vertaling).
  • 6Ibid., p. 175.
  • 7Ibid., pp. 166-7.
  • 8Ned. vertaling Nee is niet ge- noeg. Tegen Trumps shockpoli- tiek, voor de wereld die we nodig hebben (2017, Singel uitgeverijen).
  • 9Rond de eeuwwisseling leek dat eerder even te lukken toen de andersglobaliseringsbeweging momentum kreeg, maar toen kwam 11 september. De agenda van de andersglobaliseringsbeweging was voor veel mensen niet helder genoeg, wat het mogelijk maakte om haar af te schilderen als antiglobaliseringsbeweging.
  • 10Klein citeert historicus Ho- ward Zinn: ‘What matters most is not who is sitting in the White House, but “who is sitting in” – and who is marching outside the White House, pushing for change.’
  • 11En Lilianne Ploumens textiel- convenant misschien wel beïnvloed is door het uitwis- selen van telefoonnummers met Klein na een debat in Felix Meritis in 2007 bij het verschijnen van The Shock Doctrine?
  • 12Klein rekent af met het incre- mentalisme (stap voor stap beleidsmatig veranderingen doorvoeren) dat centrum-linkse partijen kenmerkt. Centrum-linkse politici zeggen dan wel tegen de linkse activisten dat ze best wat radicaler beleid willen, ‘maar het electoraat wil dat niet’. Toen Obama na zijn eerste verkiezing de macht had om de Amerikaanse auto-industrie te vergroenen en het bankensysteem te hervormen, deden de Democraten dat toch niet. Blijkbaar had de crisis het markt falen niet overtuigend genoegaangetoondenwaren de Democraten gewoon niet overtuigd van de noodzaak en mogelijkheid van ander beleid. Of ze wilden het eigenlijk niet.
  • 13Deze gedachte ontleen ik aan Bram Mellink. Ik wil hem hartelijk bedanken voor het meedenken over dit artikel. 
  • 14De termsocialemarkteconomie heeft vele betekenissen. Ik ga er hier van uit dat Ther niet de neoliberale variant bedoelt. 

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.