De PvdA zit in zwaar weer. De verkiezingsnederlagen van de afgelopen jaren dreunen nog door. Toch hoeft dit niet te betekenen dat de sociaal-democratie geen toekomst heeft. Die toekomst ligt in een combinatie van vrees en hoop.
Eerst de vrees.1 Eind vorig jaar verscheen een aantal boeken waar je nu niet gelijk vrolijk van wordt. Zo kwam de nieuwe Nederlandse vertaling van Oswald Spenglers Ondergang van het Avondland uit.2 Dit jaar honderd jaar geleden verscheen het eerste deel van dit boek, en nu zijn beide delen opnieuw verschenen, prachtig uitgegeven. Veel kan over dit caleidoscopische, de hele wereld beschrijvende cultboek over verschillende beschavingen worden gezegd en dat is ook gedaan, maar een optimistisch boek is het niet. De westerse cultuur zou volgens Spengler aan rationalisme, geldzucht en massaconsumptie ten onder gaan.
Nu is het honderd jaar later en we bestaan nog steeds. Optimisme krijgt echter weinig kans bij lezing van het erudiete boek van de Duitse historicus (met een Nederlandse moeder) Philipp Blom dat eveneens vorig najaar uitkwam, met als titel: Wat op het spel staat.3 Als gevolg van de klimaatverandering en de digitalisering van arbeid is de toekomst geen belofte meer, maar een bedreiging, zo schrijft Blom. Hoe vaak hoor je niet zeggen dat het tegenwoordig niet meer vanzelfsprekend is dat onze kinderen het beter krijgen dan wijzelf? Door die bedreiging willen rijke landen houden wat zij hebben. Zij ‘weigeren de toekomst’, want die zit vol bedreigingen. Maar die houding botst met genoemde ontwikkelingen van klimaatverandering en robotisering van de arbeid. En dat zal enorme gevolgen hebben. Volgens Blom staat niets minder dan onze democratische en rechtsstatelijke samenleving op het spel, misschien wel onze beschaving.
Nu is Philipp Blom Oswald Spengler niet, maar hier komen zij toch dicht bij elkaar, al ligt er honderd jaar tussen. Beiden hebben bovendien gemeen dat zij forse kanttekeningen zetten bij het vooruitgangsgeloof van de Verlichting. Het verlichtingsdenken, gebaseerd op de rede, heeft velen geëmancipeerd, maar deze liberale droom is in de loop van de tijd ‘gecompromitteerd’, zoals Blom zegt.4 Hoe verlicht de vrijzinnige elite hier in Europa ook dacht te zijn, de gelijkwaardigheid van mensen gold lange tijd niet voor de koloniën, om maar eens iets te noemen. Verlichte ideeën hier, suprematie en onderdrukking daar. En de gelijkwaardigheid van vrouwen was lange tijd een onderschoven kindje, ook bij degenen die zeiden de waarden van de rechtsstaat te omarmen. Er waren mensen als Multatuli, Alletta Jacobs, Anton de Kom en Joke Smit voor nodig om dat aan te kaarten.5
Kritiek op de Verlichting is natuurlijk niet nieuw. Het begon met de Romantiek en heeft later ook andere vormen aangenomen. Blom noemt er vele. Natuurlijk, het verlichtingsdenken heeft ook de democratische rechtsstaat opgeleverd en dat is een grote verworvenheid, maar het lag tegelijk aan de basis van een ‘verabsoluteerd’ marktdenken dat rijkdom concentreert in de handen van zeer weinigen en de natuur uitput.6 ‘Zo wordt de rationaliteit van de verlichting de rationaliteit van de markt, […] de mensenrechten worden consumentenrechten […]. Zo is ook het succes van een samenleving weer te geven in het bruto binnenlands product. Het goede leven ligt in de groei van de economie.’7 Maar wat als er grenzen aan de groei zijn? Stort dan ook niet dat goede leven in? In zijn nieuwe boek The Retreat of Western Liberalism, stelt ook de columnist van The Financial Times, Edward Luce, die vraag.8
Voor de sociaal-democratie, net als het liberalisme een kind van de Verlichting, zijn dergelijke sombere analyses natuurlijk niet hoopgevend.9 En als je dan de volgende morgen de Volkskrant in de bus krijgt, die opent met de kop ‘Ongelijkheid mondiaal richting recordniveau’,10 moet je oppassen niet in somberte te vervallen.
Gelukkig was daar dan een nieuw boek over de PvdA! Van de journalist Wilco Boom, dat vlak voor Kerst 2017 werd gepubliceerd. Het bevat negentien interviews met sociaaldemocraten. Boeiend genoeg, maar het boek heet niets voor niets De neergang van de PvdA, ook al luidt de ondertitel: Prominente sociaaldemocraten over de crisis en de weg omhoog.11 De weg omhoog: Jesse Frederik, die in dezelfde periode de Den Uyl-lezing hield, zal zich er vermoedelijk niet door hebben laten overtuigen.12 Terecht kaartte Frederik de kwestie aan van mensen met een financieel probleem die door enorme boeteverhogingen en deurwaarders- en incassokosten door overheidsinstanties steeds verder de schuldenproblematiek worden ingeduwd. Op televisie was zoiets vorig najaar al aangekaart in de serie Schuldig van omroep Human.13 Wie kreeg er geen sympathie voor Dennis, de langharige eigenaar van een dierenwinkeltje in Amsterdam-Noord? Jesse Frederik in zijn mooie Den Uyllezing sprak over Sander, Anna en Germaine die wegzakten in de ‘schuldenindustrie’ die in Nederland is ontstaan. Dat dit kon gebeuren in het moderne Nederland noemt Frederik ‘het failliet van de sociaal-democratie’ en daarom heeft hij nooit PvdA gestemd.
Zijn anekdotisch verhaal past in een trend, niet alleen in Nederland. Het wemelt van publicaties waarin de electorale achteruitgang van de sociaal-democratie wordt verbonden met het gevoel bij grote delen van de klassieke achterban dat zij in de steek gelaten zijn door de sociaal-democratie. Ook recente academische studies getuigen daarvan. Why the Left Loses is de titel van zo’n recente studie.14 Maar de teneur is anders dan zo rond 1980. Toen sprak de Duits-Britse liberale socioloog Ralf Dahrendorf nog over het einde van de sociaaldemocratie, niet omdat zij failliet was, maar omdat ze door haar eigen succes overbodig was geworden.15 De verzorgingsstaat was het klinkende resultaat.
De huidige studies wijzen op iets anders. Demografische en maatschappelijk ontwikkelingen hebben de sociaal-democratie in een lastige positie gebracht. Volgens nogal wat publicaties zou zij onmogelijk nog tegelijk de belangen van de arbeidersklasse en die van de middenklasse kunnen behartigen. De sociaaldemocratie houdt die spagaat niet langer vol. En daar loopt de opkomende etnische scheidslijn nog eens dwars doorheen. Tegelijk is zij in de periode van de Derde Weg te veel meegegaan met liberale zelfontplooiingsidealen van de hogere middenklasse, waardoor ‘Tante Truus drie hoog achter’ zich niet meer herkende in de sociaal-democratie. De ‘moderniseringsverliezers’ voelden zich in de steek gelaten.16 Pim Fortuyn sprak niet voor niets over de ‘verweesde samenleving’.17
Het lijkt wel of de sociaal-democratie nu haar ‘1672-moment’ beleeft. Volgens vele commentaren is zij als beweging reddeloos, is haar leiding radeloos, die haar achterban vaak weer redeloos vindt. En toch gloort er hoop! Maar alvorens daarop in te gaan, eerst een kleine excursie terug in de tijd.
Historische lessen
We schrijven de tweede helft van de negentiende eeuw. Dankzij technologische vooruitgang vindt de Industriële Revolutie plaats, maar deze brengt ook diepe sociale ellende. De liberaal Thorbecke nam dat probleem waar, maar zag geen oplossing. Hij omarmde de vooruitgang, vernieuwde met zijn grondwet van 1848 het Nederlandse politieke bestel op een beslissende manier, maar stond met lege handen tegenover de dissonant van wat de ‘sociale kwestie’ is gaan heten. ‘Wie vindt den toon waarin deze dissonant zich oplost?’ vroeg hij zich enigszins vertwijfeld af.18
Diepe sociale ellende leidde tot massale lethargie en drankgebruik. Het leek onafwendbaar. Natuurlijk: er werden pogingen ondernomen om het drankmisbruik tegen te gaan en om via de charitas het leed van de ergste armoede te verzachten. Maar de structurele technologische en economische ontwikkelingen werden als onvermijdelijk gezien, net als hun consequenties. Religieuze organisaties zagen er Gods hand in; fabrikanten zeiden dat zij door internationale concurrentie niet anders konden dan arbeiders lage lonen te betalen. Hogere lonen zouden tot faillissement leiden en dan zouden de arbeiders helemaal geen werk hebben.19 En dat wilde toch niemand?
Ook het vroege socialisme, hoe antikapitalistisch ook, leek zich lange tijd neer te leggen bij het onvermijdelijke. Het beriep zich daarbij op Karl Marx, die in hetzelfde jaar dat Thorbecke zijn grondwet opstelde in Europa een spook zag ronddolen: het spook van het communisme. Het lot van de arbeiders zou beter worden, maar pas nadat het kapitalisme door voortdurende kapitaalaccumulatie zijn eindstadium had bereikt, de rijkdom in handen van een kleine groep superrijken zou zijn gekomen, de middengroepen onvermijdelijk zouden zijn geproletariseerd, en de steeds grotere massa van proletariërs niets meer te verliezen zou hebben dan haar ketenen.20 Dan zou de revolutie uitbreken, zouden alle productiemiddelen in handen van de gemeenschap worden gebracht en zou een klasseloze socialistische heilstaat ontstaan. Dit revolutionair marxisme mocht dan een schitterende toekomst voor de arbeidersklasse schetsen, maar wel op de lange termijn na eerst een periode van nog grotere ellende.
Tegen dit determinisme in het denken kwam aan eind negentiende eeuw verzet. Mensen die zich tegen de algemene opinie in niet neerlegden bij onvermijdelijk geachte ontwikkelingen. Die de strijd aangingen en tegenmacht probeerden te organiseren. Bijvoorbeeld door eigen inkoopcoöperaties en later ook woningcorporaties op te richten. Door vakorganisaties in het leven te roepen. Door ‘onderlinge’ verzekeringen in te richten. En door te proberen via wetgeving de ellende te bestrijden. Sociaal-liberalen, sociaal bewogen christenen en hervormingsgezinde socialisten.
De laatste groep vocht rond 1900 in eigen gelederen een strijd uit met revolutionaire marxisten. Zij herkenden het gevaar van kapitaalaccumulatie als strijdig met de belangen van de werkende klasse, maar achtten die niet onvermijdelijk. Van deze reformisten was de Duitse sociaal-democraat Eduard Bernstein de grote voorman. Bernstein achtte het kapitalisme niet onverenigbaar met sociale hervormingen.21 Hij verwierp de socialistische heilsleer van de revolutionair marxisten, verving het concept van ‘revolutie’ door dat van ‘evolutie’, achtte de proletarisering van de middengroepen niet onvermijdelijk, pleitte voor een voortdurende democratisering van staat en samenleving en daarmee voor het gebruikmaken in plaats van afwijzen van de staat.22 Hij verving, zou je kunnen zeggen, ‘socialisme’ door ‘sociaal-democratie’.23
Als een van de eerste sociaal-democraten beschouwde Bernstein de democratische rechtsstaat als doel en middel tegelijk. Om een sociaal rechtvaardige samenleving te krijgen waren democratie en gelijke rechten voor ieder noodzakelijk. Maar hij ging verder dan de liberalen, die vonden dat de democratie beperkt moest blijven tot een liefst zo klein mogelijke overheid. Bernstein wilde het bereik van de liberale democratie juist uitbreiden, om haar toekomst veilig te stellen. Want een democratische rechtsstaat kan niet stabiel zijn wanneer de maatschappelijke ongelijkheid te groot is en sociale rechtvaardigheid te zeer ontbreekt. Tegen uitwassen van het kapitalisme moest dan ook actief worden gestreden op basis van normatieve ideeën van sociale rechtvaardigheid en in de vorm van concrete maatregelen. Daar was politieke en maatschappelijke machtsvorming voor nodig. Het sluiten van compromissen hoorde daarbij, maar niet tegen elk prijs en moest altijd verdedigbaar zijn als een stap in sociale richting. Tegenhangen tegen het liberalisme van de bourgeois was een voortdurende noodzaak, maar dat betekende niet per se dat alle productiemiddelen aan een centrale staat moesten worden onderworpen. Dat zou niet alleen de eigen verantwoordelijkheid ondermijnen, het was ook niet nodig, mits de markt maar getemd zou worden door ingrijpen van de staat. Niet de afschaffing van het kapitalisme, maar de ‘breideling’, het inperken van het kapitalisme, was het doel.
Bernsteins ideeën werden destijds fel bestreden in zijn eigen SPD en in de internationale organisatie van sociaal-democratische partijen. In beide verloor hij het pleit. Zijn tegenstrevers, de revolutionair marxisten onder leiding van Karl Kautsky, moesten niets hebben van zijn revisie van Marx’ ideeën. Zij hielden vast aan het deterministisch marxistisch dogma dat een socialistische heilstaat beloofde. Dat heeft de SPD sterk verzwakt. Toen in 1929 de beurskrach plaatsvond stond zij met lege handen om de economische crisis te bestrijden. Volgens verschillende auteurs maakte die verzwakte positie van de SPD het mogelijk dat het nazisme zoveel aanhang kon verwerven.24 Als die redenering klopt, toont dat aan hoezeer een sterke, reformistische sociaal-democratie nodig is voor het voortbestaan van de democratische rechtsstaat.25
In Nederland liep het anders. Daar verlieten de revolutionaire marxisten al in 1909 de SDAP.26 Het reformisme in de sociaal-democratie werd de hoofdstroom. Dat ging overigens niet zonder de nodige discussie, maar stelde de SDAP wel in staat in de jaren dertig de nationale staat te accepteren als het kader voor concrete politieke actie. De bestrijding van de economische crisis werd voorgesteld in een Plan van de Arbeid, opgesteld door onder anderen de latere Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen en Hein Vos. De kern ervan was: zorgen voor bestaanszekerheid en een behoorlijk levenspeil. Zij bouwden voort op de ideeën van de Britse econoom Keynes.
Na de Tweede Wereldoorlog zou dat gedachtegoed een belangrijke rol spelen bij de opbouw van de verzorgingsstaat, ook in Nederland. Net als in andere westerse landen werd de noodzaak gevoeld van een compromis tussen kapitaal en arbeid. Bernstein kreeg alsnog gelijk: een stabiele democratie kan niet zonder een stevige sociale basis. De PvdA zette dat nog eens duidelijk uiteen in het dikke rapport uit 1951 De weg naar vrijheid, dat voortbouwde op het Plan van de Arbeid. Bestaans zekerheid stond hierin centraal, maar uit druk kelijk als middel om te komen tot een ‘gemeenschap van vrije mensen’.
De titel gaf al aan dat het de tegenhanger wilde zijn van The Road to Serfdom uit 1944 van Friedrich Hayek.27 Hayek was de opponent van Keynes en pleitte voor zo min mogelijk ingrijpen van de staat in het economisch leven; hij zou de godfather van het neoliberalisme worden. De weg naar vrijheid stelde nu juist dat een geordende samenleving met collectieve voorzieningen nodig was om ‘menselijke ontplooiing’ binnen een ‘waarlijke gemeenschap’ mogelijk te maken.28
De verzorgingsstaat werd op- en uitgebouwd. De PvdA deed dit samen en soms in concurrentie met anderen, vooral de KVP. De electorale strijd om de katholieke arbeiders zorgde voor een ‘opwaartse rivaliteit’ die uitmondde in de ruimhartige verzorgingsstaat van de jaren zeventig.29 Dat was waarom Ralf Dahrendorf toen sprak van het einde van de sociaal-democratie, omdat zij overbodig zou zijn geworden.
Een paar lessen kunnen we trekken uit dit historisch uitstapje waarin Bernstein centraal is gezet:
► Les 1. Geen determinisme: ga niet uit van onvermijdelijkheden zoals zogenaamde historische wetten, maar heb een open oog voor nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.
► Les 2. Blijf wel steeds tegenhangen: ongewenste uitkomsten van ontwikkelingen in het kapitalistische systeem moeten worden tegengegaan, zoals de ondermijning van de collectieve sociale basis die noodzakelijk is voor een stabiele democratische rechtsstaat. Dit ideologisch debat moet gevoerd blijven worden.
► Les 3. Maak concrete plannen: formuleer op basis van het normatieve uitgangspunt van sociale rechtvaardigheid binnen een democratische rechtsstaat concrete plannen die de bestaanszekerheid bevorderen.
Deze lessen dienen als achtergrond voor een schets van de toekomst van de sociaal-democratie.
Hoop
Sinds de jaren zeventig heeft de wereld niet stilgestaan. Oliecrises, economische conjunctuur met pieken en dalen. Bezuinigingen op de voorzieningen van de verzorgingsstaat, migratie, electorale instabiliteit. De val de Muur. De uitbreiding van de Europese Unie. De digitale revolutie. De opwarming van de aarde. Te veel om op te noemen. Wat duidelijk is: links heeft sinds de jaren zeventig het initiatief verloren in het publieke debat. Dat leidt tot een aantal vaststellingen met betrekking tot de sociaal-democratie. Daarin probeer ik die historische lessen te verwerken.
Geen determinisme
De wereld verandert en dat is soms maar goed ook. Maar dat is iets anders dan die werkelijkheid tot norm verheffen. Dat gebeurde vanaf de jaren zestig op verschillende manieren. Met het bereiken van de verzorgingsstaat kwam in de jaren zestig en zeventig zeer sterk de nadruk te liggen op de individuele ontplooiing, waarbij de aandacht voor de daarvoor noodzakelijke collectieve sociale basis helaas op de achtergrond raakte. Hedonisme ging de boventoon voeren. Individualisering werd als een onontkoombare trend beschouwd die verder moest worden gestimuleerd en als uitgangspunt voor beleid moest dienen.30
Let wel: individuele ontplooiing is en blijft voor de sociaal-democratie een na te streven doel en heeft ook veel goeds gebracht; maar het gaat wel om ‘verantwoordelijkheid voor de ontplooiing van eigen wezen’ gekoppeld aan ‘verantwoordelijkheid tegenover medemens en gemeenschap’, zoals De weg naar vrijheid het omschreef. Dan ook kan die gemeenschap tot bloei komen, zodat ontplooiing voor zoveel mogelijk mensen kan worden bereikt.
Dat is heel iets anders dan het doorgeslagen individualisme van het neoliberalisme, waarbij het individu heilig wordt verklaard en de samenleving er niet toe doet. Alles voor je zelf! Tony Judt noemde het ‘limitless personal advancement’.31 Waarden als prudentie en gematigdheid werden aan de kant gezet. Greed is good! Enrichissez-vous!
Dat doorgeslagen individualisme is echter geen onvermijdelijk proces, maar is bewust politiek aangemoedigd. De uitspraak ‘There is no such thing as society’ van Margaret Thatcher is er het symbool van geworden. Door die heiligverklaring konden neoliberalen hun doel van een zo klein mogelijke overheid proberen te bereiken door zoveel mogelijk tot de verantwoordelijkheid van de individuele burger te verklaren. De markt waarop die individuen zich ‘rationeel’ begeven, zorgt wel voor het noodzakelijke evenwicht, zo was de redenering.
Die redenering van neoliberalen was vanaf Hayek in 1944 decennialang voorbereid,32 maar brak door in de jaren tachtig toen de herinnering aan de ellende van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog was vervaagd, de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat door de economische crisis onder druk kwam te staan en de met die verzorgingsstaat gepaard gaande regelgeving door velen –overigens vaak terecht – als verstikkend werd ervaren. Dat was het moment om het naoorlogse compromis van kapitaal en arbeid, waar de conservatieve liberalen zich zo aan hadden gestoord, definitief op de mestvaalt van de geschiedenis te gooien. De neoliberalen grepen de macht, soms via democratische verkiezingen met Margaret Thatcher en Ronald Reagan, maar in elk geval in het publieke debat. De uitspraak van de Amerikaanse president Reagan in 1981, ‘[…] government is not the solution to our problem; government is the problem’, zette de toon.33
De sociaal-democratie raakte, net als de Democratische Partij in de Verenigde Staten, in het defensief. Uit angst de boot te missen en waarschijnlijk ook door gebrek aan historisch besef ging men de ideeënstrijd niet vol aan, maar probeerde men mee te buigen. In Nederland was de econoom en voormalig PvdAfractie voorzitter in de Tweede Kamer Thijs Wöltgens een van de weinige sociaal-democratische politici die die strijd wel opzochten. Maar hij stond geïsoleerd; de Derde Weg overheerste. In de praktijk probeerde die Derde Weg wel de harde kanten van het neoliberalisme er wat af te vijlen en op het Europese continent zorgden gevestigde instituties van de verzorgingsstaat ervoor dat het doorgeslagen individualisme niet voluit tot gelding kwam. Maar in het politieke en publieke debat overheerste de gedachte van de onontkoombare individualisering van neoliberale snit.
Dat had grote gevolgen. Er ontstond een sfeer dat succes in het leven een individuele keuze is. Heb je het niet gemaakt, dan is dat je eigen schuld. Bezuinigingen in het sociale domein konden zo makkelijk worden verkocht door individuele burgers op hun ‘eigen verantwoordelijkheid’ aan te spreken. Een nog grotere beroep op mantelzorg past daarbij. En als iemand in financiële problemen komt, is dat zijn eigen schuld. Ook hier weer: geen misverstand. Ook voor de sociaal-democratie hebben mensen een eigen verantwoordelijkheid en zijn er geen rechten zonder plichten. Maar daar houdt het niet bij op en hoeft het ook niet bij op te houden. De gemeenschap heeft eveneens een verantwoordelijkheid. En die kan wel degelijk ook nu worden georganiseerd, ook voor mensen als Dennis van het dierenwinkeltje in Amsterdam-Noord. Het door neoliberalen gepropageerde hyperindividualisme is niet onvermijdelijk. En dat geeft hoop.
Datzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de door neoliberalen omarmde globalisering. Met veel poeha werd beweerd dat ‘There is no alternative’ (TINA). Opnieuw een uitspraak van Margaret Thatcher, nu over het internationale kapitalisme. Bij ons sprak Bolkestein in dezelfde lijn: globalisering is het onvermijdelijke gevolg van economische krachten en je kunt je dus maar beter aanpassen. ‘In die zin ben ik een marxist’, zei Bolkestein, en dat is veelzeggend. Globalisering is op zichzelf geen verkeerde ontwikkeling, maar in de neoliberale bijbel komt het woord ‘bijsturing’ niet voor, alleen ‘aanpassen’. Bernstein zou zich in zijn graf omdraaien. Maar de ontwikkeling van het flitskapitalisme is niet zomaar ontstaan. Het was dezelfde Thatcher die de kapitaalmarkten dereguleerde. En het zijn politieke besluiten om regelingen – rulings – te treffen met bedrijven, zodat deze weinig belasting hoeven te betalen over winsten. Politieke besluiten kunnen ook weer worden teruggedraaid en daar ligt een rol voor de sociaal-democratie, zeker in Nederland bij dit onderwerp.
Sinds het neoliberalisme wereldwijd doorbrak is de ongelijkheid in de wereld enorm toegenomen. Daarover ging die krantenkop van de Volkskrant van 15 december. Het bericht was gebaseerd op het nieuwste rapport van een internationale groep economen, van wie Thomas Piketty de bekendste is.34 De groei van de ongelijkheid heeft vooral te maken met het feit dat overheden relatief minder te besteden hebben. Door lagere belastinginkomsten verschuift het vermogen steeds meer van overheden naar private partijen. Het ultieme doel van de neoliberalen komt dichterbij: een zo klein mogelijke overheid.
Interessant in het rapport is de constatering dat in 1980 de ongelijkheid in de Verenigde Staten en die in Europa ongeveer even groot waren. Op beide continenten is die ongelijkheid sindsdien toegenomen, maar in de Verenigde Staten vele malen meer dan in Europa. Piketty verklaart dit door het bestaan van het Europese model van verzorgingsstaten, die dempend werken op de ongelijkheid. Het laat zien dat bijsturen mogelijk is als je het maar wilt. En ook dat biedt hoop. Piketty pleit dan ook voor politieke acties om de trend richting ongelijkheid tegen te gaan. De accumulatie van rijkdom moet worden bestreden. Piketty noemt Europese afspraken over hogere winst belasting als een voorbeeld om dit te bevorderen. De noodzaak van een krachtige sociaal-democratie kan niet beter worden aangetoond. Ook dat geeft hoop.
Tegenhangen
Maar dan moet de sociaal-democratie wel meer gaan tegenhangen en het ideologisch debat niet schuwen. Zij moet de ideeënstrijd met het kale marktdenken en het hyperindividualisme van het neoliberalisme voluit aangaan. De framing van zijn discours doorprikken.35 Uitleggen, bijvoorbeeld, dat de val van het IJzeren Gordijn niet de triomf van het neoliberalisme bewijst, maar juist voortkwam uit het verlangen naar het model van de West-Europese sociale rechtsstaat.36
Laten zien dat het deterministisch denken van neoliberalen ongegrond is. Dat kapitaalaccumulatie kan worden bestreden en aandeelhouderskapitalisme niet de enige vorm of norm is bij economische bedrijvigheid. Dat sociaal bijsturen wel degelijk een optie is. Dat neoliberale politiek niet alleen leidt tot een toename van ongelijkheid, maar daarmee ook de sociale onderbouw van de democratische rechtsstaat ondermijnt. Dat het neoliberalisme ondanks de naam juist een echte ‘gemeenschap van vrije mensen’ uit het zicht brengt. Dat juist sociale democratie een noodzakelijke voorwaarde is voor politieke democratie. Dat een ander soort samenleving mogelijk is, waarin utilitair rendementsdenken niet de boventoon voert, maar waar binnen de kaders van de democratische rechtsstaat de waarden van menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid centraal staan. Dat is zowel van inhoudelijk als symbolisch belang.
Concrete plannen
Hoe die sociale democratie te bereiken? Niet door naar vroeger terug te verlangen. Niet door alles collectief te willen regelen. Niet door elk compromis af te wijzen. Niet door je af te sluiten van de buitenwereld. Wel door zoveel mogelijk bestaanszekerheid weer voorop te stellen. Het beginselprogramma van de PvdA ging erop in; Jesse Frederik sprak erover; het Van Waarde-project van de WBS noemde het. Zij moet nu ook in het beleid herkenbaar zijn. Dat verwachten mensen van de sociaal-democratie. Daarom was Willem Drees destijds zo populair, ook buiten de kring van de PvdA.
Bestaanszekerheid, door concrete plannen te maken, vooral op gebieden van werkgelegenheid, sociale zekerheid, zorg en volkshuisvesting. Geen kleine, maar een actieve overheid op juist deze terreinen. Daarbij kan de sociaal-democratie de ogen niet sluiten voor forse uitdagingen. Dat was in de negentiende eeuw zo; dat is nog steeds zo.
Philipp Blom legt in Wat op het spel staat terecht de nadruk op het belang van de klimaatcrisis en de digitalisering van de arbeid. Ik zou daar nog ten minste twee uitdagingen aan toe willen voegen: migratie en de kloof tussen laag- en hoogopgeleiden. Ik loop die vier dadelijk één een één langs. Die nieuwe uitdagingen stellen de sociaal-democratie voor lastige keuzes. Juist de sociaal-democratie die wil bijsturen moet weten in welke richting zij wil bijsturen, ook al zijn de marges smal. En die richting moet altijd zijn het bevorderen van bestaanszekerheid.
Wat betreft de klimaatcrisis: zonder politiek ingrijpen zullen de gevolgen van zowel de opwarming van de aarde als van de maatregelen om die te bestrijden buitenproportioneel neerdalen bij armere landen en armere mensen. Actief klimaatbeleid is daarmee ook een sociaal-democratische opdracht. Dat zal veel overtuigingskracht vergen. Het stimuleren om minder vlees te eten of vliegreizen duurder maken zal niet iedereen gelijk bekoren. Dan helpt het wanneer mensen ervan kunnen worden overtuigd dat een duurzame economie ook, of misschien wel juist, een prettige manier van leven mogelijk maakt. Tegelijk kan innovatief milieubeleid een bijdrage leveren aan de werkgelegenheid. Groeien binnen de grenzen van wat onze planeet aankan, zoals Kate Raworth het in haar boek over de donuteconomie zegt.37 Op dit terrein, net zoals op sommige andere terreinen, is Europese en internationale samenwerking noodzakelijk. Samenwerking die niet, zoals vaak is gebeurd, door obsessieve deregulering de neoliberale agenda bedient, maar die juist constructief is: gericht op veiligheid, het behoud van de nationale verzorgingsstaten en op een schoon milieu. Hoewel nog niet voldoende, laten de Parijse akkoorden zien dat bijsturen wel degelijk mogelijk is.
Blom noemt verder de digitalisering en robotisering van de arbeid: hierdoor kunnen veel banen verdwijnen. Lodewijk Asscher vroeg hier eerder ook al aandacht voor. Over de effecten van robotisering op de arbeidsmarkt bestaat nog veel onzekerheid.38
Sommige studies zeggen dat het allemaal best meevalt;39
andere zien zowel baancreatie als baanverlies,40
terwijl weer andere – net zoals Blom – juist enorm verlies aan banen vrezen.41
Zelfs als het netto-effect
zou meevallen, is het niet uitgesloten dat in de toekomst veel mensen hun baan verliezen, zonder dat zij in nieuwe gecreëerde arbeidsplaatsen aan de slag kunnen, omdat zij daarvoor de capaciteiten missen. Nadenken over de mogelijke gevolgen daarvan is nodig.
Daarbij hoort het nadenken over vormen van een basisinkomen om het verlies aan inkomen uit werk te compenseren.42 Maar als ook sommige neoliberalen daarvoor pleiten (voor het kopen van de producten uit die gerobotiseerde fabrieken moet immers wel koopkracht bestaan) is het zaak dit idee goed te doordenken. Voor veel mensen is een baan niet alleen een bron van inkomen, maar ook een bron van zelfrespect. De kandidaat voor de Franse Parti Socialiste bij de laatste presidentsverkiezingen in Frankrijk, Benoît Hamon, had zijn hele campagne ingezet op de invoering van een basisinkomen. In plaats van waardering oogstte hij vooral hoon: mensen verweten hem dat hij hen daarmee definitief aan hun lot overliet.
Voorwaarde voor een basisinkomen zou juist daarom moeten zijn dat het mensen in staat stelt een zinvol bestaan te leiden. Een combinatie van een basisinkomen met een basisbaan, misschien vooralsnog alleen voor bepaalde groepen, zou kunnen worden overwogen.43 Het begrip arbeidstijdverkorting zou kunnen worden opgepoetst. Lastige materie, maar daarover nadenken is geboden. Daarbij zou aangesloten kunnen worden bij de Labour Party in Groot-Brittannië, die inmiddels een werkgroep aan het werk heeft gezet.44
Ten derde de migratie: de integratie van nieuwe Nederlanders in de samenleving hoort voor sociaal-democraten vanzelfsprekend te zijn. Rechten en plichten horen daarbij, net als voor elke andere Nederlander. Maar er zijn grenzen aan de migratie. Nederland heeft geen onbeperkt absorptievermogen, zo staat het al in het beginselprogramma van de PvdA. Juist het behoud van de verzorgingsstaat stelt grenzen aan de immigratie. Andersom is ook waar: dat de Verenigde Staten als immigratieland lange tijd een relatief hoog aantal immigranten opnamen, was ook mogelijk door het lage niveau van de welfare state daar.
Het is een ongemakkelijke waarheid voor sociaal-democraten: verzorgingsstaten zijn gebaseerd op insluiting en uitsluiting. Dat kan niet anders. En dus kan niet elke migrant die hierheen wil komen, zich hier ook vestigen. Dat betekent onder meer de bewaking van de buitengrenzen van Europa, maar ook intensieve programma’s om de economieën en rechtsstaten in de landen van oorsprong sterker en inclusiever te maken. En, voeg ik daaraan toe: een fatsoenlijke behandeling van mensen in vluchtelingenkampen. Wat in dergelijke kampen in Griekenland plaatsvindt, is een schande
voor Europa.
Voor politieke vluchtelingen dient Nederland altijd open te staan. Dat houdt in dat onderscheid wordt gemaakt tussen politieke en economische migranten. Van de laatsten zijn alleen zij welkom die met hun talenten een bijdrage aan de Nederlandse samenleving leveren.
Wanneer statushouders zich in Nederland vestigen, moet worden voorkomen dat de oorspronkelijke bewoners zich verdrongen voelen op de woningmarkt. Dat vereist meer bouwen, meer sociale huisvesting. Een actieve overheid. Veel oorspronkelijke bewoners hebben de sociaal-democratie de rug toegekeerd. Sommigen stemmen nu op populistische partijen en huldigen daarbij soms standpunten over nieuwe Nederlanders die de sociaal-democratie niet voor haar rekening kan nemen. En toch kunnen die mensen worden overtuigd dat zij uiteindelijk beter af zijn met een sterke sociaal-democratie die zich hard maakt voor hun bestaanszekerheid. Dat zal een lang proces zijn, maar niet onmogelijk. Want de opkomst van het populisme is als de kanarie in de kolenmijn. Het is een signaal dat er iets mis is in de samenleving. Dat de bestaanszekerheid voor velen te zeer onder druk is komen te staan. Met René Cuperus zeg ik dat de opkomst van het populisme eigenlijk één grote roep is om méér sociaal-democratie.45
Ten vierde: de tweedeling tussen hoog- en laagopgeleiden. Die scheiding lijkt steeds structureler te worden. De demograaf Jan Latten maakt dat in een recente studie glashelder aan de hand van partnerkeuze. NRC berichte erover in een artikel met als kop ‘Liefde leidt tot segregatie’.46 In het spel van de relatievorming zijn hoogopgeleiden de grote winnaars. Zij trouwen met elkaar, en zelden nog ‘omlaag’. Latten verklaart dat door de groeiende bestaansonzekerheid. Jonge mensen lukt het door de flexibilisering van de arbeid moeilijk om aan een vaste baan te komen. Hoe houd je je dan toch staande in de maatschappij? ‘Door met iemand te trouwen die je economische en sociale kansen in de samenleving vergroot’, aldus Latten. Zo ontstaan er vooral in de grote steden ‘powerkoppels’ van hoogopgeleiden.
Er bestaat echter geen spiegelbeeldige situatie bij laagopgeleiden. Latten geeft als voorbeeld: ‘Als een vrouw met een bijstandsuitkering gaat samenwonen met een laagopgeleide man met een flexibel contract, raakt zij die uitkering kwijt.’ Dan maar niet samenwonen. Laag opgeleiden zullen vaker alleen blijven. Contrasten tussen hoog- en laagopgeleiden zullen toenemen, aldus Latten. Een Randstedelijk gebied waar sociaal succesvolle mensen wonen, met veel vertrouwen in elkaar en in de politiek. En een periferie met achterblijvers: eenling, laagopgeleid, kwetsbaar. Tegenover Lattens analyse stellen anderen dat de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden zeker bestaat, maar ‘van alle tijden’ is.47 Dat neemt echter de noodzaak om bij te sturen niet weg. Hoe somber Lattens analyse ook is, hij ziet mogelijkheden om bij te sturen: ‘corporaties die kwetsbare mensen niet alleen huisvesten maar ook sociale zorg verlenen; ingrepen op de woningmarkt om een mix van bewoners te creëren’.48 Typisch sociaal-democratische ingrepen dus.
Toch kan de sociaal-democratie er niet omheen dat deze tweedeling zich waarschijnlijk doorzet. Dat heeft directe gevolgen voor het klassieke meritocratische ideaal van sociaaldemocraten.Dat ideaal kwam tot uiting in het verzet tegen het gezegde: wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje. Maar dat gezegde is ontstaan in de standenmaatschappij van de negentiende eeuw. Toen konden veel getalenteerde mensen niet ‘doorleren’, omdat er geen geld voor was. Terecht verzette de sociaal-democratie zich daartegen. En nog steeds hoort het bij haar gedachtegoed dat de gemeenschap moet helpen de talenten van alle jongeren te ontplooien. Maar de situatie is nu anders. De toegang tot het hoger onderwijs is sterk toegenomen, mede dankzij de sociaal-democratie. Het is zaak die toegang te blijven verdedigen.
Tegelijk weten wij dat voor veel jongeren het hoger onderwijs te hoog gegrepen is. En die moeten niet het gevoel worden gegeven dat zij eigenlijk mislukt zijn. Grotere waardering voor het vmbo en het mbo, voor praktische vaardigheden, is hard nodig. En minder nadruk op allerlei ‘excellentieprogramma’s’, waardoor de massa van leerlingen en studenten by default het etiket van ‘niet geslaagd’ krijgt opgeplakt. Het meritocratisch ideaal is gekaapt door de neoliberalen met hun nadruk op ‘succes is een keuze’. Sommige mensen zullen altijd laagopgeleid of op een andere manier kwetsbaar zijn. Niet elk dubbeltje wordt een kwartje, en toch hoort dat dubbeltje er helemaal bij.
Juist het sociaal-democratisch ideaal van ‘Niemand aan de kant’ biedt hier perspectief: soms door migrantenkinderen te steunen bij hun lange mars als ‘stapelaars’ door het onderwijs; dan weer door op te komen voor de ’kwartjes’ in de lagere middenklasse, ‘Melkertbanen’ te creëren of sociale werkplaatsen open te houden.
De schitterende toekomst van de sociaal-democratie
Tot nu toe is in dit artikel bewust gesproken over de sociaal-democratie en veel minder over de Partij van de Arbeid. Dat komt enerzijds omdat de problematiek veel breder is dan de PvdA. Vergelijkbare ontwikkelingen doen zich in veel Europese landen voor. Anderzijds omdat de sociaal-democratie in Nederland breder is dan de PvdA. Er zitten ook sociaal- democraten in andere partijen en organisaties, ook al is de PvdA bij uitstek de erfgenaam van het reformisme in de sociaal-democratie. Beroemd zijn de woorden van Joop den Uyl dat hij behoorde tot het ‘zondig ras der reformisten’. Maar juist Den Uyl wist dat te koppelen aan een visie op een andere samenleving. Een samenleving waar sprake is van spreiding van kennis, macht en inkomen.
Dit artikel heeft willen laten zien dat de noodzaak voor sociaal-democratische politiek door het neoliberalisme van de afgelopen vier decennia momenteel nog groter is dan in de tijd van het kabinet-Den Uyl. Dahrendorf had ongelijk: de sociaal-democratie is niet overbodig geworden. Ook de vraag naar sociaal-democratie is groot: zo kan de opkomst van het populisme worden verstaan, maar vooral de toegenomen onzekerheid bij vele groepen in de samenleving verklaart die vraag. En de mogelijkheden zijn aanwezig; op het gebied van milieu, sociale zekerheid, volkshuisvesting en bij de groeiende vermogensongelijkheid. Piketty wees daarop: Europese samenwerking kan de accumulatie van vermogen en daarmee van macht tegengaan en zo ook het voortbestaan van Europese verzorgingsstaten mogelijk maken. Het moet en het kan!
Wanneer de PvdA de ideeënstrijd met het neoliberalisme voluit aangaat en samenwerkt met andere sociaal-democraten in Europa en in andere Nederlandse partijen en organisaties, en wanneer tegelijk de noodzaak tot, de vraag om en de mogelijkheden voor sociaal-democratische politiek aanwezig zijn, dan kan het niet anders dan dat de sociaal-democratie met haar streven naar bestaanszekerheid in een democratische rechtsstaat een schitterende toekomst tegemoet gaat.
- 1Dit artikel is een bewerking van een inleiding gehouden op de conferentie ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de werkgroep Partijpolitieke Processen van de Wiardi Beckman Stichting, Leiden, 26 januari 2018. De auteur dankt de volgende personen voor hun commentaar op een eerdere versie: Paul de Beer, Job Cohen, Marleen Damen, Ad de Graaf, Arie de Jong, Petr Kopecky, Marijke Linthorst, Paul van Tongeren.
- 2Oswald Spengler, De ondergang van het Avondland, deel I en II, Uitgeverij Boom, Amsterdam 2017.
- 3Philip Blom, Wat op het spel staat, De Bezige Bij, Amsterdam 2017.
- 4Blom 2017, p. 114.
- 5Zie o.a.: Maartje Janse, De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880. Wereldbibliotheek, Amsterdam 2007, pp. 175-176.
- 6Blom 2017, p. 134.
- 7Ibid., p. 135.
- 8Edward Luce, The Retreat of Western Liberalism, Little Brown UK, Londen 2017.
- 9Tegelijk kan ook de sociaaldemocratie er niet omheen dat in de politiek, naast de rede, ook de emotie een belangrijke rol speelt. Zie: Ruud Koole, ‘Gepassioneerde redelijkheid: ratio en emotie in de Nederlandse politiek’, in: Corrie van Maris et al (red), Ratio & Emotie; verwoord en verbeeld, Leiden University Press, Leiden 2010, pp. 77-91.
- 10De Volkskrant, 15 december 2017.
- 11Wilco Boom, De neergang van de PvdA. Prominente sociaaldemocraten over de crisis en de weg omhoog, Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2017.
- 12Zie: https://decorrespondent. nl/7731/waarom-ik-me-eensociaaldemocraat- voel-maarnooit- pvda-hebgestemd/ 627507078957- 88fa7639?pk_ campaign=sharer&pk_ kwd=twitter.
- 13Zie: www.human.nl/schuldig/ over-schuldig.html.
- 14Rob Manwaring & Paul Kennedy (red.), Why the Left loses. The Decline of the Centre-Left in Comparative Perspective; Policy Press, Bristol 2017.
- 15Ralf Dahrendorf, After Social Democracy 1981. Zie ook: Paul de Beer, ‘Moderne bestaanszekerheid’, in: Menno Hurenkamp, Annemarieke Nierop & Monika Sie Dhian Ho (red.), Tegenwicht. Waarom waarden ertoe doen, Van Gennep, Amsterdam 2013, p. 47.
- 16Hans Peter Kriesi et al., ‘Globalization and the transformation of the national political space: Six European countries compared’, in: European Journal of Political Research 45/2006, pp. 921-956
- 17Pim Fortuyn, De verweesde samenleving, Karakter Uitgevers, Uithoorn 1995/2002.
- 18J.R. Thorbecke, Over het hedendaagsch staatsburgerschap, 1844; opgenomen in J.R. Thorbecke, Historische Schetsen, Martinus Nijhoff, Den Haag 1872, pp. 84-96. Thorbecke formuleerde deze zin (p. 95) nadat hij het probleem van kapitaalaccumulatie had beschreven: ‘Kapitaal trekt kapitaal aan; waar het is, wil het meerdere wezen. Wanneer met toenemenden rijkdom aan den eenen, armoede aan den andere kant zich uitbreidt; wanneer de rijke nog rijker, hij die weinig heeft, nog armer moet worden; wat is dan wetgeving, die allen Staatsburgerschap aanbiedt onder eene door weinigen bereikbare voorwaarde, wat is die wetgeving, tenzij ironie?’
- 19Vgl. het verhoor van de fabrikant Regout over kinderarbeid voor de Parlementaire Enquêtecommissie 1886-1887.
- 20De laatste drie zinnen van het Communistisch Manifest luiden: ‘De proletariërs hebben daarbij niets dan ketenen te verliezen. Zij hebben een wereld te winnen. Proletariërs aller landen, verenigt U!’ Dit is weliswaar een oproep tot actie, alleen niet gericht op hervormingen maar op revolutie.
- 21Ik ontleen hier het nodige aan Bart Tromp, medeoprichter van de werkgroep Partijpolitieke Processen van de WBS en groot kenner van het gedachtegoed van Bernstein. Zie: Bart Tromp, ‘Revisionisme en sociaal-democratie’, in: Bart Tromp, Geschriften van een intellectuele glazenwasser. De draagbare Tromp, Bert Bakker, Amsterdam 2010, pp. 199-208 (oorspr. 1981); Bart Tromp, ‘Eduard Bernstein en het revisionisme’, in: Bart Tromp, De loden bal van het socialisme, Bert Bakker, Amsterdam 2012, pp. 95-115. Zie ook: Thijs Wöltgens, De NEEzeggers of De gevolgen van het economisch liberalisme. Amsterdam 1996, 120- 131.
- 22Eduard Bernstein, De voorwaarden tot het socialisme en de taak der sociaal-democratie, De Arbeiderspers, Amsterdam 1981 (Duits origineel: 1899, 1921).
- 23Tony Judt, Ill fares the land. A Treatise on Our Present Discontents, Penguin Books, Londen 2010, p. 229.
- 24Jacques van Doorn, Duits socialisme. Het falen van de sociaal- democratie en de triomf van het nationaal-socialisme, Mets & Schilt, Amsterdam 2007. Zie hierover ook: Judt 2010, p. 99; Tromp 2010, p. 205.
- 25Dat was ook de opvatting van de befaamde Britse econoom Keynes. Politiek extremisme kan worden tegengegaan door een actieve staat die anticyclisch economisch beleid voert. Lijnrecht daartegenover staat de opvatting van Hayek die in zijn The Road to Serfdom (1944) stelt dat de liberale open samenleving het best kan worden bereikt door de staat uit het economisch leven te houden. Zie: Judt 2010, pp. 99-100.
- 26Henry Buiting, Richtingen en partijstrijd in de SDAP: het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij (SDP), Stichting Beheer IISG, Amsterdam 1989.
- 27F.A. Hayek, The Road to Serfdom, University of Chicago Press, Chicago 1944.
- 28De weg naar vrijheid. Een socialistisch perspectief, Rapport van de Plancommissie van de Partij van de Arbeid, Arbeiderspers, Amsterdam 1951, pp. 12-13.
- 29Beeldspraak van Joop van den Berg.
- 30Vgl. Judt 2010, pp. 88-89.
- 31Judt 2010, p. 181.
- 32Bram Mellink, ‘Politici zonder partij. Sociale zekerheid en de geboorte van het neoliberalisme in Nederland 1945-1958’, in : BMGN - Low Countries Historical Review 132(4), 2017, pp. 25-52; Wöltgens 1996, pp. 113-114.
- 33Inaugurele rede Ronald Reagan als president op 20 januari 1981. Zie: www.presidency. ucsb.edu/ws/?pid=43130.
- 34World Inequality Report 2018 (http://wir2018.wid.world/).
- 35George Lakoff, Don’t Think of an Elephant! Know your values and Frame the Debate. The Essential Guide for Progressives, White River Junction (VT) 2004.
- 36Wöltgens 1996.
- 37Kate Raworth, Donut-economie. In zeven stappen naar een economie voor de 21e eeuw, Nieuw Amsterdam, Amsterdam 2017.
- 38Zie voor een overzicht: Peter Smulders, ‘Discussie over robotisering en arbeidsmarkt behoeft onderzoeksdata’, in: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 32(1), 2016, pp. 3-5.
- 39Went, R., Kremer, M. & A. Knottnerus (red), De robot de baas. De toekomst van werk in het tweede machinetijdperk, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam 2015.
- 40R van Est en L. Kool, Werken aan de robotsamenleving. Visies en inzichten uit de wetenschap over de relatie technologie en werkgelegenheid, Den Haag, Rathenau Instituut 2015.
- 41C. Frey en M. Osborne, The future of Employment. How susceptible are jobs to computerization? Oxford 2013; TECHNOLOGY AT WORK v3.0. Automating e-Commerce from Click to Pick to Door, Oxford 2017 (www.oxfordmartin.ox. ac.uk/downloads/CITI%20 REPORT%20ADR0N.pdf).
- 42Phillipe van Parijs & Yannick Vanderborght, Basic Income A Radical Proposal for a Free Society and a Sane Economy, Cambridge 2017; Rutger Bregman, Gratis geld voor iedereen. En nog vijf grote ideeën die de wereld kunnen veranderen, De Correspondent BV, Amsterdam 2014; Paul de Beer, ‘Basisinkomen, basisbaan of gewoon armoede bestrijden?’ in S&D 2015/3, pp. 87-93; John Harris, ‘What happens when the jobs dry up in the new world? The left must have an answer’, The Guardian, 16 januari 2018.
- 43De Beer 2015.
- 44Harris 2018.
- 45René Cuperus in: Boom 2017, p. 66.
- 46NRC Handelsblad, 5 november 2017.
- 47Herman van de Werfhorst (red.), Een kloof van alle tijden. Verschillen tussen lager en hoger opgeleiden in werk, cultuur en politiek, Amsterdam University Press, Amsterdam 2015. Overigens wordt Lattens waarneming over de partnerkeuze aangevuld met andere onderzoeken. Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert een groeiend verschil tussen hoog- en laagopgeleiden als het gaat om vertrouwen in de politiek; SCP, Burgerperspectieven 2017/4, 45-47. Hakhverdian & Schakel (Nepparlement? Een pleidooi voor politiek hokjesdenken, AUP, Amsterdam 2017) observeren dat de opvattingen in de Tweede Kamer over onderwerpen als Europa, immigratie en integratie heel goed overeenkomen met die van hoogopgeleide kiezers en veel minder met die van laagopgeleiden (zie ook Bovens & Wille, Diplomademocratie: over de spanning tussen meritocratie en democratie, Bert Bakker, Amsterdam 2011). Het RIVM neemt een verschil in levensverwachting waar tussen beide groepen van 6 à 7 jaar; RIVM, Volksgezondheid Toekomst Verkenning (www. vtv2018.nl/gezondheidsverschillen).
- 48NRC Handelsblad, 5 november 2017.