Er zijn grofweg vier richtingen die sociaal-democratische partijen kunnen inslaan: het oud-linkse pad richting de SP, een nieuw-linkse weg richting D66 en GroenLinks, concurrentie met middenpartijen of een links-nationalistische strategie. Een combinatie van de oud- en nieuw-linkse strategie lijkt de meeste kansen te bieden voor de PvdA.
Door: Matthijs Rooduijn
Universitair hoofddocent verbonden aan de afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam.
In de dagen na de Tweede Kamerverkiezingen was er veel aandacht voor het gezamenlijke verlies van links. PvdA, SP en GroenLinks verloren samen maar liefst elf zetels. Maar omdat dit linkse verlies volledig op het conto van de partijen van Jesse Klaver en Lilian Marijnissen geschreven kon worden, werd er in de post-verkiezingsdagen nauwelijks over de PvdA gesproken of geschreven.
Dat is opvallend. De uitslag was namelijk ook voor de sociaal-democraten een grote teleurstelling. In 2017 was de PvdA bijna driekwart van haar kiezers verloren. Dit grote verlies, zo werd lange tijd gedacht, moest in ieder geval gedeeltelijk het gevolg van de grote ontevredenheid met de deelname aan het kabinet-Rutte II zijn geweest. Nu, na vier jaar oppositie, zou een deel van die kiezers moeten kunnen worden teruggewonnen.
Dat is dus niet gebeurd. De uitslag die de PvdA in maart heeft neergezet is opnieuw een bevestiging van de neergang van sociaal-democratische partijen. Een neergang die steeds minder tijdelijk, en steeds meer definitief lijkt te zijn. En een neergang die niet alleen geldt voor Nederland. In de afgelopen vijftien jaar zijn West-Europese sociaal-democratische partijen meer dan 10%-punt van hun aanhang kwijtgeraakt.[1]
Wat is er aan de hand met sociaal-democratische partijen? Hoe kunnen zij het tij keren? In het afgelopen jaar zijn er verschillende politicologische studies verschenen die precies op deze vragen in gaan. Kunnen deze studies de PvdA en andere sociaal-democratische partijen helpen zichzelf opnieuw uit te vinden?
De electorale coalitie van de sociaal-democraten
Giacomo Benedetto en collega’s richten zich in een recent artikel op de neergang van de sociaal-democratische partijen sinds pakweg de millenniumwisseling.[2] Daarbij kijken ze naar de afgelopen eeuw en bestuderen sociaal-democratische partijen in maar liefst 31 Europese landen.
Ze beschrijven de evolutie van de sociaal-democratie aan de hand van drie golven. De eerste golf ontstond vlak na de Eerste Wereldoorlog. Veel linkse partijen verlieten toen het revolutionaire pad en besloten te proberen hun doelen via parlementaire weg te bereiken. Vanaf het eind van de Tweede Wereldoorlog veranderde de tweede golf sociaal-democratische partijen langzaamaan in zogenaamde catch-all-partijen, die als doel hadden grotere groepen kiezers aan zich te binden. De derde golf vond zijn oorsprong in de jaren negentig rondom het idee van de Derde Weg. Sociaal-democratische partijen in allerlei landen zochten in steeds sterkere mate een middenweg tussen socialisme en liberalisme.
Het fluctuerende succes van sociaal-democratische partijen moet volgens de onderzoekers gezien worden tegen de achtergrond van deze drie golven, en kan specifiek gelokaliseerd worden in de opkomst en ondergang van een specifieke ‘electorale coalitie’. In eerste instantie richtten de sociaal-democraten zich met name op de industriële arbeidersklasse. Door hun grote populariteit bij deze groep konden ze groeien. Maar er zat direct ook een duidelijke grens aan die groei, aangezien de arbeidersklasse maar een relatief beperkt deel van de bevolking omvatte. Toch wisten de sociaal-democraten succesvoller te worden. Door hun opvattingen enigszins te matigen werden ze namelijk ook aantrekkelijk voor een andere groep kiezers: werknemers in de publieke sector – een groep die bovendien steeds groter werd.
Maar hoe meer sociaal-democraten zich gingen richten op deze jonge, hoogopgeleide, stedelijke en progressieve kiezers, hoe minder goed ze erin slaagden ook aantrekkelijk te blijven voor hun traditionele achterban. Daar kwam nog bij dat de groep van industriële arbeiders met de jaren steeds kleiner was geworden. De neergang van de electorale coalitie werd dus aan de ene kant veroorzaakt door de veranderende samenstelling van de bevolking, en aan de andere kant door de transformatie van de inhoudelijke boodschap van de sociaal-democraten zelf.
De opkomst van de culturele scheidslijn
Rond de millenniumwisseling kwam daar een nieuwe uitdaging bij. Aangewakkerd door 9/11, en in ons land de opkomst van Pim Fortuyn, manifesteerde zich steeds duidelijker een sociaal-culturele politieke scheidslijn.[3] Thema’s als immigratie, integratie, veiligheid en Europese eenwording gingen in steeds sterkere mate het publieke debat bepalen. Hoewel er al langere tijd aandacht voor deze onderwerpen was (met name VVD-leider Frits Bolkestein besteedde er in de jaren negentig veel aandacht aan), kwam de boel na de eeuwwisseling echt in een stroomversnelling terecht. Een stroomversnelling die werd aangejaagd door een combinatie van invloedrijke gebeurtenissen (zoals terroristische aanslagen) en de manier waarop radicaal-rechtse partijen hier op hebben ingespeeld.
Er ontstond een steeds scherpere tweedeling tussen aan de ene kant de ‘verliezers’ en aan de andere kant de ‘winnaars’ van globalisering. Verliezers maakten zich zorgen over de vervaging van grenzen. Ze vreesden dat toegenomen immigratie en bemoeienis uit Brussel weleens negatief voor hen uit zouden kunnen pakken. Wie kon garanderen dat migranten hun banen niet zouden afpakken en dat de steeds verdergaande Europeanisering hun cultuur niet zou bedreigen? De boodschap van radicaal-rechtse partijen sloot perfect aan op de zorgen van deze meestal lager opgeleide groep burgers. De winnaars, aan de andere kant, associeerden globalisering juist met mogelijkheden en kansen. Door open grenzen konden zij makkelijk reizen en dat pakte voor velen zowel professioneel als privé goed uit. Deze veelal hoger opgeleide en kosmopolitische burgers voelden zich vooral aangetrokken tot sociaalliberale en groene partijen.
De opkomst van de nieuwe scheidslijn zette de spanningen binnen de electorale coalitie van de sociaal-democraten verder op scherp. De tweedeling tussen aan de ene kant de wat nationalistischere en conservatievere sociaal-democraten en aan de andere kant het wat kosmopolitischere en progressievere deel van de achterban lag nu namelijk onder een vergrootglas. Het gevolg was sterke polarisatie op precies díe thema’s die sociaal-democraten liever niet wilden benadrukken.
Twee smaken links
In de afgelopen twee decennia heeft deze culturele scheidslijn nauwelijks aan belang ingeboet. Natuurlijk, het publieke debat fluctueert. Soms gaat het wat meer over klassieke sociaaleconomische thema’s, en soms wat meer over identiteit. Maar bijna twintig jaar na de moord op Fortuyn kunnen we wel stellen dat de sociaal-culturele scheidslijn er nog steeds is.
Wel is de precieze invulling van de scheidslijn met de tijd veranderd. Het gaat nu veel sterker dan twintig jaar geleden over thema’s als racisme, discriminatie en wokeness. Daarnaast lijkt het klimaatissue er langzaamaan onderdeel van geworden te zijn. Burgers en partijen die voor een restrictiever immigratiebeleid pleiten en de invloed van de EU willen terugdringen staan vaak ook behoorlijk sceptisch tegenover klimaatpolitiek, terwijl degenen die voor een multiculturele samenleving en een sterke EU zijn zich juist hard maken voor een groenere samenleving.
De sociaal-culturele scheidslijn manifesteert zich ook duidelijk binnen links. Dat zie je als je kijkt naar politieke partijen, maar ook als je de opvattingen van hun kiezers onder de loep neemt. Aan de kosmopolitische kant staan partijen als GroenLinks, BIJ1 en de Partij voor de Dieren. D66 en Volt zijn ook duidelijk kosmopolitisch en progressief, maar deze partijen zou ik niet als links willen omschrijven. De Partij voor de Dieren is overigens een twijfelgeval; op het gebied van Europese eenwording is de partij eerder nationalistisch te noemen.
Aan de nationalistische(re) kant vinden we de SP. Deze partij onderscheidt zich duidelijk van de andere linkse partijen als het gaat om thema’s als immigratie en met name Europese eenwording. De SP en haar kiezers nemen met betrekking tot deze thema’s echt een middenpositie in.
In Nederland en ook daarbuiten bestaan er dus eigenlijk twee smaken links: het kosmopolitische links van GroenLinks en co, en het nationalistische(re) links van de SP. Waar staat de PvdA? Kijkend naar het verkiezingsprogramma staat de PvdA veel dichter bij GroenLinks dan bij de SP. Hoewel er in het programma van de PvdA een stuk minder aandacht is voor zaken als klimaatverandering en diversiteit, lopen de opvattingen op deze gebieden niet heel sterk uiteen. Het is tekenend dat het voor de ontwikkelaars van stemwijzers soms lastig is de verschillen tussen de twee partijen te laten zien.
Ook als we kijken naar de opvattingen van kiezers zijn de verschillen tussen de PvdA en GroenLinks klein. De achterbannen van PvdA en GroenLinks verschillen veel minder sterk van elkaar dan de achterbannen van de PvdA en de SP. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen verschillen bestaan tussen de kiezers van de PvdA en GroenLinks. Waar GroenLinks-kiezers gemiddeld behoorlijk jong zijn, kunnen we het PvdA-electoraat omschrijven als – en dit is eufemistisch uitgedrukt – behoorlijk op leeftijd.
De mensen die nu nog op de PvdA stemmen zijn de PvdA-kiezers van weleer. Maar dan alleen de meest trouwe aanhangers, en voornamelijk degenen die afkomstig zijn uit het hoger opgeleide en progressieve kamp van de (toenmalige) electorale coalitie. Inmiddels is het denk ik gerechtvaardigd te stellen dat de PvdA-achterban met uitsterven wordt bedreigd. Hoe kan de partij het tij keren?
Vier strategieën
Een groep onderzoekers onder leiding van Herbert Kitschelt en Silja Häusermann onderscheidt vier mogelijke strategieën die sociaal-democraten kunnen inzetten.[4] De eerste noemen ze de ‘oud-linkse strategie’. Deze strategie houdt in dat de sociaal-democraten vooral sociaaleconomische thema’s als gelijkheid en herverdeling benadrukken en op die thema’s richting radicaal-links bewegen.
De tweede strategie is de ‘nieuw-linkse strategie’. In dit geval wordt er een veel duidelijkere nadruk op zaken als multiculturalisme, gendergelijkheid en klimaat gelegd. De sociaal-democraten bewegen dan dus vooral richting de groenen.
De derde strategie richt zich op het politieke midden. De sociaal-democraten blijven nog steeds relatief links op alle vlakken, maar bewegen niet verder die kant op. De nadruk wordt gelegd op gematigdheid, en de concurrentie wordt vooral aangegaan met middenpartijen. Tot slot is er de ‘links-nationalistische strategie’. Dit houdt een beweging richting radicaal-rechts in op met name het gebied van immigratie en Europese integratie.
Laten we nu eens kijken hoe aantrekkelijk deze vier strategieën zijn. Het uitgangspunt van de laatstgenoemde links-nationalistische strategie is dat sociaal-democraten de alliantie met de traditionele achterban dienen te herstellen en zich dus het beste op de verliezers van globalisering kunnen richten. Het idee is dat sociaal-democratische partijen door het innemen van restrictievere posities op het gebied van immigratie en Europese integratie de lager opgeleide kiezers die massaal naar radicaal-rechtse partijen zouden zijn overgelopen terug kunnen winnen. Voorstanders van deze aanpak verwijzen vaak naar Denemarken, waar de sociaal-democraten het electoraal nog steeds goed doen. En op cultureel vlak duidelijk naar rechts zijn bewogen.
PVV-corvee een goed idee?
Is deze strategie van wat de sociaal-democratische versie van ‘PVV-corvee’ genoemd zou kunnen worden een verstandige keuze? Daar lijken aanwijzingen voor te zijn. Jae-Jae Spoon en Heike Klüver laten op basis van een analyse van 15 verkiezingen in 6 landen (tussen 1998 en 2013) zien dat mensen die op linkse partijen stemmen minder geneigd zijn om naar radicaal-rechtse partijen te switchen als hun partij sterker anti-immigratie wordt.[5] Dit wijst erop dat linkse partijen die op cultureel vlak richting radicaal rechts bewegen deze partijen de wind uit de zeilen nemen.
Dit is een opvallend en interessant resultaat. Maar het is wel belangrijk hierbij aan te tekenen dat de onderzoekers niet specifiek naar sociaal-democratische partijen hebben gekeken (ze keken naar alle linkse partijen samen, inclusief groene en radicaal-linkse partijen), en bovendien op basis van hun analyses geen uitspraken kunnen doen over de vraag of linkse kiezers dan wel naar andere dan radicaal-rechtse partijen overlopen. De onderzoekers weten dus ook niet wat de overloop binnen links (tussen sociaal-democratische, groene en radicaal-linkse partijen) is.
Een andere recente analyse, uitgevoerd door Werner Krause en een aantal collega’s, richt zich specifiek op middenpartijen.[6] De auteurs bestudeerden meer dan 150 verkiezingen in 17 West-Europese landen in de afgelopen halve eeuw en ontdekten dat het overnemen van het restrictieve immigratievertoog van radicaal-rechtse partijen het succes van deze partijen niet belemmert. Integendeel. Wanneer linkse (of rechtse) middenpartijen richting radicaal rechts bewegen lijkt dit radicaal rechts eerder zetels op te leveren dan zetels te kosten.
Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor het verschil met de bevindingen van Spoon en Klüver. Laat me er twee noemen. Ten eerste kijken Krause en collega’s naar een veel groter aantal landen en verkiezingen. Ten tweede richten zij zich specifiek op de verschuivingen van sociaal-democratische kiezers naar radicaal-rechts, en niet op de overloop van alle linkse kiezers samen die kant op. Overigens laat onderzoek van onder andere Silja Häusermann zien dat de electorale overloop van sociaal-democratische partijen naar radicaal rechts zeer beperkt is. Het zijn eerder groene en sociaalliberale partijen die van de leegloop van de sociaal-democraten profiteren.
Dit geldt ook voor de specifieke Nederlandse situatie. Eelco Harteveld en Sarah de Lange hebben aan de hand van data van het SCoRE-onderzoeksproject bekeken waar mensen die in 2012 op de PvdA hadden gestemd (38 zetels) in 2017 (9 zetels) electoraal naartoe waren verhuisd.[7] Ongeveer 25% was de PvdA trouw gebleven. Ongeveer 20% was naar GroenLinks overgestapt. Pakweg 15% was naar andere linkse partijen verhuisd en 14% had zich bij D66 aangesloten. Iets minder dan 10% was helemaal niet meer gaan stemmen. Iets meer dan 5% was naar het CDA overgelopen. En ongeveer hetzelfde percentage naar de VVD. Minder dan 5% was bij de PVV aangehaakt.
Focus op links in z’n geheel
Maar dat het naar rechts bewegen op sociaal-cultureel vlak gemiddeld negatief kan uitpakken voor de sociaal-democraten zelf, betekent nog niet dat dit ook een nadelige strategie is voor links in zijn geheel. Aan de hand van een in Denemarken uitgevoerd experiment laten Frederik Hjorth en Martin Vinæs Larsen zien dat het onder bepaalde omstandigheden mogelijk is dat het innemen van restrictievere posities op het gebied van immigratie uiteindelijk goed kan uitpakken voor gezamenlijk links.[8]
De redenatie is als volgt. Met een dergelijke strategie kunnen sociaal-democraten zich (weer) aantrekkelijk maken voor kiezers die zich aangetrokken voelen tot radicaal-rechtse partijen. Dat is de winst. Als je daarmee evenveel kosmopolitische en progressieve kiezers kwijtraakt heb je netto niet gewonnen of verloren. Maar, en dat is hun centrale punt, als je die kiezers bent kwijtgeraakt aan andere linkse partijen met wie je uiteindelijk gaat samenwerken, heb je als links blok een nettowinst geboekt.
Let wel: als sociaal-democratische partij heb je dus alleen iets aan deze strategie als vervolgens regeringsdeelname met die andere linkse partij of partijen in het verschiet ligt. Een dergelijke strategie werkt dus eigenlijk alleen echt goed als het partijenlandschap is ingedeeld in verschillende blokken – iets dat in Nederland anders dan in Denemarken niet het geval is.
Hoewel een dergelijke strategie dus positief kan uitpakken, moet er wel aan verschillende voorwaarden worden voldaan. Bovendien roept het bewegen naar cultureel rechts ook andere belangrijke vragen op. De eerste is ideologisch van aard: in hoeverre past het pleiten voor een streng immigratiebeleid bij een sociaal-democratische partij wier ideologie om het woord ‘solidariteit’ draait?
De tweede vraag is een strategische: in hoeverre kun je als sociaal-democratische partij op de langere termijn geloofwaardig een dergelijke boodschap blijven uitdragen? Ten derde is er het probleem van het legitimeren van radicaal rechts. Door op het gebied van immigratie richting radicaal rechts te bewegen maak je de boodschap van die partijen steeds meer ‘mainstream’. Op de langere termijn kan normalisering van het radicaal-rechtse gedachtegoed deze partijen in de kaart spelen.
Flirten met het midden
Sociaal-democratische partijen kunnen er ook voor kiezen om zich op kiezers in het midden te richten. De eerder genoemde Derde Weg kan onder deze strategie worden geschaard. Denk aan politici als Wim Kok in Nederland, Tony Blair in het Verenigd Koninkrijk, Gerhard Schröder in Duitsland en Bill Clinton in de VS. Zij probeerden een middenweg te vinden tussen socialisme en liberalisme, met als doel (of mooi bijeffect) een grotere aantrekkelijkheid voor kiezers in het politieke midden.
Deze strategische of misschien eerder ideologische verschuiving pakte in het begin inderdaad goed uit. Denk aan de grote electorale successen van deze politici in de jaren negentig. Op de langere termijn lijkt de Derde Weg echter vooral tot een vervreemding van de eigen sociaal-democratische principes geleid te hebben, en daarmee tot stevige electorale verliezen.[9] Vandaag de dag is het aantal sociaal-democraten dat nog positief is over deze ideologische en strategische herbezinning op één hand te tellen.
In een recent gepubliceerde studie laat Matthew Polacko zien dat een beweging richting het sociaaleconomische midden ook vandaag de dag hoogstwaarschijnlijk geen handige strategie zal zijn.[10] Hij bestudeerde gegevens over individueel stemgedrag (1996-2018) en de electorale successen van partijen op geaggregeerd niveau (1965-2019) in een groot aantal landen, en ontdekte dat het naar rechts bewegen op sociaaleconomisch vlak electoraal negatief uitpakt op het moment dat er sprake is van een sterke mate van inkomensongelijkheid.
Waarom? Sociaal-democratische partijen worden veelal gezien als de partijen bij uitstek die ongelijkheid terug kunnen dringen. Als zij juist op het moment dat de ongelijkheid groot is naar rechts bewegen, kan dat tot grote teleurstellingen onder hun kiezers leiden, en daarmee tot flinke verliezen bij de stembusgang. Dit is volgens Polacko dan ook precies wat we als gevolg van de financiële crisis hebben zien gebeuren. En met de toenemende ongelijkheid als gevolg van de huidige coronacrisis denk ik dat sociaal-democraten deze les ter harte zouden moeten nemen.
Het is wel belangrijk hierbij aan te tekenen dat flirten met het midden niet noodzakelijkerwijs een beweging naar sociaaleconomisch rechts inhoudt. Sociaal-democratische partijen kunnen zich ook op het electorale midden richten door zich simpelweg niet al te uitgesproken op te stellen. Maar in tijden van groeiende ongelijkheid zou ook zo’n afwachtende en niet-uitgesproken houding heel goed tot teleurstellingen onder linkse kiezers kunnen leiden.
Toch is er ook een belangrijk argument vóór de strategie van het midden. Ook deze strategie zou je namelijk kunnen inzetten om links in zijn geheel te versterken. Ga maar na: wanneer sociaal-democraten zich richten op het veroveren van kiezers in het politieke midden zullen er ongetwijfeld teleurgestelde kiezers weglopen naar groene en radicaal-linkse partijen. Maar tegelijkertijd zullen zich (als het goed is) kiezers die voorheen op gematigd rechtse partijen (zoals D66, VVD en CDA) stemden bij de sociaal-democraten aansluiten. Het gevolg van deze aanpak is dan dat links in zijn geheel groeit. Sociaal-democraten offeren zich in zekere zin op om een groter links doel te bereiken. Maar zoals eerder gezegd kun je je afvragen hoe effectief een dergelijke strategie is wanneer er geen sprake is van een hecht samenwerkend links blok. Bovendien lijkt me de kans dat partijen die net de ene na de andere electorale tegenslag te verduren hebben gekregen zichzelf gaan opofferen niet zo heel groot.
Oud én nieuw
Kijkend naar het huidige PvdA-electoraat lijkt de nieuw-linkse strategie de meest voor de hand liggende te zijn. PvdA-kiezers zijn namelijk veel progressiever, kosmopolitischer en groener dan gemiddeld. En opvallend genoeg geldt dat ook voor jongeren, precies de kiezersgroep die de PvdA uit het oog is verloren. Het idee is dat je met een grotere nadruk op zaken als duurzaamheid en diversiteit een dubbele slag slaat: je spreekt zowel je eigen kiezers aan én kan er bovendien jongeren mee verleiden.
Tegenstanders brengen hier tegenin dat je met een dergelijke strategie mogelijk de lager opgeleide en meer nationalistisch ingestelde kiezers van je vervreemdt. Het is echter nog maar de vraag of dat gebeurt. Tarik Abou-Chadi en Markus Wagner bestudeerden 42 verkiezingen in 13 West-Europese landen tussen 2002 en 2016, en laten weinig heel van dit bezwaar.[11] Oudere en lager opgeleide kiezers uit de arbeidersklasse zijn niet minder geneigd op sociaal-democratische partijen te stemmen als deze partijen progressiever zijn. Je zou eerder kunnen stellen dat sociaal-democratische partijen die niet progressief en kosmopolitisch genoeg zijn jongere en hoger opgeleide kiezers van zich vervreemden. En dat is een groot probleem gezien de stijging van het opleidingsniveau en het toenemende belang van jongeren in de politiek.
Betekent dit dat we kunnen concluderen dat sociaal-democraten zich volledig op de nieuw-linkse strategie zouden moeten storten? Nee. Of althans, niet helemaal. We hebben het nog niet over de eerstgenoemde, oud-linkse strategie gehad: het naar links bewegen op sociaaleconomisch vlak en vooral onderwerpen als sociale zekerheid, zorg, onderwijs en de woningmarkt centraal stellen.
Uit een recente studie onder leiding van Tarik Abou-Chadi blijkt dat in Duitsland met name deze strategie aanslaat bij linkse kiezers.[12] De onderzoekers hebben mensen met linkse opvattingen verschillende ‘vignettes’ voorgelegd (teksten met informatie over de posities van sociaal-democratische partijen met betrekking tot verschillende onderwerpen) op basis waarvan ze vervolgens uitspraken konden doen over de populariteit van de vier genoemde strategieën.
Een zelfde studie in Oostenrijk laat een net iets ander beeld zien. Hier doet zowel de oud- als de nieuw-linkse strategie het goed onder linkse kiezers. Veel wijst er dus op dat vooral een combinatie van de oud- en nieuw-linkse strategie goed zou kunnen werken. Dus: het benadrukken van sociaaleconomische issues en daar uitgesproken linkse standpunten op innemen, maar tegelijkertijd ook niet terugschrikken voor een duidelijk progressieve en kosmopolitische boodschap als het gaat om zaken als bijvoorbeeld immigratie en identiteit.
Niet alleen strategie, vooral ook ideologie
Vanuit strategisch oogpunt zou ik sociaal-democratische partijen dus adviseren zich te richten op de combinatie van something old en something new. En dus niet (!) something borrowed (de anti-immigratieretoriek van radicaal-rechts overnemen) of something blue (op sociaaleconomisch vlak liberale standpunten innemen).
Toch heeft de belangrijkste reden voor mijn advies niet te maken met strategie, maar met ideologie. Hoewel politieke strategieën begrijpelijkerwijs een hoofdrol spelen, zijn partijen meer dan strategische machines die alleen kijken naar wat electoraal gezien handig is. De meeste politieke partijen zijn vooral ook ideologische bewegingen. Welke strategie een partij hanteert moet aansluiten bij de ideologie die centraal staat.
Je zou kunnen zeggen dat een ideologie bestaat uit drie componenten: (a) een analyse van hoe de wereld er uitziet; (b) een beeld van hoe de ideale wereld eruit zou moeten zien; en (c) een beschrijving van hoe we van a naar b kunnen komen. Laten we er voor het gemak even van uitgaan dat de idealen van de sociaal-democratie niet of nauwelijks zijn veranderd. De wereld zélf is in de afgelopen honderd jaar natuurlijk wel totaal anders geworden. Een analyse van de grootste uitdagingen van vandaag ziet er volstrekt anders uit dan een soortgelijke analyse een eeuw geleden. Met andere woorden: zelfs als de idealen van de sociaal-democratie niet zijn veranderd, zal de ideologische boodschap toch telkens aangepast moeten worden. We leven immers in een snel veranderende wereld.
De grootste hedendaagse uitdagingen hebben te maken met diversiteit, klimaatverandering en groeiende ongelijkheid. De grote vraag voor sociaal-democraten is hoe zij hun verhaal hierop kunnen laten aansluiten. Ik denk dat de combinatie van oud- en nieuw-links hier het beste bij past.
Het begrip solidariteit zou daar een hoofdrol bij kunnen spelen. Het verwijst dan naar sociaaleconomische verbondenheid en een sterke verzorgingsstaat die mensen beschermt tegen de nadelige krachten van de markt. Maar het verwijst ook naar andere vormen van solidariteit. Met ‘andere groepen’ binnen ons eigen land. Met mensen in andere landen. Maar ook met dieren. En met de wereld in haar geheel. De crux zal zijn een dergelijk verhaal dat sociaaleconomische en sociaal-culturele componenten met elkaar combineert vorm te geven en vervolgens overtuigend uit te dragen.
Het nieuwe verhaal in de praktijk
Toch is het belangrijk daarbij aan te tekenen dat ook een zeer goed verwoord en gebracht oud+nieuw-links verhaal de PvdA waarschijnlijk niet het electorale succes van weleer gaat doen herbeleven. De manier waarop kiezers zich gedragen in het stemhokje is daarvoor te ingrijpend veranderd. Kiezers blijven niet meer hun hele leven één enkele partij trouw, maar wisselen – binnen een bepaalde ideologische bandbreedte – tussen verschillende partijen.
Ze laten hun uiteindelijke stemkeuze afhangen van allerlei relevante en minder relevante factoren als het optreden van partijen in de afgelopen paar jaar, hun plannen voor de toekomst, de manier waarop campagne wordt gevoerd, en het kontje van de leider. Het resultaat is een bewegend en gefragmenteerd partijenlandschap.
De PvdA dient een nieuwe rol in dit verander(en)de landschap in te nemen en niet tevergeefs te blijven proberen de electorale coalitie van weleer nieuw leven in te blazen. Coalities kunnen in het nieuwe landschap beter tussen dan binnen partijen worden gesloten.
Om succesvol te zijn zullen linkse partijen daarom veel meer met elkaar moeten samenwerken. Om te beginnen geldt dat voor de PvdA en GroenLinks. Deze twee partijen zijn sterk naar elkaar toegegroeid en de verschillen zijn relatief klein. Toch verloopt de samenwerking niet altijd even soepeltjes. Bij de afgelopen verkiezingen is het pijnlijk misgegaan. Denk aan de mislukte postercampagne van GroenLinks: wat tot enthousiasme op links had moeten leiden heeft vooral hoongelach aan de andere kant van het politieke spectrum veroorzaakt. Een écht stembusakkoord met een écht gezamenlijk programma bij de volgende verkiezingen zou een mooi begin zijn. Elkaar vasthouden bij de (huidige) formatie ook.
Links is groter dan alleen de PvdA en GroenLinks. Hoe groter de samenwerkingsverbanden hoe beter. Maar een voorwaarde moet dan wel zijn dat er goede afspraken worden gemaakt. Op welke vlakken trek je samen op? Wanneer laat je elkaar juist los? Op cultureel vlak is samenwerking met partijen als D66 en Volt prima mogelijk, maar dan wordt het lastig om de SP erbij te betrekken. Op sociaaleconomisch terrein kunnen de PvdA en GroenLinks prima door één deur met de SP. Maar de verschillen met D66 en Volt zijn hier behoorlijk (en hoogstwaarschijnlijk te) groot.
Ik zou de sociaal-democraten aanraden de komende tijd op zoek te gaan naar een krachtig oud+nieuw-links verhaal. Dat zal vermoedelijk flink wat energie gaan kosten. De PvdA zou er daarom goed aan doen haar energie niet te verspillen aan deelname aan een vechtkabinet gedomineerd door rechtse partijen.
Dit is een uitgebreide versie van een artikel dat eerder verscheen op de politicologische blog Stuk Rood Vlees.
Noten
- Häusermann, S., Kitschelt, H., Abou-Chadi, T., Ares, M., Bischof, D., Kurer, T., Van Ditmars, M., & Wagner, M. (2021). Transformation of the Left: The Myth of Voter Losses to the Radical Right. Berlijn: Friedrich-Ebert-Stiftung.
- Benedetto, G., Hix, S., & Mastrorocco, N. (2020). The rise and fall of social democracy, 1918–2017. American Political Science Review, 114(3), pp. 928-939.
- Kriesi, H., Grande, E., Lachat, R., Dolezal, M., Bornschier, S., & Frey, T. (2008). West European politics in the age of globalization. Cambridge: Cambridge University Press.
- Kitschelt, H., & Häusermann, S. (2021). Transformation of the Left: Strategic Options for Social Democratic Parties. Berlijn: Friedrich-Ebert-Stiftung.
- Spoon, J. J., & Klüver, H. (2020). Responding to far right challengers: does accommodation pay off? Journal of European Public Policy, 27(2), pp. 273-291.
- Krause, W., Cohen, D., & Abou-Chadi, T. (2019). Does Accommodation Work? Mainstream Party Strategies and the Success of Radical Right Parties. Unpublished manuscript.
- De Lange, S. (2017). Waarom oude witte mannen niet genoeg zijn. Socialisme & Democratie, 2017/2.
- Hjorth, F., & Larsen, M. V. (2021). When Does Accommodation Work? Electoral Effects of Mainstream Left Position Taking on Immigration. British Journal of Political Science, pp. 1-9.
- Karreth, J., Polk, J. T., & Allen, C. S. (2013). Catchall or catch and release? The electoral consequences of social democratic parties’ march to the middle in Western Europe. Comparative Political Studies, 46(7), pp. 791-822.
- Polacko, M. (2021). The rightward shift and electoral decline of social democratic parties under increasing inequality. West European Politics, pp. 1-28.
- Abou-Chadi, T., & Wagner, M. (2020). Electoral fortunes of social democratic parties: do second dimension positions matter? Journal of European Public Policy. 27(2), pp. 246-272.
- Häusermann, S., Kitschelt, H., Abou-Chadi, T., Ares, M., Bischof, D., Kurer, T., Van Ditmars, M., & Wagner, M. (2021). Transformation of the Left: The Myth of Voter Losses to the Radical Right. Berlijn: Friedrich-Ebert-Stiftung.